ECLI:NL:RBROT:2022:1066

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
FT EA 21/1562 en FT EA 21/1563
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot dwangakkoord en saneringskrediet in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord, ingediend door een verzoeker die onder beschermingsbewind staat. De verzoeker had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij 5,33% aan de preferente schuldeisers en 2,67% aan de concurrente schuldeisers wilde betalen. Van de tweeëntwintig schuldeisers stemden eenentwintig in met de regeling, maar Elbuco B.V. weigerde. De rechtbank moest beoordelen of Elbuco in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, gezien het feit dat haar vordering slechts 5,92% van de totale schuldenlast bedroeg.

De rechtbank overwoog dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord was gegaan met de regeling en dat het voorstel goed gedocumenteerd was en was getoetst door een onafhankelijke partij, de Sociale Dienst Drechtsteden. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de verzoeker, die zijn schuldenproblematiek vanuit een stabiele situatie wilde oplossen, zwaarder wogen dan die van Elbuco. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om Elbuco te bevelen in te stemmen met de schuldregeling moest worden toegewezen. Elbuco werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil werden begroot, aangezien er geen griffierecht verschuldigd was en de verzoeker niet door een advocaat was bijgestaan.

De rechtbank verklaarde dat het vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en wees het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 14 februari 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 21 december 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeisers, te weten:
- Elbuco B.V. (hierna: Elbuco),
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Elbuco heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 7 februari 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • mevrouw C. Euser, werkzaam bij Mijnbudgetcoach.nl (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Mijnbudgetcoach.nl.
Mevrouw [persoon B] , werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: schuldhulpverlening) is telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis).
Verzoeker en de weigerende schuldeiser zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift (nog) tweeëntwintig schuldeisers, met twee preferente en eenentwintig concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 30.426,30 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 7 december 2020 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 5,33 % aan de preferente schuldeisers en 2,67 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting op basis van een schuldenlast van (destijds) € 31 .735,54.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Wajong-uitkering. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan. Daarnaast staat verzoeker sinds 19 december 2019 onder beschermingsbewind.
Eenentwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Elbuco stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 1.881,79 op verzoeker, welke 5,92 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar contacten met schuldhulpverlening en in haar verweerschrift heeft Elbuco te kennen gegeven dat zij niet akkoord gaat met de aangeboden regeling omdat het niet binnen haar beleid past een deel van de schuld kwijt te schelden. Elbuco heeft getracht verzoeker te bewegen tot een betalingsregeling in combinatie met retourneren van de gehuurde apparatuur – een televisie en een PlayStation – om zo de hoofdsom te verlagen. Volgens Elbuco heeft verzoeker dit aanbod willens en wetens geweigerd.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft Elbuco geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Elbuco bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Elbuco in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van Elbuco een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 5,92 %.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk eenentwintg van de tweeëntwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Sociale Dienst Drechtsteden. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker ontvangt zijn inkomen al jarenlang ongewijzigd uit een Wajong-uitkering. Voldoende aannemelijk is geworden – gelet op de persoonlijke omstandigheden van verzoeker – dat de komende drie jaar geen hoger inkomen en geen hogere afdrachtsmogelijkheid zal ontstaan.
De rechtbank oordeelt voorts dat de omstandigheid dat een vordering niet te goeder trouw is ontstaan in dit geval geen aanleiding vormt om een verzoek tot toepassing van een gedwongen schuldregeling af te wijzen. Aannemelijk is dat de rechtbank verzoeker (via de hardheidsclausule) zou toelaten tot de schuldsaneringsregeling (zoals subsidiair verzocht), mede gelet op de aard en omvang van de (overige) schulden, de persoonlijke omstandigheden van verzoeker en de omstandigheid dat zijn financiële situatie al enige tijd stabiel is, mede als gevolg van het feit dat verzoeker zich onder beschermingsbewind heeft doen stellen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Elbuco, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om Elbuco te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Elbuco zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Elbuco om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Elbuco in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. E.P.J. van de Luitgaarden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.