ECLI:NL:RBROT:2022:10820

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
FT EA 22/994 en FT EA 22/995
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een huurovereenkomst en schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoekster op 11 november 2022 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht op het verbieden van de verhuurder om de huurovereenkomst op te zeggen of te ontbinden, terwijl er een ontruimingsvonnis van de Rechtbank Rotterdam van 12 augustus 2022 was, dat de beëindiging van de huurovereenkomst per 1 november 2022 vaststelde. Tijdens de zitting op 23 november 2022 heeft verzoekster verklaard dat zij recent een tweede werkgever heeft gevonden en dat haar inkomen gemiddeld € 1.500,00 per maand bedraagt. De verhuurder, vertegenwoordigd door de curator, heeft echter aangevoerd dat de huurovereenkomst niet door de kantonrechter was ontbonden en dat er een regeling was getroffen die de beëindiging van de huurovereenkomst bevestigde.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de huurovereenkomst van rechtswege is geëindigd op 1 november 2022 en dat verzoekster niet tijdig in hoger beroep is gegaan tegen het vonnis van de kantonrechter. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster en haar partner bewust akkoord zijn gegaan met de regeling en dat er geen nieuwe omstandigheden waren die een andere beoordeling rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden van artikel 305, tweede lid, Fw. Daarnaast werd het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaard, omdat het minnelijk traject niet op korte termijn zou zijn afgerond.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schuldsanering. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, op 7 december 2022.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 7 december 2022
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 11 november 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 11 november 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 23 november 2022.
De rechtbank heeft op 22 november 2022 aanvullende stukken ontvangen.
Ter zitting van 23 november 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer [naam01] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: SHV);
  • mevrouw [naam02] , begeleidster wijkteam;
  • mr. S. Visser, in de hoedanigheid van curator in het faillissement van [naam03] , verhuurder (hierna: verweerder).
SHV heeft, namens verzoekster, de rechtbank op 28 november 2022 nog navolgende stukken toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerder te verbieden de huurovereenkomst voor de woonruimte van verzoekster op te zeggen of te ontbinden.
Uit het verzoekschrift blijkt dat bedoeld is een verzoek in te dienen om de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 12 augustus 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster te verbieden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ter terechtzitting heeft verzoekster verklaard dat zij recentelijk een tweede werkgever heeft gevonden. Verzoekster heeft een overeenkomst voor onbepaalde tijd in de zorg en een overeenkomst voor bepaalde tijd in de horeca. Laatstgenoemde betreft een nulurencontract. Het inkomen van verzoekster verschilt per maand. Het inkomen is gemiddeld ongeveer
€ 1.500,00 per maand. Op basis van het huidige (totale) inkomen, is verzoekster in staat om de huur steeds tijdig te betalen. SHV heeft ter zitting verklaard dat zowel budgetbeheer als de schuldregeling eind december zullen beginnen. Verzoekster heeft voorts ter zitting verklaard dat zij in de veronderstelling was, dat zij in de woning kon blijven wonen. Verzoekster is wel op zoek naar een nieuwe woning, maar dit verloopt niet voorspoedig. Verzoekster is de Nederlandse taal niet machtig en heeft weinig tijd om een woning te zoeken. Dit maakt het voor haar lastig om een nieuwe woning te vinden.

3..Het verweer

Verweerder heeft ter zitting gesteld dat het verzoek van verzoekster afgewezen dient te worden.Verweerder voert daartoe kort samengevat het volgende aan. Primair voert verweerder aan dat een schorsingsverzoek ex artikel 287b Fw alleen mogelijk is in de gevallen genoemd in artikel 305, tweede lid, Fw. In dit geval is daar geen sprake van. De huurovereenkomst tussen verzoekster, haar partner (de heer [naam04] ) en verhuurder (de heer [naam03] ) is niet door de kantonrechter ontbonden. Verweerder heeft samen met verzoekster en haar partner een regeling getroffen, waarin partijen hebben vastgelegd dat de huurovereenkomst per 1 november 2022 eindigt. Deze regeling is tot stand gekomen tijdens een procedure bij de kantonrechter. Verzoekster en haar partner werden in deze zaak bijgestaan door een advocaat die is gespecialiseerd in woonrecht. De kantonrechter heeft vervolgens de overeengekomen regeling expliciet opgenomen in het vonnis van 12 augustus 2022. Over het feit dat de huurovereenkomst per 1 november 2022 geëindigd is, bestaat dan ook geen twijfel. Subsidiair voert verweerder aan dat het belang van hem zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoekster. De huurachterstand is fors en bedraagt maar liefst € 10.050,00. Dat komt neer op een huurachterstand van 15 maanden. Ook is de verhuurder failliet verklaard en heeft verweerder er belang bij dat de woning, vrij van gebruikers, kan worden verkocht. Verkoop van de woning komt de boedel substantieel ten goede. Gefailleerde kan dan wellicht een regeling treffen met zijn schuldeisers, waardoor hij van zijn schulden bevrijd wordt.

4..De beoordeling

Artikel 287b Fw geeft de schuldenaar de mogelijkheid om de rechtbank te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen indien sprake is van een bedreigende situatie. De voorziening is er op gericht om een adempauze te creëren die verzoekster in staat moet stellen het minnelijk traject voort te zetten om met haar schuldeisers een regeling voor haar schulden te bereiken c.q. af te ronden, dan wel om de goede trouw meer gefundeerd te kunnen laten blijken. Deze voorlopige voorziening strekt zich volgens artikel 287b, vierde lid, Fw mede tot het van toepassing verklaren van artikel 305 Fw. In artikel 305, tweede lid, Fw is bepaald in welke situatie de tenuitvoerlegging van een ontruiminsvonnis niet mogelijk is in geval van een schuldsaneringsregeling. Hiervoor gelden twee voorwaarden. Tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis is niet mogelijk indien: (1) het ontruimingsvonnis alleen gebaseerd is op huurachterstand én (2) de lopende huur steeds tijdig betaald wordt. De rechtbank leidt uit de samenhang van artikel 287b Fw met artikel 305, tweede lid, Fw af dat een moratorium slechts kan worden verleend indien aan deze twee voorwaarden wordt voldaan.
Ter zitting en uit de stukken is gebleken dat verzoekster, samen met haar partner, in de periode december 2021 tot en met augustus 2022 in een procedure verwikkeld is geweest met de verhuurder. De curator heeft deze procedure begin 2022 overgenomen van de verhuurder, omdat de verhuurder failliet is verklaard. Primair had het geschil betrekking op de beëindiging van de huurovereenkomst. De verhuurder heeft gesteld dat sprake was van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd. Huurders daarentegen hebben gesteld dat sprake was van een huurovereenkomst van onbepaalde tijd. Partijen hebben tijdens deze procedure een regeling getroffen omtrent de huurovereenkomst. Zij hebben vervolgens de kantonrechter verzocht om die regeling in het vonnis op te nemen. De kantonrechter heeft de regeling opgenomen in het vonnis van 12 augustus 2022. In het vonnis van 12 augustus 2022 heeft de kantonrechter in het dictum vermeld dat zij verstaat dat de huurovereenkomst tussen verhuurder en verzoekster eindigt met ingang van 1 november 2022.
De kantonrechter heeft zich in het vonnis van 12 augustus 2022 niet uitgelaten over de vraag of de (aanvankelijke) huurovereenkomst voor bepaalde tijd of voor onbepaalde tijd van toepassing was. De kantonrechter heeft slechts de overeengekomen regeling in het vonnis opgenomen en bepaald dat de huurovereenkomst eindigt met ingang van 1 november 2022. Partijen zijn niet in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de kantonrechter, zodat naar het oordeel van de rechtbank vast staat dat de huurovereenkomst van rechtswege is geëindigd (en dus niet is ontbonden) op 1 november 2022. Indien verzoekster meent dat de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt, dan had het op de weg van verzoekster gelegen om tijdig in hoger beroep te gaan tegen het vonnis van de kantonrechter. De rechtbank neemt hierin mee dat verzoekster en haar partner gedurende het proces werden bijgestaan door een advocaat. Verzoekster was tevens aanwezig bij de mondelinge behandeling van de zaak. Naar het oordeel van de rechtbank zijn verzoekster en haar partner willens en wetens akkoord gegaan met de regeling. Verzoekster wist of had moeten weten dat haar huurovereenkomst per 1 november 2022 zou eindigen. De rechtbank merkt nog op dat zich tussen het moment van het vonnis van de kantonrechter en het moment van indienen van dit verzoek geen (nieuwe) omstandigheden hebben voorgedaan die maken dat anders zou moeten worden geoordeeld. Voor dit oordeel is verder van belang dat verzoekster ter zitting heeft verklaard dat zij en haar partner de huur niet hebben betaald, omdat zij zich op het standpunt stellen dat zij nog geld tegoed hebben van de verhuurder, die tevens voor enige tijd de werkgever van [naam04] is geweest. Daarnaast is volgens SHV, naast de huurachterstand, ook geen sprake van een grote schuldenlast. Hij stelt dat er slechts twee andere, relatief kleine, schulden zijn.
In dit geval is dus sprake van een overeengekomen regeling tussen de huurder(s) en verhuurder om de huurovereenkomst per 1 november 2022 te beëindigen. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk overeengekomen regeling iets wezenlijk anders is dan een ontruimingsvonnis dat verband houdt met een betalingsachterstand. In dit geval is immers slechts nakoming van de overeengekomen regeling gevraagd, zijnde dat de huurovereenkomst sinds 1 november 2022 is geëindigd en verzoekster de woonruimte om die reden moet verlaten. Van een ontruimingsvonnis dat gebaseerd is op louter betalingsachterstanden, ex artikel 305, tweede lid, Fw, is in dit geval geen sprake. Dit betekent dat een moratorium ex artikel 287b Fw niet kan worden verleend, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden ex artikel 305, tweede lid, Fw. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling oordeelt de rechtbank als volgt. Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.