In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is op 21 december 2022 vonnis gewezen in een incident tot vrijwaring. De eiser in het incident, aangeduid als [eiser02], heeft verzocht om [naam01] in vrijwaring op te roepen. Dit verzoek is gedaan in het kader van een geschil dat voortvloeit uit een driepartijenovereenkomst die is gesloten tussen [eiser02], [verweerster01] en [naam01]. De overeenkomst betrof de verkoop van een onderneming met bijbehorende rechten voor de exploitatie van een horecagelegenheid. [naam01] heeft de koopprijs niet voldaan, wat aanleiding gaf tot de vordering van [eiser02] om [naam01] in vrijwaring op te roepen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring tijdig is ingediend en dat er voldoende gronden zijn om [naam01] op te roepen. De rechtbank oordeelt dat er een rechtsverhouding bestaat tussen [eiser02] en [naam01] die mogelijk tot vrijwaring verplicht. De vordering in het incident is toegewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. In de hoofdzaak is bepaald dat de zaak op 1 februari 2023 weer op de rol zal komen voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en is op 21 december 2022 in het openbaar uitgesproken.