ECLI:NL:RBROT:2022:10811

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
9917616
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake geschil over reparatie van een auto en betalingsverplichtingen tussen twee bedrijven

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen twee bedrijven over de reparatie van een auto en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen. [bedrijf02] heeft een BMW ter reparatie aangeboden bij [bedrijf01] vanwege een olielekkage. Na het uitvoeren van werkzaamheden heeft [bedrijf01] een factuur gestuurd die door [bedrijf02] niet is betaald. [bedrijf01] heeft vervolgens de auto onder zich gehouden totdat de betaling is voldaan. [bedrijf02] heeft in een eerdere procedure een verstekvonnis gekregen waarin zij is veroordeeld tot betaling aan [bedrijf01].

In het huidige geschil eist [bedrijf01] betaling van de openstaande factuur, terwijl [bedrijf02] zich verzet tegen deze eis en zelf vorderingen indient, waaronder schadevergoeding en afgifte van de auto. De kantonrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling op 5 oktober 2022 de partijen gehoord en vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de overeenkomst tussen partijen. De kantonrechter heeft [bedrijf01] de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren van de stellingen die zij heeft ingenomen, met betrekking tot de overeenkomst en de uitvoering van de werkzaamheden. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen zijn opgeschort.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9917616 \ CV EXPL 22-17239
datum uitspraak: 18 november 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[bedrijf01] ., handelend onder de naam
[handelsnaam01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
oorspronkelijk eiseres in conventie, thans gedaagde in verzet,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Koolen-Ummels,
tegen
[bedrijf02],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats02] ,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, thans eiseres in verzet,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. R.R.F.J. Palmen.
De partijen worden hierna ‘ [bedrijf01] ’ en ‘ [bedrijf02] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de inleidende dagvaarding van 7 maart 2022, met bijlagen;
  • het verstekvonnis van 29 maart 2022;
  • de verzetdagvaarding van 30 mei 2022, met bijlagen;
  • de brief van 28 juni 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 5 oktober 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. Daarbij waren aanwezig: de heren [naam01] en [naam02] namens [bedrijf01] , bijgestaan door mr. M. Koolen-Ummels als gemachtigde, en de heer [naam03] namens [bedrijf02] , bijgestaan door mr. R.R.F.J. Palmen als gemachtigde. Van hetgeen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[bedrijf02] is eigenaresse van een BMW met kenteken [kenteken01] (hierna: ‘de auto’). Begin 2020 heeft [bedrijf02] de auto bij [bedrijf01] gebracht, omdat onder andere sprake was van een olielekkage. [bedrijf01] heeft reparatiewerkzaamheden verricht aan de auto.
2.2.
Op 4 mei 2020 heeft [bedrijf02] € 2.750,00 aan contant geld opgenomen bij haar bank.
2.3.
[bedrijf02] heeft twee facturen van [bedrijf01] betaald, te weten een factuur d.d. 2 juli 2020 ten bedrage van € 175,39 en een factuur d.d. 28 juli 2020 ten bedrage van € 491,61. Op die laatste factuur staat als stukprijs voor arbeid een bedrag van € 50,00 exclusief btw vermeld.
2.4.
[bedrijf01] heeft [bedrijf02] een factuur gestuurd d.d. 9 maart 2021 ten bedrage van € 3.743,59. Deze factuur is onbetaald gebleven.
2.5.
[bedrijf01] heeft de auto onder zich gehouden totdat de factuur van 9 maart 2021 is voldaan.
2.6.
Op 17 mei 2021 heeft de gemachtigde van [bedrijf02] aan de (destijds) gemachtigde van [bedrijf01] onder meer het volgende geschreven:
“Allereerst maak ik uit uw brief op dat uw cliënt niet bereid is de overeenkomst houdende de reparatie van de auto na te komen. Bovendien is de daarvoor eerder gestelde termijn inmiddels verstreken, hetgeen betekent dat uw cliënt is verzuim is komen te verkeren. Cliënt maakt thans niet langer aanspraak op nakoming maar op vervangende schadevergoeding.”
2.7.
Bij onder zaaknummer 9744324 \ CV EXPL 22-7994 gewezen verstekvonnis van 29 maart 2022 is [bedrijf02] veroordeeld om aan [bedrijf01] te betalen € 4.242,96, te vermeerderen met wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW over € 3.743,59, met veroordeling van [bedrijf02] in de proceskosten.

3.Het geschil

3.1.
[bedrijf01] eist samengevat:
  • [bedrijf02] te veroordelen aan haar te betalen € 3.743,59 aan hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente;
  • [bedrijf02] te veroordelen aan haar te betalen € 499,37 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • [bedrijf02] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[bedrijf01] baseert de eis op het volgende. Partijen hebben een overeenkomst met elkaar gesloten en [bedrijf01] heeft reparatiewerkzaamheden verricht voor [bedrijf02] . [bedrijf02] dient deze overeenkomst na te komen door zorg te dragen voor betaling van de factuur van 9 maart 2021. Door dit – ondanks sommatie – na te laten, schiet [bedrijf02] toerekenbaar tekort in de op haar rustende betalingsverplichting en is zij in verzuim. Krachtens het bepaalde in artikel 6:96 sub b en c BW komen de buitengerechtelijke incassokosten voor vergoeding in aanmerking.
3.3.
[bedrijf02] is het niet eens met de eis en eist zelf, onder de voorwaarde dat de vorderingen van [bedrijf01] worden afgewezen:
  • voor recht te verklaren dat [bedrijf01] ten onrechte de op haar rustende verplichting tot afgifte van de auto, beide motoren met toebehoren en onderdelen, heeft opgeschort en daarmee richting [bedrijf02] onrechtmatig heeft gehandeld;
  • voor recht te verklaren dat [bedrijf01] op grond van deze onrechtmatige daad aansprakelijk is tot vergoeding van de door [bedrijf02] daardoor geleden en nog te lijden schade;
  • [bedrijf01] te veroordelen tot afgifte van de auto inclusief beide motoren met toebehoren en onderdelen, op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [bedrijf01] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500,00;
  • [bedrijf01] te veroordelen om aan [bedrijf02] te betalen de door [bedrijf02] geleden en nog te lijden schade op te maken bij staat, met veroordeling van [bedrijf01] om aan [bedrijf02] bij wijze van voorschot op deze schade te voldoen een bedrag van € 5.000,00;
  • [bedrijf01] te veroordelen in de proceskosten van het geding in voorwaardelijke reconventie.
3.4.
[bedrijf02] voert – onder meer – het volgende aan. [bedrijf02] betwist de overeenkomst die ten grondslag zou liggen aan de factuur van 9 maart 2021, alsmede de kennelijk volgens [bedrijf01] geldende inhoud van die overeenkomst. [bedrijf02] voert daarnaast aan dat zij in maart 2020 aan [bedrijf01] de opdracht heeft gegeven om een deelrevisie aan de auto uit te voeren voor een vaste prijs van € 3.500,00. [bedrijf02] heeft dit bedrag contant betaald op 4 mei 2020. [bedrijf01] heeft de auto niet adequaat gerepareerd. Als de vordering van [bedrijf01] alsnog wordt afgewezen, dan is het opschortingsrecht ten onrechte ingeroepen. Het opschorten van de verplichting tot afgifte van de auto is dan achteraf beschouwd een onrechtmatige daad en [bedrijf01] is uit dien hoofde schadeplichtig. [bedrijf02] heeft uiteindelijk € 3.500,00 betaald voor een volstrekt onzinnige reparatie en nadien ook nog eens twee facturen voor in totaal € 667,00. [bedrijf02] heeft dus in totaal € 4.167,00 aan [bedrijf01] betaald zonder dat daar enige prestatie tegenover heeft gestaan. [bedrijf02] maakt in dit verband aanspraak op vervangende schadevergoeding zoals gemeld in haar brief van 17 mei 2021 (zie r.o. 2.6). De schade bestaat verder in ieder geval, doch niet uitsluitend, uit de kosten die [bedrijf02] heeft moeten maken voor een vervangende auto, de onnodige aanschaf van een tweede motor en de waardevermindering van de auto gedurende de periode dat de auto bij [bedrijf01] staat.

4.De beoordeling

Nietigheid dagvaarding

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [bedrijf01] aangevoerd dat de verzetdagvaarding ten onrechte is betekend aan een deurwaarderskantoor. Volgens [bedrijf01] voldoet de verzetdagvaarding hierdoor niet aan het bepaalde in artikel 111 Rv omdat zij geen woonplaats heeft gekozen aan het adres van de deurwaarder, waardoor de verzetdagvaarding nietig is op grond van artikel 120 Rv.
4.2.
De kantonrechter verwerpt het beroep van [bedrijf01] op de nietigheid van de verzetdagvaarding, omdat vast staat dat [bedrijf01] is verschenen in het geding door op de mondelinge behandeling van 5 oktober 2022 aanwezig te zijn en [bedrijf01] naar het oordeel van de kantonrechter door het gebrek niet onredelijk in haar belangen is geschaad.
Overeenkomst
4.3.
Partijen verschillen van opvatting over de vraag wat zij met elkaar zijn overeengekomen. [bedrijf01] stelt zich op het standpunt dat partijen zijn overeengekomen dat [bedrijf01] de in de factuur genoemde werkzaamheden in opdracht van [bedrijf02] voor de in de factuur genoemde prijs zou verrichten. [bedrijf02] betwist deze overeenkomst. Meer in het bijzonder houdt deze betwisting in dat [bedrijf02] betwist dat (i) zij opdracht heeft gegeven om de in de factuur genoemde werkzaamheden uit te voeren, dat (ii) de gefactureerde uren daadwerkelijk zijn gewerkt en dat (iii) partijen een uurtarief van € 60,00 zijn overeengekomen.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat de betwiste overeenkomst is te kwalificeren als een overeenkomst tot aanneming van werk (artikel 7:750 lid 1 BW). [bedrijf01] heeft zich immers jegens [bedrijf02] als opdrachtgever, verbonden om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren (waar de reparatie van een auto onder valt), tegen een door [bedrijf02] te betalen prijs. Aangezien [bedrijf01] zich beroept op het rechtsgevolg (te weten dat [bedrijf02] gehouden is de factuur van 9 maart 2021 te betalen) van de door haar onderbouwd gestelde en door [bedrijf02] gemotiveerd betwiste stellingen (i) dat [bedrijf02] opdracht heeft gegeven om de in de factuur genoemde werkzaamheden uit te voeren, (ii) dat [bedrijf01] die werkzaamheden heeft uitgevoerd en (iii) dat voor de werkzaamheden een uurtarief van
€ 60,00 is overeengekomen, draagt [bedrijf01] op grond van artikel 150 Rv de bewijslast van die stellingen. [bedrijf01] heeft aangeboden dit bewijs te leveren; de kantonrechter zal haar daartoe de gelegenheid bieden.
4.5.
Indien [bedrijf01] slaagt in deze bewijsopdracht, zal het verstekvonnis (grotendeels) in stand blijven en wordt niet toegekomen aan een beoordeling van de eis in reconventie aangezien in dat geval niet aan de daaraan gestelde voorwaarde is voldaan. Indien [bedrijf01] echter
nietslaagt in haar bewijsopdracht, dan zal haar vordering alsnog worden afgewezen en wordt aan een beoordeling van de eis in reconventie toegekomen.
4.6.
De kantonrechter geeft partijen nadrukkelijk in overweging om met elkaar in overleg te treden om te proberen een minnelijke regeling te treffen, met het oog op de tijd en kosten die waarschijnlijk met de bewijsopdracht gemoeid zullen zijn. De kantonrechter wijst partijen er in dat kader op dat indien [bedrijf01] niet slaagt in haar bewijsopdracht vermoedelijk vervolgens een bewijsopdracht zal worden gegeven aan [bedrijf02] voor haar stellingen dat partijen zijn overeengekomen dat [bedrijf01] voor een vaste prijs van € 3.500,00 een deelrevisie zou uitvoeren waarna de motor van de auto weer volledig zou moeten werken, dat [bedrijf01] deze deelrevisie niet naar behoren heeft uitgevoerd en dat [bedrijf02] het bedrag van € 3.500,00 (contant) heeft betaald. Deze stellingen worden door [bedrijf01] immers gemotiveerd betwist.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
laat [bedrijf01] toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat:
  • [bedrijf02] aan [bedrijf01] opdracht heeft gegeven om de werkzaamheden die in de factuur van
  • die werkzaamheden door [bedrijf01] zijn uitgevoerd;
  • voor deze werkzaamheden een uurtarief van € 60,00 is overeengekomen;
5.2.
bepaalt dat:
  • [bedrijf01] zich ter rolzitting van
  • indien zij dat wil doen door schriftelijke bewijsstukken, zij die dan dadelijk bij die akte in het geding moet brengen;
  • indien zij getuigen wenst voor te brengen, zij in die akte opgave moet doen van naam en woonplaats van de door haar voor te brengen getuigen alsook van de verhinderdata van beide partijen en de getuigen voor de daaropvolgende vier maanden; [bedrijf01] zal te zijner tijd zelf zorg hebben te dragen voor behoorlijke oproeping van de getuigen;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing in dit stadium van het geding aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
48637