ECLI:NL:RBROT:2022:10971

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
C/10/637447 / FA RK 22-2938
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en wijziging van het gezag in het belang van minderjarigen

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 9 december 2022, wordt het gezamenlijk gezag over de minderjarigen beëindigd en wordt bepaald dat het gezag voortaan aan de vrouw toekomt. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.R. Arema, heeft verzocht om het gezag alleen aan haar toe te kennen, terwijl de man, vertegenwoordigd door mr. S. Groothuismink, het gezamenlijk gezag in stand wilde houden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er al geruime tijd geen contact meer is tussen de man en de minderjarigen, wat heeft geleid tot de conclusie dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de kinderen is. De rechtbank heeft ook de relevante wetgeving, zoals artikel 1:253n en artikel 1:251a BW, in overweging genomen, en geconcludeerd dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren dreigen te raken tussen de ouders. De rechtbank heeft de man aangespoord om de ontwikkeling van de minderjarigen te ondersteunen, ook al heeft hij geen gezag meer. Daarnaast zijn de verzoeken van de man om de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te beëindigen en om de kinderbijdrage te wijzigen, aangehouden tot een latere zitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/637447 / FA RK 22-2938
Beschikking van 9 december 2022 over het ouderlijk gezag, alsmede het levensonderhoud en de kinderalimentatie.
in de zaak van:
[naam01], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat mr. W.R. Arema te Rotterdam,
t e g e n
[naam02], hierna: de man,
wonende te [woonplaats02] , Duitsland,
advocaat mr. S. Groothuismink te Enschede.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 28 april 2022;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, gedateerd 16 november 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 28 november 2022. Daarbij zijn verschenen:
  • partijen en advocaten voornoemd;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam03] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn door beide advocaten pleitnotities overgelegd.
1.4.
De minderjarigen zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. De minderjarigen hebben hier gebruik van gemaakt.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 20 juli 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2017 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[naam kind01] , geboren op [geboortedatum01] 2007 te [geboorteplaats01] ;
[naam kind02] , geboren op [geboortedatum02] 2010 te [geboorteplaats02] .
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
Partijen hebben op respectievelijk 23 en 24 mei 2017 een convenant, een aanvullend convenant en een ouderschapsplan opgesteld, welke zijn opgenomen in de beschikking van 3 juli 2017.
2.4.1.
Voor zover thans van belang zijn partijen in het echtscheidingsconvenant, alsmede in het ouderschapsplan een zorgregeling overeengekomen en is in het echtscheidingsconvenant, het aanvullend convenant alsmede in het ouderschapsplan het volgende overeengekomen:

artikel 8.1.
Partijen constateren dat de minderjarige kinderen van partijen behoefte hebben aan een bijdrage in de verzorging en opvoeding. Partijen constateren dat de kinderen van partijen een behoefte hebben van €1.450,-- per maand tezamen (per november 2016). Partijen zijn overeengekomen dat de man met ingang van datum ondertekening van dit convenant een bedrag van € 650,-- per kind per maand zal betalen, zulks per vooruitbetaling voor de eerste van de maand, aan de vrouw te voldoen.”
“artikel 8.2.
Dit bedrag zal voor het eerst onderworpen zijn aan de wettelijke indexering vanaf 1 januari 2018.”

artikel 9.2.
Partijen zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 800,- bruto per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Dit bedrag gaat in per datum ondertekening convenant door partijen. Dit bedrag zal voor het eerst worden geïndexeerd per 1 januari 2018.”
2.4.2.
Voor zover thans van belang zijn partijen in het aanvullend echtscheidingsconvenant het volgende overeengekomen:

artikel 2.1.
Partijen hebben in het echtscheidingsconvenant afspraken gemaakt voor de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. Deze afspraken zijn in het convenant niet gelimiteerd. Dit om het mogelijk te maken dat de vrouw een hypotheek bij een bank kan aanvragen voor een door haar en de kinderen te bewonen woning.”

artikel 2.2.
Partijen wensen in dit aanvullende convenant de afspraken vast te leggen die zij hebben gemaakt over de limitering van de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.”

artikel 3.1.
Partijen zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 800,- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Dit bedrag gaat in per datum ondertekening convenant door partijen. Dit bedrag zal voor het eerst worden geïndexeerd per 1 januari 2018.”

artikel 4.2.De bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw eindigt op 1 augustus 2022.”
“artikel 4.3. Op het eindigen van de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, zijn drie uitzonderingen;
  • één of beide kinderen zijn zodanig ziek, dat de vrouw het kind/ de kinderen moet verzorgen en dientengevolge niet of niet meer kan gaan werken. De ziekte van het kind of de kinderen dient door de vrouw aangetoond te worden met een medische verklaring;
  • de vrouw krijgt een chronische ziekte waardoor zij niet of niet meer kan werken. De vrouw dient de aanwezigheid van deze ziekte aan te tonen via een medische verklaring. De vrouw verklaart bij deze, dat zij voor zover haar bekend, nu geen chronische ziekte heeft;
  • de man zich niet houdt aan de afgesproken zorgregeling (zie ouderschapsplan en bijbehorende bijlage) met als gevolg dat de vrouw de volledige zorg en kosten van opvang voor de kinderen moet dragen. Deze uitzondering zal in ieder geval in werking treden indien de man de zorgregeling in de vakanties niet nakomt en hij meer dan drie zorgregelingen opeenvolgend per jaar in het weekend niet nakomt zonder dat hij daarvoor een redelijk alternatief heeft geboden (zijnde een alternatief dat ook past in de sport- en sociale agenda van de kinderen).”
2.5.
Partijen zijn begin 2019 een andere zorgregeling overeengekomen.
2.6.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 26 februari 2020 is vastgesteld, onder gelijktijdige wijziging van de begin 2019 tussen partijen overeengekomen zorgregeling, dat de minderjarigen in het kader van de zorgregeling bij de man zullen zijn:
  • eenmaal per drie weken een weekend in de woning van de moeder van de man in [plaats01] ;
  • een week in de meivakantie en één week in de zomervakantie, in onderling overleg nader in te vullen.

3..De beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
De vrouw verzoekt (naar de rechtbank begrijpt) primair te bepalen dat het gezag over de minderjarigen alleen aan haar toekomt. Subsidiair verzoekt de vrouw te bepalen dat de raad onderzoek doet naar de vraag welke gezagsverdeling het meest in het belang van de minderjarigen is.
3.1.2.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
3.1.3.
Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n BW worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Indien één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW genoemde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
3.1.4.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders indien de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
3.1.5.
De vrouw stelt dat de man al jaren geen contact meer heeft met de minderjarigen. De minderjarigen hebben onder deze keuze geleden. De man handelt in strijd met de belangen van de minderjarigen door een gebrek aan interesse in, en een gebrek aan contact en omgang met hen. Er is geen sprake van een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en evenmin is er sprake van het in gezamenlijk overleg nemen van belangrijke beslissingen ten aanzien van de minderjarigen. De man toont geen enkel initiatief met betrekking tot het welzijn van de minderjarigen.
3.1.6.
De man heeft ter zitting verklaart dat hij vooral het gezamenlijk gezag in stand wil houden om op de hoogte te blijven van de ontwikkeling van de minderjarigen. De man is bang dat, indien hij niet meer is belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen, hij geen enkele informatie meer over hen zal ontvangen. Communicatie tussen hem en de vrouw over de kinderen ontbreekt nagenoeg. De vrouw houdt hem niet op de hoogte van ontwikkelingen rond de kinderen, bijvoorbeeld over hun schoolprestaties.
De man heeft ter zitting verklaart dat hij nagenoeg geen band heeft opgebouwd met de minderjarigen. Tijdens het huwelijk van partijen verbleef de man merendeels in Duitsland vanwege zijn werk en was hij slechts eenmaal in de twee of drie weken een weekend in Nederland. Dit heeft volgens de man helaas tot gevolg gehad dat de band die een vader normaliter met zijn kinderen heeft opgebouwd in zijn geval ontbreekt. De weekenden die de minderjarigen in het kader van de zorgregeling na de echtscheiding bij de man verbleven werden zowel door de man als door de minderjarigen over en weer ervaren als een weekend logeren bij een goede bekende. Deze contacten waren zowel voor de man als voor de minderjarigen ongemakkelijk. Er was weinig te bespreken onderling, omdat de man niet goed wist hoe het dagelijkse leven van de minderjarigen eruit zag en wat hen bezig hield. De man stelt dat hij daarom ook geen uitvoering heeft gegeven aan de beschikking van de rechtbank van 26 februari 2020, waarin een zorgregeling werd bepaald. Dit omdat hij eerst een gesprek met de oudste minderjarige wilde hebben.
3.1.7.
Relevant in deze zaak is dat er al lange tijd geen contact meer is tussen de man en de minderjarigen, ondanks de beschikking van 26 februari 2020 waarin een zorgregeling werd vastgelegd. De beide minderjarigen die in eerste instantie ( in 2020 via een informele rechtsingang) nog verzocht hebben de omgang tussen de man en hen te verruimen, blijken zich inmiddels hebben neergelegd bij de bestaande situatie. Daarbij verklaren beide minderjarigen dat zij niet meer willen dat de man in de toekomst nog meebeslist over belangrijke zaken hen aangaande.
3.1.8.
Zoals in artikel 1:247 BW, eerste lid, staat omschreven omvat ouderlijk gezag de plicht en het recht van de ouders zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. In de overige leden van dit artikel wordt nader omschreven welke bevoegdheden en taken een ouder met gezag heeft. Om daadwerkelijk invulling te kunnen geven aan deze bevoegdheden en taken, dient naar het oordeel van de rechtbank een ouder met gezag in enige mate betrokken te zijn in het leven van het kind, bekend te zijn met zijn ontwikkeling en te weten wat er in het kind omgaat en in zijn leven speelt. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake en ontbreekt in het onderhavige geval de minimale noodzakelijke basis voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag.
Genoegzaam is gebleken dat de man al een aantal jaren geen dan wel nauwelijks contact heeft met zowel de vrouw als de minderjarigen. De man stelt dat hij vooral het ouderlijk gezag in stand wil laten, omdat hij op de hoogte gehouden wil worden omtrent belangrijke ontwikkelingen de minderjarigen aangaande. Desgevraagd verklaart de man echter ook dat hij zich in de afgelopen jaren niet heeft ingespannen om vanuit zijn gezagspositie op de hoogte te worden gesteld over het wel en wee van de minderjarigen, bijvoorbeeld door bij de scholen van de minderjarigen informatie op te vragen. Tussen partijen is geen communicatie mogelijk en evenmin is de rechtbank gebleken dat zou kunnen worden verwacht dat partijen in de toekomst in staat zullen zijn om met elkaar te communiceren in het belang van de minderjarigen. Ook de communicatie tussen de man en de minderjarigen is nihil dan wel zeer summier.
Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. De rechtbank zal dan ook het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigen en bepalen dat voortaan alleen aan de vrouw het gezag over de minderjarigen toekomt.
3.1.9.
De rechtbank acht het wel in het belang van (de ontwikkeling van) de minderjarigen dat zij in staat worden gesteld om zich een eigen beeld van hun vader te vormen. De minderjarigen komen op den duur op een dusdanige leeftijd dat zij zich naar zelfstandigheid ontwikkelen en wellicht behoefte hebben aan contact met hun vader. De rechtbank geeft met name de man dan ook dringend in overweging om dit mogelijk te maken en hen hierin te ondersteunen. De rechtbank acht het positief dat de man ter zitting heeft verklaard dat hij het belangrijk vindt om te weten hoe het met de minderjarigen gaat.
Ook als de man geen gezag heeft, is de vrouw op grond van artikel 1:377b BW gehouden hem op de hoogte te stellen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen en hem te raadplegen over daarover te nemen beslissingen.
De kinderalimentatie en het levensonderhoud.
3.1.11.
De man verzoekt bij wijze van zelfstandige verzoeken:
  • primair te verklaren voor recht dat de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw per 1 augustus 2022 is geëindigd, althans per een datum door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
  • te bepalen dat de vrouw met een nog nader te bepalen bedrag dient bij te dragen in de kosten van de kinderen.
3.1.12.
De zelfstandige verzoeken van de man tot wijziging van de kinderbijdrage alsmede wijziging van het levensonderhoud van de vrouw zijn niet inhoudelijk behandeld tijdens de mondelinge behandeling omdat ten tijde van die mondelinge behandeling de aan de vrouw gegeven termijn voor het indienen van een verweerschrift tegen deze verzoeken nog niet was geëindigd. De vrouw is dus nog in de gelegenheid om op deze verzoeken te reageren.
3.1.13.
Omdat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft meegedeeld van die gelegenheid gebruik te zullen maken, wordt de behandeling van deze verzoeken aangehouden en zal na de ontvangst van het verweerschrift van de vrouw een afzonderlijke mondelinge behandeling worden bepaald voor het behandelen van deze verzoeken.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Omdat ten aanzien van de kinderbijdrage en het levensonderhoud nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat het gezag over de minderjarigen voortaan aan de vrouw toekomt;
4.2.
verklaart deze beschikking – tot zover – uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
4.3.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de kinderbijdrage en het levensonderhoud wordt aangehouden tot 1 januari 2023 pro forma;
4.4.
verzoekt de advocaten van partijen bij gelegenheid van de indiening van het verweerschrift van de vrouw schriftelijk opgave te doen van ieders verhinderdata in de komende vier maanden;
4.5.
verzoekt de griffier aanstonds na ontvangst van het verweerschrift van de vrouw en hiervoor genoemde opgaven van verhinderdata van partijen de zaak weer op een mondelinge behandeling te plannen en partijen voor die mondelinge behandeling op te roepen;
4.6.
bepaalt voor het geval dat de vrouw binnen de nu nog lopende verweertermijn geen verweerschrift heeft ingediend, op zo kort mogelijke termijn een eindbeschikking zal worden gegeven (onder verwijzing naar de artikelen 3 en 4 van het Procesreglement Alimentatie).
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Driel, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier P. Mansveld-Spierings op 9 december 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een kopie van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.