ECLI:NL:RBROT:2022:1099

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
C/10/586451 19/1100
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfafscheiding en dwangsommen voor onderhoud aan betonplaten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil over erfafscheiding en de vraag of er tijdig onderhoud is gepleegd aan betonplaten. Het tussenvonnis van 16 juni 2021 had al beslissingen genomen over het achterstallig onderhoud aan de overkapping en de erfafscheiding. In dit eindvonnis, gewezen op 9 februari 2022, moest nog worden beslist over de tijdigheid van het onderhoud en de verbeurde dwangsommen. De eisers, [persoon A] en [persoon B], hebben gesteld dat zij instemming hadden van de gedaagden, [persoon C] en [persoon D], voor uitstel van de werkzaamheden. Echter, de rechtbank oordeelde dat de eisers niet in hun bewijsopdracht zijn geslaagd. De rechtbank concludeerde dat de dwangsommen van € 2.250,- aan [persoon C] c.s. toewijsbaar zijn, omdat [persoon A] c.s. niet tijdig aan hun verplichtingen hebben voldaan. De proceskosten werden toegewezen aan de zijde van [persoon C] c.s., terwijl de kosten in reconventie werden gecompenseerd. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer: C/10/586451 19/1100
vonnis van 9 februari 2022
in de zaak van:

1..[persoon A] , wonende te [woonplaats A] ,

2.[persoon B], wonende te [woonplaats B] (gemeente [gemeente B] ),
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. P.G.G. Oosterhof,
tegen:

1..[persoon C] ,

2.
[persoon D],
wonende te [woonplaats] ,
3.
de vereniging met volledige rechtspersoonlijkheid,
Vereniging van Eigenaars [naam VvE] ,
gevestigd te [plaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. P. Feenstra.
Eisers worden tezamen als [persoon A] c.s. en gedaagden tezamen als [persoon C] c.s. aangeduid.

1..Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 16 juni 2021;
de akte van [persoon A] c.s., met bijlagen;
de akte van [persoon C] c.s.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1
Voormeld tussenvonnis van 16 juni 2021 betreft een deelvonnis, waarin ten aanzien van het gevorderde in conventie onder VI. (achterstallig onderhoud aan de overkapping) en het gevorderde in conventie en reconventie over de erfafscheiding al is beslist.
2.2
Beslist dient nog over de vraag of [persoon A] c.s. tijdig onderhoud heeft laten verrichten aan de betonplaten laten verrichten en of in dat kader dwangsommen zijn verschuldigd.
2.3
In het vonnis van 16 juni 2021 is reeds overwogen dat [persoon A] c.s. op 2 augustus 2019, dus negen dagen te laat, aan zijn verplichtingen tot onderhoud van de betonplaten heeft voldaan en in beginsel € 2.250,- aan dwangsommen heeft verbeurd. [persoon A] c.s. beroept zich op instemming van [persoon C] c.s. met uitstel tot het uitvoeren van de werkzaamheden. Bij voormeld vonnis is [persoon A] c.s. in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat [persoon C] c.s. heeft ingestemd met een verlenging van de termijn ten aanzien van het onderhoud aan de betonplaten.
2.4
De conclusie is dat [persoon A] c.s. niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.5
Als productie 25 legt [persoon A] c.s. een schriftelijke verklaring van de heer [persoon B] over, waarin [persoon B] - voor zover van belang - het volgende verklaard: “
Deze werkzaamheden zouden in de week van 22 juli 2019 plaatsvinden. Echter, de heer [persoon E] deelde mij mede dat het die betreffende week in verband met extreem hoge temperaturen niet mogelijk was de werkzaamheden uit te voeren. [persoon E] deelde mij mede dat hij contact had gezocht met mevrouw [persoon C] en dat zij ermee instemde dat de werkzaamheden later zouden worden afgerond.
Voorgaande is ook de reden dat ik op 24 juli 2019 een email heb gestuurd aan mevrouw [persoon C] , op het ons laatst bekende e-mailadres, waarin ik het contact (en de afspraken) tussen de heer [persoon E] en mevrouw [persoon C] en haar instemming schriftelijk heb bevestigd.”
2.6
Mevrouw [persoon C] betwist dat zij akkoord heeft gegeven voor het later uitvoeren van de werkzaamheden. Zij voert daartoe het volgende aan. Zij is op 24 juli 2019 aangesproken door de heer [persoon E] die mededeelde dat de buitentemperaturen te hoog zouden zijn om verdere werkzaamheden aan de oprit uit te voeren. Zij (niet zijnde de opdrachtgever van [persoon E] ) heeft toen enkel geantwoord dat de heer [persoon E] dit met [persoon A] c.s. moest bespreken. De opmerking van de heer [persoon E] dat de werkzaamheden niet konden worden gecontinueerd heeft zij enkel ter kennisneming aangenomen. Zij heeft het door [persoon A] c.s. genoemde e-mailadres niet (meer) in gebruik en zij heeft de email van de heer [persoon B] niet ontvangen.
2.7
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de bewijskracht van geschriften afkomstig van een partij ingevolge artikel 152 lid 2 Rv is overgelaten aan het oordeel van de rechter. De bewijskracht die aan de verklaring van de heer [persoon B] kan worden toegekend is beperkt. Daartoe is redengevend dat het een partijverklaring betreft omtrent door [persoon A] c.s. te bewijzen feiten, die niet onder ede is afgelegd. Bovendien wordt de verklaring van [persoon B] door [persoon C] c.s. gemotiveerd betwist. Niet kan worden vastgesteld dat [persoon C] c.s. heeft ingestemd met een uitstel danwel verlenging van de termijn.
2.8
De dwangsommen zijn bedoeld om [persoon A] c.s. te bewegen tot tijdige nakoming van het arrest. [persoon A] c.s. had de dwangsommen eenvoudig kunnen voorkomen door direct onderhoud te plegen aan de betonplaten. [persoon A] c.s. had uiterlijk op 23 juli 2019 aan de veroordeling dienen te voldoen. De offerte van KGO dateert van 21 juni 2019 (ruim een maand na het gewezen arrest) en ook na het uitbrengen van de offerte is er niet direct actie ondernomen. De werkzaamheden stonden gepland in de week van 22 juli 2019. [persoon A] c.s. heeft zodoende geen rekening gehouden met eventuele vertragingen. Dat komt voor zijn rekening en risico. De dwangsom ad € 2.250,- wordt toegewezen. Ook de wettelijke rente daarover wordt toegewezen omdat [persoon A] c.s. met betaling in verzuim is.
2.9
In conventie zal [persoon A] c.s. als de in de ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. In reconventie worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, omdat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld. De door [persoon C] c.s. gevorderde vergoeding voor het opmaken van een akte van constatering is geen ambtshandeling en valt daarom niet onder proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten vallen wel onder artikel 6:96 lid 2 BW, omdat de kosten zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Het gevorderde bedrag van € 454,77 wordt als gegrond op de wet en niet door [persoon A] c.s. afzonderlijk betwist toegewezen.

3..De beslissing

De rechtbank
:
in conventie:
wijst de vordering sub II, III, IV, V af;
veroordeelt [persoon A] c.s. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [persoon C] c.s. vastgesteld op € 1.802,50 (€ 721,- x 2,5 punten) aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de proceskostenveroordeling betreft;
in reconventie:
verklaart voor recht dat [persoon A] c.s. het arrest niet deugdelijk is nagekomen en dat [persoon A] c.s. aan [persoon C] c.s. hoofdelijk verschuldigd is een bedrag aan dwangsom(men) te betalen, ten aanzien van het onderhoud aan de betonplaten bepaald op € 2.250,-;
veroordeelt [persoon A] c.s. hoofdelijk aan [persoon C] c.s. te betalen een bedrag van € 2.250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [persoon A] c.s. hoofdelijk aan [persoon C] c.s. te betalen een bedrag van € 454,77;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde en verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
47636