ECLI:NL:RBROT:2022:10799

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
C/10/635657 / HA ZA 22-266
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap van een volkstuinvereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, lid van een volkstuinvereniging, en de vereniging zelf. De eiser, die sinds november 2020 lid was, had zijn lidmaatschap opgezegd gekregen per 31 december 2021, omdat hij en zijn partner herhaaldelijk de regels van de vereniging zouden hebben genegeerd. De eiser was het niet eens met deze opzegging en vorderde vernietiging van het besluit, alsook een verklaring dat de vereniging niet bevoegd was zijn tuinhuisje zonder toestemming te verkopen. De rechtbank oordeelde dat de verwijten die aan de eiser waren gemaakt, niet in redelijkheid de opzegging konden dragen. De rechtbank stelde vast dat de vereniging onvoldoende had aangetoond dat de eiser verantwoordelijk was voor de overtredingen van zijn ex-partner. De rechtbank vernietigde het besluit van de vereniging en verklaarde dat de eiser geen gebruikersvergoeding of contributie verschuldigd was over een bepaalde periode. In reconventie werden de vorderingen van de vereniging afgewezen, en werd de vereniging veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/635657 / HA ZA 22-266
Vonnis van 30 november 2022
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.O. Bohr te Rotterdam,
tegen
de vereniging
[gedaagde01],
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. R. van der Hoeff te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 maart 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
  • de brief van de rechtbank van 7 juni 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 5 juli 2022 van [gedaagde01] , met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juli 2022 in het gerechtsgebouw te Dordrecht. [eiser01] is verschenen, bijgestaan door mr. J.O. Bohr. Namens [gedaagde01] is verschenen [naam01] , voorzitter van [gedaagde01] , bijgestaan door mr. R. van der Hoeff.

2..Het geschil in conventie en in reconventie

2.1.
[gedaagde01] is een volkstuinvereniging te [plaats01] . [eiser01] is sinds november 2020 lid van [gedaagde01] . Hij heeft op 5 december 2020 tuinhuisje [nummer01] gekocht van [gedaagde01] . Na een eerdere aankondiging bij e-mailbericht van 9 augustus 2021, heeft [gedaagde01] bij brief van 11 september 2021 het lidmaatschap van [eiser01] opgezegd per 31 december 2021, op de grond dat, samengevat, [eiser01] en zijn partner ondanks herhaalde waarschuwingen voortdurend de regels hebben genegeerd. [gedaagde01] heeft hierbij aangegeven dat dit tot gevolg heeft dat het tuinhuisje van [eiser01] moet worden getaxeerd en verkocht.
2.2.
[eiser01] is het niet eens met de beëindiging van zijn lidmaatschap en vordert daarom, samengevat, primair dat de beslissing van [gedaagde01] van 11 september 2021 die ziet op de beëindiging van het lidmaatschap van [eiser01] wordt vernietigd wegens strijd met de statuten althans de redelijkheid en de billijkheid als bedoeld in artikel 2:15, eerste lid onder a respectievelijk b, BW, dat voor recht wordt verklaard dat [gedaagde01] niet bevoegd is het tuinhuisje van [eiser01] zonder zijn toestemming te verkopen en dat voor recht wordt verklaard dat [eiser01] geen gebruikersvergoeding noch contributie verschuldigd is vanaf 1 januari 2022 tot aan het moment waarop [eiser01] weer op de gebruikelijke wijze het park kan betreden en gebruik kan maken van zijn tuinhuisje. Subsidiair vordert [eiser01] , voor het geval de beëindiging van het lidmaatschap niet wordt vernietigd, om te oordelen dat [eiser01] vanaf het moment van wijzen van het vonnis acht weken de tijd heeft om het tuinhuisje op te knappen, te taxeren en te koop aan te bieden, met veroordeling van [gedaagde01] , zowel primair als subsidiair, in de kosten van de procedure.
2.3.
[gedaagde01] heeft de vorderingen van [eiser01] in conventie gemotiveerd betwist. [gedaagde01] heeft voorts in reconventie gevorderd, samengevat:
  • voor recht te verklaren dat het lidmaatschap van [gedaagde01] met [eiser01] is geëindigd door opzegging per 31 december 2021;
  • [eiser01] te veroordelen om mee te werken aan de verkoop van het tuinhuisje op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 75.000,-;
  • voor zover [eiser01] het perceel en tuinhuisje niet uit eigen beweging oplevert aan [gedaagde01] , [eiser01] te veroordelen tot ontruiming van het perceel en tuinhuisje binnen één maand na betekening van het vonnis;
  • [eiser01] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 109,63 per maand, vanaf 1 januari 2022 tot en met de maand waarin [gedaagde01] weer de beschikking heeft over het perceel en het tuinhuisje, een ingegane mand voor een volle gerekend;
  • [eiser01] te veroordelen in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3..De beoordeling in conventie en in reconventie

3.1.
De vorderingen in conventie en reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.2.
De rechtbank stelt bij de inhoudelijke beoordeling van de opzegging voorop dat in een lidmaatschapsverhouding als de onderhavige aan de betrokken vereniging, binnen de grenzen van wetsbepalingen als artikel 2:35 BW en de statuten, bij het nemen van haar besluiten een vrijheid toekomt, die meebrengt dat maatregelen als de onderhavige – afgezien van strijd met wet of statuten – slechts jegens het betrokken lid ontoelaatbaar zijn, indien de vereniging in de gegeven omstandigheden, waaronder de door haar behartigde belangen, jegens het betrokken lid in redelijkheid niet tot een zodanige maatregel had kunnen komen (arrest van de Hoge Raad van 2 december 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4702).
3.3.
Op grond van artikel 10 lid 3 van de statuten kan [gedaagde01] het lidmaatschap opzeggen tegen het einde van het lopende boekjaar wanneer het lid heeft opgehouden te voldoen aan de vereisten die op dat moment door de statuten voor het lidmaatschap worden gesteld. [gedaagde01] heeft in haar brief van 11 september 2021, samengevat weergegeven, het volgende aan de opzegging ten grondslag gelegd:
  • ondanks herhaalde waarschuwingen van diverse tuinleden en bestuursleden heeft de partner van [eiser01] veelvuldig op het middenpad gefietst en met (huur)scooters met hoge snelheid gereden op met name het middenpad van het park, te vaak schommelend en onstabiel;
  • huurscooters zijn ook na het verzoek van [gedaagde01] om dat niet te doen vaak op het park geparkeerd, of op voor voetgangers blokkerende wijze geplaatst;
  • begin augustus 2021 heeft de partner van [eiser01] , blijkbaar achterna gezeten door de politie of de eigenaar van enkele gestolen palmbomen, meerdere tuintjes van anderen betreden en zich voorgedaan als een ander. Het bankpasje van de partner van [eiser01] is hierbij verloren en via het bestuur weer bij hem terecht gekomen. Zonder toestemming is het niet toegestaan om tuinen van leden te betreden;
  • het tuinhuisje wordt permanent bewoond, terwijl slapen per 1 oktober 2021 niet is toegestaan;
  • aanhoudende klachten van bewoners rondom het tuinhuisje over luide muziek.
3.4.
[eiser01] stelt zich op het standpunt dat de opzegging van het lidmaatschap vernietigbaar is wegens strijd met de wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen, althans wegens strijd met de redelijkheid en de billijkheid (artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onder a respectievelijk b, BW). [eiser01] betwist de overtredingen en stelt dat ze niet staan opgenomen in de statuten en voornamelijk zouden zijn begaan door zijn inmiddels ex-partner; bovendien is hij er niet of onvoldoende op aangesproken.
3.5.
Wat betreft het fietsen en met hoge snelheid met (huur)scooters rijden over het middenpad van het park is de rechtbank van oordeel dat met de door [gedaagde01] overgelegde schriftelijke verklaringen en de ter zitting afgelegde verklaring door [naam01] , voorzitter van [gedaagde01] (hierna: [naam01] ), gemotiveerd is gesteld – en bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting ook vaststaat – dat de (inmiddels) ex-partner van [eiser01] ondanks waarschuwingen regelmatig op het middenpad fietste en dat zij met (huur)scooters met hoge snelheid door het park reed, met name over het middenpad. [eiser01] heeft evenmin betwist dat zijn ex-partner regelmatig in de heg of tegen een hek reed met de fiets, wat ook voldoende blijkt uit de overgelegde schriftelijke verklaringen. [eiser01] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat het niet was toegestaan om op het middenpad te fietsen of te rijden met een scooter, zodat vaststaat dat aldus de regels zijn overtreden. De rechtbank kan [eiser01] niet volgen in zijn stelling dat hij niet van de overtredingen van zijn ex-partner op de hoogte was en daar destijds niet op is aangesproken. [eiser01] is in elk geval in WhatsApp-berichten van 26 juni 2021 (08:50 uur en 11:50 uur) door [naam01] erop gewezen dat deze zelf de ex-partner de dag ervoor over het middenpad had zien “crossen” met de gehuurde scooter en dat op dat moment wéér zag, terwijl er al gele kaarten waren uitgedeeld. Samen met de toelichting van [naam01] ter zitting dat hij en andere leden [eiser01] regelmatig aanspraken, is hiermee voldoende komen vast te staan dat [eiser01] wel op het gedrag van zijn ex-partner is aangesproken. De enkele ontkenningen door [eiser01] leggen tegenover de gemotiveerde stellingname, onderbouwd met genoemde WhatsApp-berichten, van [gedaagde01] onvoldoende gewicht in de schaal. [eiser01] is volgens artikel 20 lid 3 van het Algemeen Reglement van [gedaagde01] verantwoordelijk voor dit handelen van zijn ex-partner.
3.6.
Wat betreft het parkeren van huurscooters op het park is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde01] onvoldoende heeft onderbouwd dat [eiser01] hiermee de regels heeft overtreden. [gedaagde01] heeft ter zitting erkend dat het wel is toegestaan om eigen (niet gehuurde) scooters op het park te parkeren, zodat niet valt in te zien waarom huurscooters niet op het park geparkeerd mogen worden. Als het verhuurbedrijf dit niet wil, omdat het terrein ’s nachts afgesloten wordt, dan is dat een kwestie tussen [eiser01] en het verhuurbedrijf. [gedaagde01] heeft niet kunnen toelichten waarom zij daarin een rol zou moeten spelen. [gedaagde01] heeft voorts, gelet op de betwisting van [eiser01] , onvoldoende onderbouwd dat [eiser01] of zijn ex-partner een huurscooter één of meerdere keren op blokkerende wijze voor voetgangers heeft geplaatst, zodat ook dit niet vaststaat.
3.7.
[eiser01] betwist niet dat zijn ex-partner in augustus 2021 een of meerdere tuinen van andere leden heeft betreden, maar stelt dat dit was om naar de politie toe te komen toen deze de ex-partner – die zich volgens [eiser01] niet in, maar achter tuintjes van andere leden verstopt had – had achterhaald. De omstandigheid dat de ex-partner achterna werd gezeten door de politie en de eigenaar van palmboompjes die de ex-partner, naar [eiser01] stelt, per ongeluk niet uit een tuin waar die mochten worden meegenomen, maar uit een verkeerde tuin had meegenomen, doet naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet af aan het betreden van een of meerdere tuinen van andere leden, maar wijst er wel op dat dit een incident betrof, waarbij niet is gesteld of gebleken dat er schade aan die tuinen is aangebracht. Om die reden ligt het niet in de rede dat dit enkele incident een opzegging van het lidmaatschap zou kunnen dragen, maar heeft [gedaagde01] het in het totaalbeeld wel mee mogen wegen. Dat [eiser01] niet van het incident op de hoogte was, betekent niet dat hij niet voor het gedrag van zijn ex-partner aansprakelijk is.
3.8.
Wat het permanent wonen op het park betreft blijkt uit de toelichting van partijen dat het was toegestaan om in de periode van 1 april tot 1 oktober ook ’s nachts in het tuinhuisje te verblijven. Volgens [gedaagde01] is dit iets anders dan er permanent wonen, ter voorkoming waarvan de gemeente aan [gedaagde01] vraagt om op de gang van zaken toe te zien. [gedaagde01] heeft echter onvoldoende onderbouwd waarom dit in dit geval anders is, in aanmerking genomen dat [eiser01] nog in een e-mailbericht van 9 augustus 2021 erop was gewezen dat hij per 1 oktober 2021 niet meer in het tuinhuisje mocht slapen en dat het dus “van het grootste belang [is] met spoed een woning te zoeken”. Niet geoordeeld kan daarom worden dat [eiser01] door permanent in het tuinhuisje te wonen in de periode van 1 april tot 1 oktober 2021 de regels heeft overtreden. [eiser01] had eerder dispensatie gekregen om tot 15 maart 2021 in het tuinhuisje te wonen, zodat [eiser01] alleen in de periode van 15 maart tot 1 april 2021 in strijd met de regels ’s nachts in het tuinhuisje kan hebben verbleven. Gelet op genoemd e-mailbericht van 9 augustus 2021 kon dit hem naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet meer als opzeggingsgrond worden tegengeworpen in de brief van 11 september 2021.
3.9.
[eiser01] betwist voorts dat zijn muziek vaak te luid was: volgens [eiser01] is dit eenmalig geweest en heeft hij de muziek na hierop te zijn aangesproken zachter gezet. De rechtbank constateert dat [gedaagde01] haar stellingname op dit punt in de brief van 11 september 2021 niet heeft geconcretiseerd. Inmiddels heeft zij ter onderbouwing van haar stellingname drie verklaringen van andere leden van [gedaagde01] overgelegd. In één daarvan wordt één geval van geluidshinder door luide muziek gemeld, waarbij de politie is gebeld. In een tweede verklaring wordt geluidsoverlast door luide muziek gemeld op verschillende momenten in juni 2021, maar niet in de overige maanden van de beschreven periode mei tot en met september 2021. In de derde verklaring wordt in het geheel niet gesproken over geluidsoverlast, terwijl je dat bij structurele geluidsoverlast wel zou verwachten. In het verslag van een tussen partijen over diverse incidenten gevoerd gesprek op 11 februari 2021 wordt evenmin gesproken over geluidsoverlast. Al met al is naar het oordeel van de rechtbank door [gedaagde01] onvoldoende onderbouwd gesteld dat er sprake is van aanhoudende klachten van bewoners rondom het tuinhuisje van [eiser01] over luide muziek.
3.10.
In de onderhavige procedure heeft [gedaagde01] nog een aantal andere klachten over [eiser01] naar voren gebracht, waaronder agressief en intimiderend gedrag, het kopen van drugs op het parkeerterrein van [gedaagde01] , het verrichten van geluidsoverlast gevende werkzaamheden in de nachtelijke uren en verwaarlozing van de tuin. De rechtbank constateert echter dat deze klachten niet aan het bestuursbesluit tot opzegging van het lidmaatschap ten grondslag zijn gelegd, zodat deze bij de beoordeling buiten beschouwing moeten blijven. Gelet op de systematiek van de toetsing van besluiten van een orgaan van een rechtspersoon zoals neergelegd in artikel 2:15 BW, kan een besluit dat vernietigbaar is wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen, worden bevestigd door een besluit dat aan dezelfde vereisten voldoet als het te bevestigen besluit. Nog daargelaten hetgeen hierna over vernietigbaarheid wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid – een andere grond voor vernietigbaarheid – zal worden overwogen, is van een dergelijk bevestigingsbesluit van het bestuur van [gedaagde01] in dit geval geen sprake.
3.11.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de aan [eiser01] gemaakte en hiervoor besproken verwijten in redelijkheid de opzegging niet kunnen dragen, zodat het besluit tot opzegging per 31 december 2021 van het lidmaatschap van [eiser01] wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid moet worden vernietigd. Het enige wezenlijke verwijt dat vast is komen te staan, is het ondanks waarschuwingen blijven fietsen en met huurscooters blijven gebruiken van het middenpad door de ex-partner van [eiser01] . Hoewel dergelijk gedrag naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf onder omstandigheden een opzegging kan dragen, is in dit geval van belang dat niet duidelijk is vastgelegd wie, wanneer en hoe vaak is gewaarschuwd. [eiser01] kan in redelijkheid slechts verantwoordelijk zijn voor dit aan zijn toenmalige partner verweten herhaald gedrag als hij daarvan ook zelf op de hoogte is gesteld. De besproken “gele kaarten” zijn, naar ter zitting door [gedaagde01] is toegelicht, niet fysiek uitgereikt en evenmin geadministreerd: het is mondeling gegaan. Na een gele kaart kunnen bovendien nog een oranje en een rode kaart komen en rood betekent meestal vertrekken, aldus [gedaagde01] ter zitting. Aldus is niet duidelijk of [eiser01] voldoende helder is gemaakt wat de consequenties van meerdere gele kaarten zouden zijn en wanneer die consequenties zouden ingaan. Bij het voorgaande zij nog aangetekend dat [eiser01] in beginsel inderdaad verantwoordelijk was voor het gedrag van zijn toenmalige partner, maar dat [eiser01] heeft verklaard dat hij de relatie heeft beëindigd en dat het inmiddels zijn ex-partner is, die hij al ruim negen maanden niet heeft gezien. Ook heeft hij verklaard dat hij inmiddels een huurwoning heeft in IJsselmonde en opgenomen is geweest in een afkickkliniek, waarvan hij ten tijde van de zitting in nabehandeling was.
3.12.
Dit alles laat onverlet dat, afhankelijk van het tijdsverloop, de onder 3.5, 3.7 en 3.9 besproken omstandigheden opnieuw zullen kunnen meewegen wanneer toekomstig, voldoende gedocumenteerd gedrag van [eiser01] [gedaagde01] opnieuw aanleiding zou kunnen geven voor een opzeggingsbesluit. Hetzelfde geldt wanneer mocht blijken dat [eiser01] in strijd met de waarheid heeft verklaard dat de relatie met zijn ex-partner is beëindigd en deze opnieuw op het park zou verschijnen en overlast zou veroorzaken. [eiser01] is nu, kortom, een op vele punten gewaarschuwd man.
3.13.
Het voorgaande voert in conventie tot de slotsom dat het besluit van [gedaagde01] van 11 september 2021 tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser01] moet worden vernietigd. In het verlengde daarvan zal voor recht worden verklaard dat [gedaagde01] niet bevoegd is het tuinhuisje van [eiser01] zonder zijn toestemming te verkopen. Nu [eiser01] als gevolg van het te vernietigen besluit vanaf 1 januari 2022 tot heden zijn tuinhuisje niet heeft kunnen gebruiken, maar dit vanaf heden weer kan als elk ander lid, zal tevens – zoals gevorderd, maar gepreciseerd qua periode – voor recht worden verklaard dat hij geen gebruikersvergoeding of contributie verschuldigd is over de periode van 1 januari 2022 tot 1 december 2022.
3.14.
In reconventie volgt uit het hiervoor overwogene dat de vorderingen van [gedaagde01] moeten worden afgewezen.
3.15.
[gedaagde01] wordt in conventie en reconventie voor het grootste deel in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De rechtbank stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] in conventie tot vandaag vast op € 131,18 aan dagvaardingskosten, € 314,- aan griffierecht en € 1.126,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten in conventie, met een tarief van € 563,- per punt), totaal dus € 1.571,18. In de met de conventie samenhangende reconventie worden die kosten vastgesteld op € 281,50 aan salaris voor de gemachtigde (1 punt x factor 0,5 met een tarief van € 563,- per punt).

4..De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
vernietigt het besluit van [gedaagde01] van 11 september 2021 tot opzegging per 31 december 2021 van het lidmaatschap van [eiser01] ;
4.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde01] niet bevoegd is het tuinhuisje van [eiser01] op perceel nummer [nummer01] zonder zijn toestemming te verkopen;
4.3.
verklaart voor recht dat [eiser01] geen gebruikersvergoeding of contributie verschuldigd is over de periode van 1 januari 2022 tot 1 december 2022;
4.4.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten van [eiser01] , tot op heden begroot op € 1.571,18;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
4.7.
wijst de vorderingen van [eiseres01] af;
4.8.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten van [verweerder01] , tot op heden begroot op € 281,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.
3120