ECLI:NL:RBROT:2022:10965

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
83/101156-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het plegen van gewoontewitwassen met betrekking tot onroerend goed en contante geldbedragen

Op 16 november 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1963, die beschuldigd werd van het plegen van gewoontewitwassen. De verdachte had crimineel geld tot zijn beschikking gehad en had hiermee twee panden en luxegoederen aangeschaft, alsook verbouwingen gefinancierd. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 maanden op, met verbeurdverklaring van de twee panden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het verwerven en voorhanden hebben van voorwerpen die afkomstig waren uit misdrijf, en dat hij van het plegen van dit feit een gewoonte had gemaakt. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging, die stelde dat de verdachte niet wist dat de gelden uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte onvoldoende bewijs had geleverd voor een legale herkomst van de gelden en dat de verklaringen van de verdachte inconsistent waren. De rechtbank achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het medeplegen, waar de verdachte van werd vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/101156-22
Datum uitspraak: 16 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1963,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. F.J.H.M. Berndsen, raadsvrouw M.M.P.E. van Helmond, beiden advocaat te Breda.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Bezem heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
  • verbeurdverklaring van:
o de woning aan de [adres01] te Breda;
o de woning aan de [adres02] te Oosterhout.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van de aankoop van het pand in de [adres01] is aangevoerd dat de verdachte niet wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de verstrekte lening afkomstig was van enig misdrijf. Daarbij is geenszins komen vast te staan dat de verstrekte gelden van misdrijf afkomstig waren.
Mocht er worden geoordeeld dat er géén sprake is van een lening die daadwerkelijk dient te worden terugbetaald, dan verzoekt de verdediging alsnog de heer [naam01] als getuige te horen over de bij verdachte bekende omstandigheden bij het afsluiten van de lening en zijn inspanningen om een recht van hypotheek te laten vestigen op het pand.
Wat betreft de aankoop van het pand aan de [adres02] is allereerst aangevoerd dat in de tenlastelegging tot vier keer toe het pand aan de ‘ [adres03] ’ is genoemd. Omdat de verdachte geen pand aan de [adres03] in Oosterhout voorhanden heeft gehad, dient hij te worden vrijgesproken van witwassen van dit pand.
Mocht de rechtbank hieraan voorbij gaan dan is ook ten aanzien van dit pand aangevoerd dat de verdachte niet wist en ook redelijkerwijs niet hoefde te vermoeden dat de lening die hij had afgesloten voor de koop van het pand aan de [adres02] afkomstig was uit enig misdrijf. Daarbij is ook in dit geval niet vast komen te staan dat de verstrekte gelden van misdrijf afkomstig waren.
Ten aanzien van de contante geldbedragen die zijn uitgegeven ten behoeve van de verbouwing van het pand aan de [adres02] te Oosterhout is ten eerste aangevoerd dat het bedrag verminderd moet worden, omdat er sprake is van dubbeltellingen van contant betaalde facturen. Daarnaast is aangevoerd dat de handgeschreven documenten een begroting zijn en er niet van uitgegaan kan worden dat deze kosten contant zijn voldaan.
Wat betreft de contante stortingen op privérekeningen is aangevoerd dat er veel meer gelden contant zijn opgenomen van de rekeningen van de verdachte en de rekening van zijn ex-partner [naam02] . Daarnaast is ten aanzien van de contante stortingen op de rekening van de verdachte aangevoerd dat dit zakelijke (rembours)gelden zijn die vanwege een storing niet op de zakelijke rekening gestort konden worden.
Wat betreft de contante geldbedragen die zijn uitgegeven aan luxegoederen is aangevoerd dat bij de berekening van het bedrag ook goederen zijn opgenomen die voorafgaand aan de tenlastegelegde periode zijn gekocht. Deze dienen in mindering te worden gebracht op het tenlastegelegde totaalbedrag.
De verdachte heeft altijd veel contant geld tot zijn beschikking gehad. Hij heeft in zijn verklaring aangegeven hoe hij hieraan gekomen is. Derhalve is het niet onaannemelijk dat de verdachte in de tenlastegelegde periode een bedrag van € 90.000 heeft kunnen voldoen met de inkomsten die hij had gespaard.
4.1.2.
Beoordeling
Beoordelingskader witwassen
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan
het medeplegen van (gewoonte)witwassen van een tweetal panden gelegen in de [adres01] te Breda en aan de [adres02] te Oosterhout en contante geldbedragen die zouden zijn uitgegeven ten behoeve van de verbouwing van een pand, de aankoop van luxegoederen en die zijn aangewend voor stortingen op privérekeningen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde voorwerp uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het tenlastegelegde voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen.
De rechtbank beoordeelt of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zij een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen
tussen de tenlastegelegde voorwerpen en een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Ten aanzien
van het vermoeden van witwassen overweegt de rechtbank als volgt.
Aanschaf pand aan de [adres01] en [adres02]
Verdachte heeft ter financiering van de aankoop van het pand in de [adres01] een lening afgesloten bij [naam03] . De rechtbank stelt vast dat het hier niet om een reële lening gaat en dat daardoor een vermoeden van witwassen ontstaat. Allereerst is [naam03] geen reguliere hypotheekverstrekker. Bovendien blijkt het geld – op een enkele (kleine) uitzondering na – afkomstig te zijn uit contante stortingen, waarbij in totaal elf natuurlijke personen en twee rechtspersonen zijn betrokken. Op de woning aan de [adres01] is géén hypotheekrecht gevestigd, terwijl in de leningsovereenkomst wél is opgenomen dat de schuldenaar (de verdachte) toestemming geeft aan de schuldeiser (de heer [naam03] ) om te allen tijde het eerste recht van hypotheek te vestigen op de onroerende zaak (“het onroerende goed”). Daarbij is niet gebleken van rente– en aflossingsbetalingen door de verdachte. Bij de leningsovereenkomst is bovendien een ongedateerde bijlage aangetroffen waarop vermeld staat dat de schuld van € 166.000,- reeds is ontvangen c.q. verrekend, terwijl nergens uit blijkt dat een daadwerkelijke terugbetaling heeft plaatsgevonden. Tot slot heeft de verdachte verklaard een lening te zijn aangegaan met de heer [naam01] , terwijl de leningsovereenkomst op naam staat van [naam03] .
Ter financiering van de aankoop van het pand aan de [adres02] te Oosterhout heeft de verdachte een lening afgesloten bij [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ). Ook hierbij gaat het naar het oordeel van de rechtbank niet om een reële lening, waardoor ook ten aanzien van dit pand een vermoeden van witwassen ontstaat. Allereerst is de leningsovereenkomst aangegaan met [bedrijf01] , met als bestuurder en enig aandeelhouder de heer [naam04] . Uit de politiesystemen blijkt dat de heer [naam04] antecedenten heeft op het gebied van valsheid in geschrift en een verdenking van witwassen. Op de rekening van [bedrijf01] zijn grote geldbedragen bijgeschreven vlak voordat vanaf die rekening geld wordt overgemaakt naar de derdengeldenrekening van notaris [notaris01] . De geldbedragen zijn afkomstig van andere bedrijven en worden rondgepompt voordat zij bij [bedrijf01] terechtkomen. Daarnaast is in de leningsovereenkomst een rentepercentage opgenomen van 4%, dus een veel hoger percentage dan de destijds gangbare hypotheekrente. Ook in dit geval is uit een analyse van de bankrekeningen van de verdachte niet gebleken van rente- en aflossingsbetalingen. Tot slot heeft [bedrijf01] geen ervaring als kredietverstrekker en is zij niet als zodanig geregistreerd. Uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat de onderneming pas op 1 september 2017 (vijf maanden voor het verstrekken van de lening) is opgericht, met een geplaatst kapitaal van € 100,- en zonder personeelsleden.
De scanfout ‘ [adres03] ’ in de tenlastelegging merkt de rechtbank aan als kennelijke verschrijving. Zij zal deze verbeteren. Verdachte, bij wie blijkens het verhandelde ter terechtzitting geen onduidelijkheid bestond om welk pand het ging, is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Contante uitgaven
De rechtbank stelt met de verdediging vast dat in het totaalbedrag van de aangetroffen facturen en aankoopbonnen voor de verbouwing, die contant zouden zijn voldaan, een aantal bedragen ten onrechte is opgenomen. Zo is factuur 29 een kopie van factuur 28 en heeft factuur 21 betrekking op een van de twee aanbetalingen (van € 1.050,- en € 1.117,-) die zijn gedaan voor de aanschaf van factuur 29 en 28. Daarom dient een bedrag van € 1.050 in mindering te worden gebracht op het totaalbedrag van de verbouwing. Ook dient daarop € 578,68 in mindering te worden gebracht nu uit factuur 4 niet kan worden afgeleid dat deze is gericht aan de verdachte en niet kan worden opgemaakt dat de factuur door de verdachte contant is betaald. Tot slot dient er € 77,92 in mindering te worden gebracht nu het bij factuur 30 en factuur 37 om hetzelfde ordernummer en hetzelfde bedrag gaat en factuur 30 betrekking heeft op de aanbetaling. Wat betreft de handgeschreven documenten die zien op de verbouwing van het pand aan de [adres02] dient er € 170,- in mindering te worden gebracht op de kosten voor loodgieter Jeroen, nu niet vastgesteld kan worden dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
De overige facturen/aankoopbonnen waarop vermeld staat dat deze contant zijn betaald betreffen contante uitgaven voor de verbouwing.
De handgeschreven documenten zijn, anders dan de verdediging heeft betoogd, geen begroting aangezien daarop bedragen staan die betrekking hebben op facturen die zijn voldaan. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat alle kosten die hierop staan zijn voldaan. Voor zover er geen girale betalingen zijn teruggevonden zullen deze kosten contant zijn betaald.
Wat betreft de contante geldbedragen die zijn uitgegeven ten behoeve van luxegoederen stelt de rechtbank met de verdediging vast dat er bedragen in de berekening zijn opgenomen van goederen die vóór de tenlastegelegde periode zijn gekocht en waarvan niet is gebleken dat de verdachte ze in de tenlastegelegde periode nog in bezit had. Daarom dient een bedrag van € 12.012,99 in mindering te worden gebracht op het totaalbedrag.
Gelet op de hoogte en de wijze van uitbetaling (giraal) van het inkomen van de verdachte kunnen de contante stortingen op de bankrekeningen en de contante uitgaven aan goederen niet door het geregistreerde inkomen worden verklaard.
Conclusie vermoeden van witwassen
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in
onderling verband en samenhang beschouwd, zonder meer een vermoeden van witwassen
rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete,
min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft
over de herkomst van het geld.
Verklaring verdachte
In eerste instantie komt de verklaring van de verdachte erop neer dat hij voor de aankoop van de woning in de [adres01] een lening heeft afgesloten met [naam01] , met wie hij via zijn netwerk in contact was gekomen. Hij heeft de lening bij [naam01] afgesloten omdat hij geen lening bij de ING bank kon krijgen. Over de aflossingen en rentebetalingen zouden geen afspraken zijn gemaakt. In zijn tweede verhoor verklaart de verdachte de leningsovereenkomst te hebben getekend bij de notaris met [naam01] , van wie hij dacht dat het [naam03] was. Ter zitting heeft hij ten slotte verklaard dat hij de afspraken had gemaakt met [naam01] , dat hij [naam03] nooit heeft gezien en ook niet heeft gezien dat niet de naam van [naam01] , maar die van [naam03] op de leningsovereenkomst stond.
Wat betreft de aankoop van de woning aan de [adres02] verklaart de verdachte dat hij een lening heeft afgesloten bij [bedrijf01] . Hij is via zijn netwerk in contact gekomen met de heer [naam04] , die de leningsovereenkomst heeft opgesteld. De contante geldbedragen die op 14 februari 2018 op de remboursrekening zijn gestort, voordat ze op 15 februari 2018 werden doorgestort naar de notaris, zijn remboursgelden van klanten. Mogelijk heeft hij deze gelden zelf gebruikt en later teruggestort op de remboursrekening.
Ten aanzien van de contante gelden die zijn uitgegeven ten behoeve van de verbouwing van het pand aan de [adres02] verklaart de verdachte dat de verbouwing is gefinancierd door hem en zijn ex-partner [naam02] met bedragen die voornamelijk van de spaarrekening afkomstig zouden zijn. Daarnaast zouden enkele werkzaamheden zijn uitgevoerd door familie die daarvoor geen kosten hebben gerekend. Hij zou contanten hebben ontvangen uit de verkoop van zijn Belgische onderneming (Vil Wegtransport BVBA), de verkoop van autobandkarkassen, bonussen bestemd voor (Duitse) onderaannemers en de terugbetaling van een persoonlijke lening aan de heer [naam05] . Verder heeft hij remboursgelden afgestort op zijn privérekening, omdat er een storing was bij de zakelijke remboursgeldenrekening.
Beoordeling verklaring verdachte
De rechtbank weegt mee dat de verdachte ten aanzien van de lening voor de [adres01] wisselende verklaringen heeft afgelegd over de naam van de contractspartij en zijn verklaringen heeft aangepast naar aanleiding van de resultaten van het politieonderzoek. Voor zover hij zich in zijn eerste verhoor heeft vergist in de naam, blijft staan dat hij uiteindelijk verklaart dat hij een lening heeft afgesloten bij [naam01] , maar dat de naam van [naam03] op de overeenkomst staat en [naam03] ook de gelden op de derdengeldrekening van de notaris heeft gestort. De verklaring van de verdachte voor deze wisselingen is niet aannemelijk.
Ten aanzien van de leningsovereenkomsten voor de aankoop van het pand aan de [adres01] en het pand aan de [adres02] heeft de verdachte verklaard dat hij geen hypotheek kon krijgen bij de ING bank. Dit heeft de verdachte echter op geen enkele wijze kunnen onderbouwen. Ook de verklaring van de verdachte over de remboursgelden is niet aannemelijk geworden, nu deze wordt weerlegd door de feiten. De verklaring van de verdachte dat de bijlage bij de leningsovereenkomst voor de [adres01] een concept kwijtingsbewijs voor de toekomst zou zijn, onderstreept alleen maar meer dat het om stukken gaat die de bedoeling hebben een schijnwerkelijkheid te creëren.
Wat betreft de contante uitgaven merkt de rechtbank op dat hetgeen de verdachte heeft verklaard over de herkomst van het contante geld niet is onderbouwd. Wat betreft de verklaring van de verdachte omtrent de lening aan [naam05] zijn noch op de privé- noch op de zakelijke bankrekeningen van de verdachte aflossingen/betalingen aangetroffen met betrekking tot deze lening. Ook van terugbetaling in contanten is niet gebleken. De inkomsten die de verdachte had met zijn onderneming kwamen binnen op de zakelijke rekening van het bedrijf, zodat de verdachte deze inkomsten niet op zijn eigen rekening heeft kunnen storten. Zelfs na aanvullend onderzoek is niet aannemelijk geworden dat de gestorte gelden op de privérekening van de verdachte zakelijke remboursgelden zouden zijn.
Alles overziend moet worden vastgesteld dat de verklaringen van de verdachte voor een groot deel al onvoldoende concreet en verifieerbaar zijn en dat, zelfs na nader onderzoek naar aanleiding van de verklaring van de verdachte, de verdachte het vermoeden van witwassen niet heeft weerlegd. Gelet op het bovenstaande kan een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden.
Voorwaardelijk verzoek horen [naam01]
Het voorwaardelijk verzoek tot het alsnog horen van de heer [naam01] als getuige wordt als niet-noodzakelijk afgewezen. Niet staat vast dat de heer [naam01] kan verklaren over de beweegredenen van de verdachte bij het afsluiten van de lening. De verdediging heeft niet aangevoerd op welke wijze deze getuige het witwasvermoeden toereikend zou kunnen weerleggen.
Gewoonte
Of een meervoud aan gedragingen kan worden gekwalificeerd als het maken van een “gewoonte” van witwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede aan het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld (HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1702).
De verdachte heeft gedurende een periode van anderhalf jaar twee panden aangeschaft met een gezamenlijke aankoopwaarde van € 440.000,-. Daarbij heeft de verdachte enorme contante geldbedragen voorhanden gehad die zijn uitgegeven aan de verbouwing van een pand, aankoop van luxegoederen en zijn aangewend voor stortingen op privérekeningen voor een totaalbedrag van ruim twee ton.
Gelet op de aard, omvang en duur van de gedragingen acht de rechtbank daarom ook bewezen dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het gewoontewitwassen tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gepleegd. De verdachte zal van het ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen. De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het medeplegen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Hij in de periode van 15 mei 2017 tot en met heden, te Breda en Oosterhout, meermalen,
telkens van voorwerpen, te weten
een pand aan de [adres01] te Breda
een pand aan de [adres02] te Oosterhout
Contante geldbedragen tot een totaal van 158.081,40 euro en
Contante geldbedragen tot een totaal van 57.835 euro en
Contante geldbedragen tot een totaal van 4.212,01 euro ,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet
terwijl hij, verdachte, wist , dat bovenomschreven voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft crimineel geld tot zijn beschikking gehad. Hij heeft hier twee panden en luxegoederen van gekocht en er een verbouwing mee betaald. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, ook vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de maatschappij. Witwassen bevordert het plegen van delicten, omdat door het wegsluizen van crimineel geld of het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat als bijkomende straf de verbeurdverklaring van de panden wordt uitgesproken, zal de rechtbank een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden en de hieronder te bespreken verbeurdverklaringen, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de onroerende goederen [adres01] te Breda en [adres02] te Oosterhout verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
Verdachte woont in de [adres01] met zijn huidige partner. Zijn ex-partner woont met hun minderjarige dochter in het pand aan de [adres02] . Bij verbeurdverklaring is er een aanmerkelijke kans dat zij de woningen op relatief korte termijn zullen moeten verlaten.
8.3.
Beoordeling
De woningen [adres01] te Breda en [adres02] te Oosterhout zullen worden verbeurd verklaard. Deze woningen behoren aan de verdachte toe en het strafbare feit is deels met betrekking tot deze woningen begaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden,
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het bewezen feit:
  • de woning aan de [adres01] te Breda;
  • de woning aan de [adres02] te Oosterhout.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. D.C.J. Peeck en T.M. Riemens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 16 november 2022.
De voorzitter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 mei 2017 tot en heden, te Breda en/of Oosterhout en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a)
(telkens) van een of meer voorwerp(en), te weten
-[zaaksdossier 1]
een pand aan de [adres01] te Breda
-[zaaksdossier 2]
een pand aan de [adres03] te Oosterhout
-[zaaksdossier 3]
Contante geldbedragen tot een totaal van (circa) 159.958 euro (verbouwing pand [adres03] ); en/of
Contante geldbedragen tot een totaal van (circa) 57.835 euro (stortingen privérekeningen); en/of
Contante geldbedragen tot een totaal van (circa) 16.225 euro (uitgaven luxe goederen),
althans (telkens) een of meer (groot/grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goeder(en), althans een of meer voorwerp(en),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemd(e) voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/ of
b)
(telkens) van een of meer voorwerpen, te weten
-[zaaksdossier 1]
een pand aan de [adres01] te Breda
-[zaaksdossier 2]
een pand aan de [adres03] te Oosterhout
-[zaaksdossier 3]
Contante geldbedragen tot een totaal van (circa) 159.958 euro (verbouwing pand [adres03] ); en/of
Contante geldbedragen tot een totaal van (circa) 57.835 euro (stortingen privérekeningen); en/of
Contante geldbedragen tot een totaal van (circa) 16.225 euro (uitgaven luxe goederen),
althans (telkens) een of meer (groot/grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goeder(en), althans een of meer voorwerp(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.