4.1.1.Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van de aankoop van het pand in de [adres01] is aangevoerd dat de verdachte niet wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de verstrekte lening afkomstig was van enig misdrijf. Daarbij is geenszins komen vast te staan dat de verstrekte gelden van misdrijf afkomstig waren.
Mocht er worden geoordeeld dat er géén sprake is van een lening die daadwerkelijk dient te worden terugbetaald, dan verzoekt de verdediging alsnog de heer [naam01] als getuige te horen over de bij verdachte bekende omstandigheden bij het afsluiten van de lening en zijn inspanningen om een recht van hypotheek te laten vestigen op het pand.
Wat betreft de aankoop van het pand aan de [adres02] is allereerst aangevoerd dat in de tenlastelegging tot vier keer toe het pand aan de ‘ [adres03] ’ is genoemd. Omdat de verdachte geen pand aan de [adres03] in Oosterhout voorhanden heeft gehad, dient hij te worden vrijgesproken van witwassen van dit pand.
Mocht de rechtbank hieraan voorbij gaan dan is ook ten aanzien van dit pand aangevoerd dat de verdachte niet wist en ook redelijkerwijs niet hoefde te vermoeden dat de lening die hij had afgesloten voor de koop van het pand aan de [adres02] afkomstig was uit enig misdrijf. Daarbij is ook in dit geval niet vast komen te staan dat de verstrekte gelden van misdrijf afkomstig waren.
Ten aanzien van de contante geldbedragen die zijn uitgegeven ten behoeve van de verbouwing van het pand aan de [adres02] te Oosterhout is ten eerste aangevoerd dat het bedrag verminderd moet worden, omdat er sprake is van dubbeltellingen van contant betaalde facturen. Daarnaast is aangevoerd dat de handgeschreven documenten een begroting zijn en er niet van uitgegaan kan worden dat deze kosten contant zijn voldaan.
Wat betreft de contante stortingen op privérekeningen is aangevoerd dat er veel meer gelden contant zijn opgenomen van de rekeningen van de verdachte en de rekening van zijn ex-partner [naam02] . Daarnaast is ten aanzien van de contante stortingen op de rekening van de verdachte aangevoerd dat dit zakelijke (rembours)gelden zijn die vanwege een storing niet op de zakelijke rekening gestort konden worden.
Wat betreft de contante geldbedragen die zijn uitgegeven aan luxegoederen is aangevoerd dat bij de berekening van het bedrag ook goederen zijn opgenomen die voorafgaand aan de tenlastegelegde periode zijn gekocht. Deze dienen in mindering te worden gebracht op het tenlastegelegde totaalbedrag.
De verdachte heeft altijd veel contant geld tot zijn beschikking gehad. Hij heeft in zijn verklaring aangegeven hoe hij hieraan gekomen is. Derhalve is het niet onaannemelijk dat de verdachte in de tenlastegelegde periode een bedrag van € 90.000 heeft kunnen voldoen met de inkomsten die hij had gespaard.
4.1.2.Beoordeling
Beoordelingskader witwassen
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan
het medeplegen van (gewoonte)witwassen van een tweetal panden gelegen in de [adres01] te Breda en aan de [adres02] te Oosterhout en contante geldbedragen die zouden zijn uitgegeven ten behoeve van de verbouwing van een pand, de aankoop van luxegoederen en die zijn aangewend voor stortingen op privérekeningen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde voorwerp uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het tenlastegelegde voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen.
De rechtbank beoordeelt of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zij een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen
tussen de tenlastegelegde voorwerpen en een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Ten aanzien
van het vermoeden van witwassen overweegt de rechtbank als volgt.
Aanschaf pand aan de [adres01] en [adres02]
Verdachte heeft ter financiering van de aankoop van het pand in de [adres01] een lening afgesloten bij [naam03] . De rechtbank stelt vast dat het hier niet om een reële lening gaat en dat daardoor een vermoeden van witwassen ontstaat. Allereerst is [naam03] geen reguliere hypotheekverstrekker. Bovendien blijkt het geld – op een enkele (kleine) uitzondering na – afkomstig te zijn uit contante stortingen, waarbij in totaal elf natuurlijke personen en twee rechtspersonen zijn betrokken. Op de woning aan de [adres01] is géén hypotheekrecht gevestigd, terwijl in de leningsovereenkomst wél is opgenomen dat de schuldenaar (de verdachte) toestemming geeft aan de schuldeiser (de heer [naam03] ) om te allen tijde het eerste recht van hypotheek te vestigen op de onroerende zaak (“het onroerende goed”). Daarbij is niet gebleken van rente– en aflossingsbetalingen door de verdachte. Bij de leningsovereenkomst is bovendien een ongedateerde bijlage aangetroffen waarop vermeld staat dat de schuld van € 166.000,- reeds is ontvangen c.q. verrekend, terwijl nergens uit blijkt dat een daadwerkelijke terugbetaling heeft plaatsgevonden. Tot slot heeft de verdachte verklaard een lening te zijn aangegaan met de heer [naam01] , terwijl de leningsovereenkomst op naam staat van [naam03] .
Ter financiering van de aankoop van het pand aan de [adres02] te Oosterhout heeft de verdachte een lening afgesloten bij [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ). Ook hierbij gaat het naar het oordeel van de rechtbank niet om een reële lening, waardoor ook ten aanzien van dit pand een vermoeden van witwassen ontstaat. Allereerst is de leningsovereenkomst aangegaan met [bedrijf01] , met als bestuurder en enig aandeelhouder de heer [naam04] . Uit de politiesystemen blijkt dat de heer [naam04] antecedenten heeft op het gebied van valsheid in geschrift en een verdenking van witwassen. Op de rekening van [bedrijf01] zijn grote geldbedragen bijgeschreven vlak voordat vanaf die rekening geld wordt overgemaakt naar de derdengeldenrekening van notaris [notaris01] . De geldbedragen zijn afkomstig van andere bedrijven en worden rondgepompt voordat zij bij [bedrijf01] terechtkomen. Daarnaast is in de leningsovereenkomst een rentepercentage opgenomen van 4%, dus een veel hoger percentage dan de destijds gangbare hypotheekrente. Ook in dit geval is uit een analyse van de bankrekeningen van de verdachte niet gebleken van rente- en aflossingsbetalingen. Tot slot heeft [bedrijf01] geen ervaring als kredietverstrekker en is zij niet als zodanig geregistreerd. Uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat de onderneming pas op 1 september 2017 (vijf maanden voor het verstrekken van de lening) is opgericht, met een geplaatst kapitaal van € 100,- en zonder personeelsleden.
De scanfout ‘ [adres03] ’ in de tenlastelegging merkt de rechtbank aan als kennelijke verschrijving. Zij zal deze verbeteren. Verdachte, bij wie blijkens het verhandelde ter terechtzitting geen onduidelijkheid bestond om welk pand het ging, is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Contante uitgaven
De rechtbank stelt met de verdediging vast dat in het totaalbedrag van de aangetroffen facturen en aankoopbonnen voor de verbouwing, die contant zouden zijn voldaan, een aantal bedragen ten onrechte is opgenomen. Zo is factuur 29 een kopie van factuur 28 en heeft factuur 21 betrekking op een van de twee aanbetalingen (van € 1.050,- en € 1.117,-) die zijn gedaan voor de aanschaf van factuur 29 en 28. Daarom dient een bedrag van € 1.050 in mindering te worden gebracht op het totaalbedrag van de verbouwing. Ook dient daarop € 578,68 in mindering te worden gebracht nu uit factuur 4 niet kan worden afgeleid dat deze is gericht aan de verdachte en niet kan worden opgemaakt dat de factuur door de verdachte contant is betaald. Tot slot dient er € 77,92 in mindering te worden gebracht nu het bij factuur 30 en factuur 37 om hetzelfde ordernummer en hetzelfde bedrag gaat en factuur 30 betrekking heeft op de aanbetaling. Wat betreft de handgeschreven documenten die zien op de verbouwing van het pand aan de [adres02] dient er € 170,- in mindering te worden gebracht op de kosten voor loodgieter Jeroen, nu niet vastgesteld kan worden dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
De overige facturen/aankoopbonnen waarop vermeld staat dat deze contant zijn betaald betreffen contante uitgaven voor de verbouwing.
De handgeschreven documenten zijn, anders dan de verdediging heeft betoogd, geen begroting aangezien daarop bedragen staan die betrekking hebben op facturen die zijn voldaan. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat alle kosten die hierop staan zijn voldaan. Voor zover er geen girale betalingen zijn teruggevonden zullen deze kosten contant zijn betaald.
Wat betreft de contante geldbedragen die zijn uitgegeven ten behoeve van luxegoederen stelt de rechtbank met de verdediging vast dat er bedragen in de berekening zijn opgenomen van goederen die vóór de tenlastegelegde periode zijn gekocht en waarvan niet is gebleken dat de verdachte ze in de tenlastegelegde periode nog in bezit had. Daarom dient een bedrag van € 12.012,99 in mindering te worden gebracht op het totaalbedrag.
Gelet op de hoogte en de wijze van uitbetaling (giraal) van het inkomen van de verdachte kunnen de contante stortingen op de bankrekeningen en de contante uitgaven aan goederen niet door het geregistreerde inkomen worden verklaard.
Conclusie vermoeden van witwassen
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in
onderling verband en samenhang beschouwd, zonder meer een vermoeden van witwassen
rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete,
min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft
over de herkomst van het geld.
Verklaring verdachte
In eerste instantie komt de verklaring van de verdachte erop neer dat hij voor de aankoop van de woning in de [adres01] een lening heeft afgesloten met [naam01] , met wie hij via zijn netwerk in contact was gekomen. Hij heeft de lening bij [naam01] afgesloten omdat hij geen lening bij de ING bank kon krijgen. Over de aflossingen en rentebetalingen zouden geen afspraken zijn gemaakt. In zijn tweede verhoor verklaart de verdachte de leningsovereenkomst te hebben getekend bij de notaris met [naam01] , van wie hij dacht dat het [naam03] was. Ter zitting heeft hij ten slotte verklaard dat hij de afspraken had gemaakt met [naam01] , dat hij [naam03] nooit heeft gezien en ook niet heeft gezien dat niet de naam van [naam01] , maar die van [naam03] op de leningsovereenkomst stond.
Wat betreft de aankoop van de woning aan de [adres02] verklaart de verdachte dat hij een lening heeft afgesloten bij [bedrijf01] . Hij is via zijn netwerk in contact gekomen met de heer [naam04] , die de leningsovereenkomst heeft opgesteld. De contante geldbedragen die op 14 februari 2018 op de remboursrekening zijn gestort, voordat ze op 15 februari 2018 werden doorgestort naar de notaris, zijn remboursgelden van klanten. Mogelijk heeft hij deze gelden zelf gebruikt en later teruggestort op de remboursrekening.
Ten aanzien van de contante gelden die zijn uitgegeven ten behoeve van de verbouwing van het pand aan de [adres02] verklaart de verdachte dat de verbouwing is gefinancierd door hem en zijn ex-partner [naam02] met bedragen die voornamelijk van de spaarrekening afkomstig zouden zijn. Daarnaast zouden enkele werkzaamheden zijn uitgevoerd door familie die daarvoor geen kosten hebben gerekend. Hij zou contanten hebben ontvangen uit de verkoop van zijn Belgische onderneming (Vil Wegtransport BVBA), de verkoop van autobandkarkassen, bonussen bestemd voor (Duitse) onderaannemers en de terugbetaling van een persoonlijke lening aan de heer [naam05] . Verder heeft hij remboursgelden afgestort op zijn privérekening, omdat er een storing was bij de zakelijke remboursgeldenrekening.
Beoordeling verklaring verdachte
De rechtbank weegt mee dat de verdachte ten aanzien van de lening voor de [adres01] wisselende verklaringen heeft afgelegd over de naam van de contractspartij en zijn verklaringen heeft aangepast naar aanleiding van de resultaten van het politieonderzoek. Voor zover hij zich in zijn eerste verhoor heeft vergist in de naam, blijft staan dat hij uiteindelijk verklaart dat hij een lening heeft afgesloten bij [naam01] , maar dat de naam van [naam03] op de overeenkomst staat en [naam03] ook de gelden op de derdengeldrekening van de notaris heeft gestort. De verklaring van de verdachte voor deze wisselingen is niet aannemelijk.
Ten aanzien van de leningsovereenkomsten voor de aankoop van het pand aan de [adres01] en het pand aan de [adres02] heeft de verdachte verklaard dat hij geen hypotheek kon krijgen bij de ING bank. Dit heeft de verdachte echter op geen enkele wijze kunnen onderbouwen. Ook de verklaring van de verdachte over de remboursgelden is niet aannemelijk geworden, nu deze wordt weerlegd door de feiten. De verklaring van de verdachte dat de bijlage bij de leningsovereenkomst voor de [adres01] een concept kwijtingsbewijs voor de toekomst zou zijn, onderstreept alleen maar meer dat het om stukken gaat die de bedoeling hebben een schijnwerkelijkheid te creëren.
Wat betreft de contante uitgaven merkt de rechtbank op dat hetgeen de verdachte heeft verklaard over de herkomst van het contante geld niet is onderbouwd. Wat betreft de verklaring van de verdachte omtrent de lening aan [naam05] zijn noch op de privé- noch op de zakelijke bankrekeningen van de verdachte aflossingen/betalingen aangetroffen met betrekking tot deze lening. Ook van terugbetaling in contanten is niet gebleken. De inkomsten die de verdachte had met zijn onderneming kwamen binnen op de zakelijke rekening van het bedrijf, zodat de verdachte deze inkomsten niet op zijn eigen rekening heeft kunnen storten. Zelfs na aanvullend onderzoek is niet aannemelijk geworden dat de gestorte gelden op de privérekening van de verdachte zakelijke remboursgelden zouden zijn.
Alles overziend moet worden vastgesteld dat de verklaringen van de verdachte voor een groot deel al onvoldoende concreet en verifieerbaar zijn en dat, zelfs na nader onderzoek naar aanleiding van de verklaring van de verdachte, de verdachte het vermoeden van witwassen niet heeft weerlegd. Gelet op het bovenstaande kan een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden.
Voorwaardelijk verzoek horen [naam01]
Het voorwaardelijk verzoek tot het alsnog horen van de heer [naam01] als getuige wordt als niet-noodzakelijk afgewezen. Niet staat vast dat de heer [naam01] kan verklaren over de beweegredenen van de verdachte bij het afsluiten van de lening. De verdediging heeft niet aangevoerd op welke wijze deze getuige het witwasvermoeden toereikend zou kunnen weerleggen.
Gewoonte
Of een meervoud aan gedragingen kan worden gekwalificeerd als het maken van een “gewoonte” van witwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede aan het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld (HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1702). De verdachte heeft gedurende een periode van anderhalf jaar twee panden aangeschaft met een gezamenlijke aankoopwaarde van € 440.000,-. Daarbij heeft de verdachte enorme contante geldbedragen voorhanden gehad die zijn uitgegeven aan de verbouwing van een pand, aankoop van luxegoederen en zijn aangewend voor stortingen op privérekeningen voor een totaalbedrag van ruim twee ton.
Gelet op de aard, omvang en duur van de gedragingen acht de rechtbank daarom ook bewezen dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het gewoontewitwassen tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gepleegd. De verdachte zal van het ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.