ECLI:NL:RBROT:2022:10698

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
FT EA 22/1012 en FT EA 22/1013
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft op 15 november 2022 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij zij vroeg om een moratorium van zes maanden. Dit verzoek was ingegeven door een eerder vonnis van de rechtbank van 21 oktober 2022, waarin was besloten tot ontruiming van haar huurwoning. Tijdens de zitting op 23 november 2022 was de verweerster, Sore Group / 11.10 ZVO C.V., niet verschenen, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is om de lopende huurtermijnen te voldoen, mede door de ondersteuning van een budgetbeheerder en het feit dat zij al een deel van haar schulden heeft geregeld met haar schuldeisers. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor verzoekster, wat de toewijzing van het moratorium rechtvaardigt. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat verzoekster haar huur tijdig blijft betalen. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

De beslissing van de rechtbank is genomen met inachtneming van de belangen van zowel verzoekster als verweerster, waarbij het belang van verzoekster om in haar woning te blijven zwaarder heeft gewogen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] – [nummer02]
uitspraakdatum: 30 november 2022
[verzoekster01],
wonende te [adres01] ,
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 15 november 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 15 november 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 23 november 2022.
Ter zitting van 23 november 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • [naam01] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
Sore Group / 11.10 ZVO C.V., gevestigd te Amsterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Schuldhulpverlening heeft verklaard dat de (reguliere) schuldbemiddeling van 36 maanden, in combinatie met budgetbeheer, op 21 september 2022 is gestart en dat inmiddels 21 van de 24 schuldeisers hebben ingestemd met het betalingsvoorstel.
Verzoekster werkt parttime (gemiddeld 24 uur per week) en heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Verzoekster verdient € 1.072,62 per maand en ontvangt daarnaast ook toeslagen van de Belastingdienst (onder andere zorg- en huurtoeslag). De huur per juli 2022 bedraagt € 690,53. Verzoekster heeft aangetoond dat de huur voor de maanden oktober 2022 en november 2022 is voldaan. Verzoekster heeft hiertoe betalingsbewijzen overgelegd. Verzoekster heeft voorts door middel van een budgetplan (opgesteld door haar budgetbeheerder) aangetoond dat zij maandelijks voldoende inkomsten heeft om haar vaste lasten te kunnen voldoen. Er is thans sprake van een stabiele financiële situatie, mede gezien het feit dat haar budgetbeheerder voor betaling van de vaste lasten zorg zal dragen.
Ter zitting is gebleken dat de werkgever van verzoekster het loon (nog) niet voor de eerste van de maand betaalt, waardoor verzoekster dan wel haar budgetbeheerder de huur niet voor de eerste van de maand kan betalen. Uit de overgelegde betaalbewijzen blijkt dat verzoekster de huur in ieder geval wel voor de tiende van de maand kan betalen. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij al aan haar werkgever heeft gevraagd of hij voortaan het loon voor de eerste van de maand kan betalen.

3..Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 2 november 2022 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 22 november 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden zodat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 21 oktober 2022 ten uitvoer kan leggen en op zoek kan gaan naar een nieuwe huurder.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende huurtermijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft een inkomen van
€ 1.072,62 en ontvangt daarnaast toeslagen van de Belastingdienst. Hiermee dient zij de huur – zijnde een bedrag van € 690,53 – te kunnen betalen. Verzoekster heeft thans een budgetbeheerder en haar budgetbeheerder zorgt vanaf heden voor de betaling van haar
vaste lasten. De huur voor de maand oktober 2022 en november 2022 is reeds voldaan.
Voorts heeft verzoekster schuldhulpverlening, die al de nodige werkzaamheden voor het schuldhulpverleningstraject heeft verricht. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank stelt verder vast dat zolang de werkgever van verzoekster het loon niet voor de eerste van de maand betaalt, verzoekster dan wel haar budgetbeheerder niet in staat is de huur voor de eerste van de maand te betalen. In dat geval dient de huur uiterlijk voor de tiende van de maand te zijn betaald.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 21 oktober 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres01] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur
van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode volledig en tijdig worden voldaan. Zolang haar werkgever het loon niet voor de eerste van de maand betaalt, dient verzoekster de huur in ieder geval voor de tiende van de maand te betalen;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling uitvoert, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.