In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 11 november 2022, heeft de kantonrechter zich gebogen over een geschil tussen [eiser01] en [gedaagde01] betreffende de koopovereenkomst van een Mazda CX-3. [gedaagde01] had de auto op 15 april 2020 gekocht, maar heeft deze nooit ontvangen. Na het constateren van gebreken heeft [gedaagde01] de koopovereenkomst op 17 april 2020 vernietigd op grond van dwaling. [eiser01] heeft vervolgens een vordering ingesteld om betaling van € 3.486,- te eisen, bestaande uit de hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten, omdat [gedaagde01] niet had betaald voor de auto en de koop had geannuleerd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 september 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [gedaagde01] betwistte de vordering van [eiser01] en stelde dat de auto nooit aan haar was geleverd, waardoor zij niets verschuldigd was. De kantonrechter heeft de vraag of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen of deze is vernietigd, in het midden gelaten. De rechter oordeelde dat [eiser01] niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn vordering en dat de schade niet was onderbouwd. Daarom werd de vordering tot betaling van de hoofdsom en de daarmee samenhangende rente en kosten afgewezen.
De kantonrechter heeft [eiser01] in de proceskosten veroordeeld, die aan de kant van [gedaagde01] tot dat moment op nihil zijn vastgesteld, omdat [gedaagde01] zich niet door een professionele gemachtigde had laten bijstaan. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor wat betreft de proceskostenveroordeling.