ECLI:NL:RBROT:2022:1072

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
9422602 CV EXPL 21-374
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een overeenkomst en ontbinding op grond van dwaling en wanprestatie

In deze zaak, die diende voor de kantonrechter in Dordrecht, heeft [bedrijf A] een vordering ingesteld tegen [bedrijf B] wegens nakoming van een overeenkomst die liep van 7 januari 2021 tot 6 april 2021. De overeenkomst betrof het plaatsen van vacatures van [bedrijf B] op de jobsite van [bedrijf A] en het zoeken naar kandidaten via een actieve headhunting methode. [bedrijf B] heeft de overeengekomen prijs van € 6.050,- niet betaald, waarop [bedrijf A] betaling vorderde, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. [bedrijf B] voerde als verweer aan dat de overeenkomst onder invloed van dwaling was gesloten en dat er sprake was van wanprestatie, met een vordering in reconventie voor schadevergoeding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [bedrijf B] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde dwaling en dat [bedrijf A] niet tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een resultaatsverbintenis, maar van een inspanningsverbintenis, en dat de werkzaamheden binnen de afgesproken termijn zijn uitgevoerd. De vorderingen van [bedrijf A] zijn toegewezen, terwijl de vorderingen van [bedrijf B] in reconventie zijn afgewezen. [bedrijf B] is veroordeeld in de proceskosten van [bedrijf A].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9476710 CV EXPL 21-4227
uitspraak: 10 februari 2022 (bij vervroeging)
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[bedrijf A] ,
gevestigd te [plaats A] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: Armaere B.V. h.o.d.n. Armaere incassospecialisten & gerechtsdeurwaarders,
tegen
[bedrijf B] ,
gevestigd te [plaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. K. Hanssens.
Partijen worden hierna aangeduid als [bedrijf A] respectievelijk [bedrijf B] .

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 17 september 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in (voorwaardelijke) reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van deze rechtbank van 4 november 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de akte van [bedrijf B] houdende overlegging producties 10 en 11;
  • de aantekeningen van de griffier van de op 1 februari 2022 gehouden mondelinge behandeling. Daarbij waren aanwezig namens [bedrijf A] [naam persoon 1] (bedrijfsjurist) en [naam persoon 2] namens haar gemachtigde. Aan de zijde van [bedrijf B] waren aanwezig [naam persoon 3] (bestuurder) en haar gemachtigde.

2..Het geschil in conventie en in reconventie

2.1
De vordering in conventie betreft nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst die liep van 7 januari 2021 tot 6 april 2021. Op grond van die overeenkomst konden vacatures van [bedrijf B] worden geplaatst op een jobsite van [bedrijf A] en zou [bedrijf A] via één zogenoemde "extensive search" (actieve headhunting), waarbij ook LinkedIn zou worden ingezet, kandidaten zoeken voor een specifieke functie bij [bedrijf B] . [bedrijf B] diende voor 11 februari 2021 de overeengekomen prijs van € 6.050,- te betalen. Nu dit niet is gebeurd, vordert [bedrijf A] thans betaling van dat bedrag, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Hierop dient in mindering te worden gebracht de betaling ad € 2.106,67 door [bedrijf B] op 14 april 2021.
2.2
[bedrijf B] heeft in conventie – samengevat – als verweer aangevoerd dat de overeenkomst onder invloed van dwaling is gesloten, althans ontbonden is of alsnog moet worden op grond van wanprestatie. In reconventie vordert zij een verklaring voor recht dat [bedrijf A] wanprestatie heeft gepleegd en vergoeding van de door haar geleden schade, op te maken bij staat. In voorwaardelijke reconventie vordert zij (voor het geval de kantonrechter van oordeel is dat de overeenkomst niet buitengerechtelijk is ontbonden) een verklaring voor recht dat de overeenkomst wordt ontbonden, terugbetaling van het door haar betaalde bedrag ad € 2.016,67 en schadevergoeding op te maken bij staat, met veroordeling van [bedrijf A] in de proceskosten. Op hetgeen [bedrijf B] daartoe heeft aangevoerd wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.

3..De beoordeling

3.1
Wat betreft de dwaling is door [bedrijf B] onvoldoende concreet gesteld dat vooraf door [bedrijf A] is toegezegd dat er al geschikte kandidaten in het klantenbestand stonden. Daarbij komt dat blijkens het toentertijd niet weersproken e-mailbericht van [bedrijf A] van 8 december 2020 (met bijgevoegd plan van aanpak) op dat moment gesproken werd over het zoeken naar een Front-end Developer
ofFullstack Developer met Wordpress ervaring, terwijl het bij het intakegesprek na het sluiten van de overeenkomst, ook blijkens de toen door [bedrijf B] overgelegde aan [bedrijf A] toegezonden vacaturetekst, meer specifiek ging om een Fullstack Developer met Wordpress ervaring (en nog de nodige andere ervaring). Niet gesteld of gebleken is echter dat [bedrijf A] had toegezegd dat (ook) dergelijke kandidaten al in haar klantenbestand stonden.
3.2
Evenmin is gebleken dat [bedrijf A] in afwijking van het door haar voorafgaand aan de overeenkomst geschetste beeld onvoldoende voortvarend heeft gewerkt. Weliswaar is er niet “per direct” een LinkedIn campagne aangevangen (die, naar tussen partijen niet in geschil is, plaatsvond in de extensive search), zoals wel was aangekondigd in genoemd emailbericht van 8 december 2020, maar daar staat tegenover dat in het daar – dus ook voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst – bijgevoegde plan van aanpak al terughoudender staat geformuleerd dat de extensive search indien gewenst direct bij het starten van de samenwerking zou worden ingepland. Een concrete datum waarop of periode waarbinnen de extensive search feitelijk zou of moest worden uitgevoerd, is daarbij niet genoemd. Het inplannen is feitelijk pas later gebeurd: naar [bedrijf A] ter zitting heeft toegelicht is haar werkwijze dat de ene afdeling, in dit geval op 8 februari 2021, aan de andere, researchafdeling vraagt de extensive search in te plannen, die vervolgens uiteindelijk voor 1 maart 2021 is ingepland en op die datum is aangevangen. Aldus heeft geen inplanning direct bij de aanvang van de samenwerking plaatsgevonden, maar nu geen datum waarop of periode waarbinnen de extensive search feitelijk diende plaats te vinden is overeengekomen (anders dan de duur van de overeenkomst), kan niet worden geoordeeld dat aan [bedrijf B] een zodanige voortvarendheid is voorgespiegeld, dat zij onder invloed van een verkeerde veronderstelling de overeenkomst is aangegaan. Hierbij is ten slotte nog van belang dat [bedrijf A] onbetwist heeft gesteld dat wel al vanaf het gesloten zijn van de overeenkomst haar platform door [bedrijf B] kon worden gebruikt. Op grond van het voorgaande faalt het beroep op dwaling.
3.3
Wat betreft de ontbinding is de kantonrechter van oordeel dat [bedrijf A] niet is tekortgeschoten in een mate die ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigde of rechtvaardigt. Uit de aard der zaak is sprake van een inspanningsverbintenis tot het vinden van een kandidaat en niet van een resultaatsverbintenis, waarbij een te behalen resultaat is overeengekomen. Wat de voortvarendheid betreft geldt hetgeen onder 3.2 is geoordeeld ook hier, waarbij komt dat de extensive search (van volgens de overeenkomst maximaal 16 uur) binnen de overeengekomen duur van de overeenkomst is aangevangen en afgerond (met een feitelijk tijdsbeslag van 22,2 uur volgens opgave van [bedrijf A] ). Voorts zijn in totaal vijftien kandidaten aan [bedrijf B] voorgesteld, waarvan acht naar aanleiding van de extensive search. [bedrijf B] heeft voor het eerst ter zitting nog aangevoerd dat al die kandidaten ongeschikt waren, maar dit is niet onderbouwd en evenmin is gebleken van correspondentie of geuite klachten daarover bij [bedrijf A] , zodat de kantonrechter aan die algemene stelling voorbijgaat. Hetgeen [bedrijf B] over het intreden van verzuim heeft aangevoerd, behoeft tegen deze achtergrond geen bespreking.
3.4
Het voorgaande betekent dat de verweren van [bedrijf B] falen. Dit leidt ertoe dat de vorderingen in conventie – die wat betreft de hoogte van de hoofdsom en de rente verder niet weersproken zijn – toewijsbaar zijn. Het betekent ook dat de (voorwaardelijke)
vorderingen in reconventie, die zijn gebaseerd op dezelfde gestelde tekortkomingen van [bedrijf A] , moeten worden afgewezen.
3.5
[bedrijf B] zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie en in de daarmee samenhangende reconventie worden veroordeeld in de kosten aan de zijde van [bedrijf A] . Nu in conventie wat betreft de proceskosten geen nakosten en wel uitvoerbaar bij voorraad verklaring is gevorderd, zal in reconventie dienovereenkomstig worden geoordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [bedrijf B] om aan [bedrijf A] te betalen een bedrag van € 4.953,49 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 4.033,33 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
in reconventie
wijst de vorderingen van [bedrijf B] af;
in conventie en in reconventie
veroordeelt [bedrijf B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [bedrijf A] vastgesteld op € 507,- aan griffierecht, € 103,38 aan dagvaardingskosten en € 747,- aan salaris voor de gemachtigde (in conventie 2 punten à € 249,-, in reconventie 2 punten x factor 0,5 à € 249,-);
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
745