ECLI:NL:RBROT:2022:1100

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
C/10/622875 / HA ZA 21-683
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtszaak over de rechthebbendheid op het saldo van een kwaliteitsrekening in faillissement

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid, Centraal Justitieel Incassobureau) en Eendracht Gerechtsdeurwaarders & Credit management B.V. in faillissement, alsook [bedrijf A]. De procedure betreft de vraag wie rechthebbende is op een bedrag van € 418.750,64 dat op de kwaliteitsrekening van Eendracht staat, welke gelden door het CJIB zijn geïncasseerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CJIB de rechthebbende is op deze gelden, omdat deze zijn gestort ter voldoening van vorderingen van het CJIB op zijn debiteuren. De curator en [bedrijf A] hebben verweer gevoerd, stellende dat [bedrijf A] als middellijk vertegenwoordiger rechthebbende zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de regeling van de kwaliteitsrekening in de Gerechtsdeurwaarderwet (GDW) beoogt om rechthebbenden te beschermen tegen faillissementen en dat het CJIB de economisch rechthebbende is op de gelden. De rechtbank heeft de vorderingen van het CJIB toegewezen en die van [bedrijf A] in reconventie afgewezen. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van het CJIB toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/622875 / HA ZA 21-683
Vonnis van 9 februari 2022
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID, CENTRAAL JUSTITIEEL INCASSOBUREAU),
zetelend te Den Haag,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
advocaat mr. H.J.S.M. Langbroek te Den Haag,
tegen

1..[naam curator]

in de hoedanigheid van curator in het faillissement van
Eendracht Gerechtsdeurwaarders & Credit management B.V.,
kantoorhoudende te Rotterdam ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. J.O. Bijloo te Rotterdam,
2. [bedrijf A]
,
gevestigd te [plaats A] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H.P. Schouten te Leidschendam.
Partijen zullen hierna het CJIB, de curator en [bedrijf A] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 juli 2021, met producties,
  • de conclusie van antwoord van de curator, met producties,
  • de brief van de rechtbank van 9 november 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het B-formulier van 24 december 2021, waarbij [bedrijf A] (tegen wie aanvankelijk verstek was verleend) alsnog in de procedure is verschenen,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie van [bedrijf A] , met producties,
  • de nadere producties van het CJIB,
  • een volledige versie van productie 2 van de curator,
  • de mondelinge behandeling van 11 januari 2022 en de ter gelegenheid van die zitting overgelegde spreekaantekeningen van het CJIB en de curator.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[bedrijf A] dreef een deurwaarderskantoor en beschikte over een kwaliteitsrekening als bedoeld in artikel 19 Gerechtsdeurwaarderwet (GDW). Haar (indirect) bestuurder [persoon A] (hierna: [persoon A] ) heeft eind 2019 zijn ambt als gerechtsdeurwaarder neergelegd. Sindsdien beschikt [bedrijf A] niet meer over een kwaliteitsrekening.
2.2.
Op enig moment is tussen het CJIB en [bedrijf A] een overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [bedrijf A] incassowerkzaamheden verrichtte voor het CJIB. Bedragen die door debiteuren van het CJIB (al dan niet na (buiten)gerechtelijke incasso of executie) zijn betaald, werden gestort op de kwaliteitsrekening van [bedrijf A] . Het CJIB incasseerde die gelden, na aftrek van de door [bedrijf A] gemaakte kosten (inclusief loon), via automatische incasso vanaf een reguliere bankrekening van [bedrijf A] . Voorafgaand aan de automatische incasso maakte [bedrijf A] deze gelden daartoe over van haar kwaliteitsrekening naar haar reguliere bankrekening.
2.3.
Op 15 mei 2017 heeft [bedrijf A] een samenwerkingsovereenkomst gesloten met enkele vennootschapen die eveneens deurwaarderskantoren exploiteerden. Ter uitvoering van deze samenwerkingsovereenkomst is de vennootschap Eendracht Gerechtsdeurwaarders B.V. (aanvankelijk genaamd [bedrijf A] ; hierna: Eendracht) opgericht.
2.4.
Vervolgens is tussen Eendracht, [bedrijf A] en [persoon A] een overeenkomst getiteld ‘Aanvulling bij Samenwerkingsovereenkomst in [bedrijf A] ” tot stand gekomen. In deze overeenkomst is bepaald dat [bedrijf A] houder is en blijft ten aanzien van de op dat moment bestaande contracten.
2.5.
Op grond van de onder 2.3 vermelde samenwerkingsovereenkomst heeft [bedrijf A] de behandeling van door haar klanten verstrekte incasso-opdrachten overgedragen aan Eendracht. Vanaf dat moment incasseerde Eendracht bedragen op vorderingen van het CJIB op zijn debiteuren. Die bedragen werden ontvangen op de kwaliteitsrekening van Eendracht. Doorbetaling aan het CJIB verliep vervolgens (merendeels) vanaf de kwaliteitsrekening van Eendracht via de reguliere bankrekening van [bedrijf A] .
2.6.
Op 7 juli 2020 is Eendracht in staat van faillissement verklaard. Op de kwaliteitsrekening van Eendracht staat nog een bedrag van € 418.750,64 (na aftrek van kosten en loon) aan bij debiteuren van het CJIB geïncasseerde gelden. Er is een waarnemend deurwaarder benoemd, die bij uitsluiting bevoegd is om over de kwaliteitsrekening van Eendracht te beschikken.
2.7.
Bij brieven van 10 juli 2020 en 1 september 2020 heeft het CJIB de overeenkomst met Eendracht respectievelijk [bedrijf A] (voor zover nodig) ontbonden dan wel opgezegd en heeft hij verzocht de nog aan het CJIB verschuldigde bedragen af te dragen.

3..Het geschil in conventie

3.1.
Het CJIB vordert:
1) voor recht te verklaren dat het CJIB rechthebbende is op het (aandeel in het) saldo op de kwaliteitsrekening van Eendracht ter omvang van € 418.750,64 en de curator en [bedrijf A] te veroordelen te gehengen en te gedogen dat de (waarnemend) gerechtsdeurwaarder dat (aandeel in het) saldo aan het CJIB uitkeert,
2) de curator en [bedrijf A] te veroordelen in de proceskosten, met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van het vonnis,
3) [de curator en [bedrijf A] te veroordelen] in de nakosten, conform het liquidatietarief begroot op € 163,00 (in geval van conventie en reconventie € 255,00) dan wel, in het geval van betekening, € 248,00 (in geval van conventie en reconventie € 340,00),
4) met verklaring dat de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zijn.
3.2.
De curator voert gemotiveerd verweer en concludeert – kort gezegd – tot:
1) afwijzing van het gevorderde
2) veroordeling van het CJIB, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, met bepaling dat, als deze kosten niet binnen 14 dagen na de datum van het vonnis worden voldaan, over deze kosten wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum van het vonnis,
3) veroordeling van het CJIB in de nakosten ad € 163,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis,
4) veroordeling van het CJIB, als de hiervoor bedoelde kosten niet binnen 14 dagen na de datum van het vonnis worden voldaan en het vonnis is betekend, tot betaling van €248,00 en de explootkosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der betekening.
3.3.
[bedrijf A] voert eveneens gemotiveerd verweer en concludeert – kort gezegd – tot:
1) afwijzing van het gevorderde,
2) veroordeling van het CJIB in de proceskosten, met bepaling dat, als deze kosten niet binnen 14 dagen na de datum van het vonnis worden voldaan, over deze kosten wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum van het vonnis,
3) veroordeling van het CJIB tot betaling van de nakosten ad € 163,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis,
4) veroordeling van het CJIB als de hiervoor bedoelde kosten niet binnen 14 dagen na de datum van het vonnis worden voldaan en het vonnis is betekend, tot betaling van € 255,00 en de explootkosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der betekening.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[bedrijf A] vordert, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1) voor recht te verklaren dat [bedrijf A] rechthebbende is op het (aandeel in het) saldo op de kwaliteitsrekening van Eendracht ter omvang van € 418.750,64 en het CJIB te veroordelen te gehengen en te gedogen dat de (waarnemend) gerechtsdeurwaarder dat (aandeel in het) saldo aan [bedrijf A] uitkeert,
2) het CJIB te veroordelen in de proceskosten, met bepaling dat, als deze kosten niet binnen 14 dagen na de datum van het vonnis worden voldaan, over deze kosten wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum van het vonnis,
3) het CJIB te veroordelen tot betaling van de nakosten ad € 163,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis,
4) het CJIB te veroordelen, als de hiervoor bedoelde kosten niet binnen 14 dagen na de datum van het vonnis worden voldaan en het vonnis is betekend, tot betaling van € 255,00 en de explootkosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der betekening.
4.2.
Het CJIB voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.

5..De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie lenen deze zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2.
Tussen partijen is in geschil of het CJIB dan wel [bedrijf A] rechthebbende is op het aandeel in het saldo op de kwaliteitsrekening van Eendracht ter grootte van € 418.750,64 (zie 2.6).
5.3.
Het CJIB stelt dat hij de rechthebbende is op de gelden. Deze gelden zijn gestort op de kwaliteitsrekening van Eendracht ter voldoening van vorderingen van het CJIB op zijn debiteuren. De gelden zijn dus ten behoeve van het CJIB op de kwaliteitsrekening van Eendracht bijgeschreven. Zolang de gelden nog op die kwaliteitsrekening staan, is het CJIB de rechthebbende daarop.
5.4.
De curator en [bedrijf A] stellen dat [bedrijf A] als middellijk vertegenwoordiger rechthebbende is op de door Eendracht voor het CJIB geïnde gelden op de kwaliteitsrekening van Eendracht. Eendracht heeft de gelden voor het CJIB geïnd op basis van de samenwerkingsovereenkomst tussen haar en [bedrijf A] . Die overeenkomst bracht mee dat Eendracht de gelden voor het CJIB van haar kwaliteitsrekening zou overmaken naar de reguliere bankrekening van [bedrijf A] . Omdat [bedrijf A] in eigen naam de contractuele wederpartij van Eendracht is, heeft [bedrijf A] een vordering op naam op Eendracht, zolang de gelden op de kwaliteitsrekening van Eendracht staan. Het CJIB heeft geen contractuele relatie met Eendracht, alleen met [bedrijf A] . Het CJIB heeft dus slechts een vordering op [bedrijf A] tot afdracht van de gelden.
5.5.
Vaststaat dat de in het geding zijnde kwaliteitsrekening een kwaliteitsrekening is in de zin van artikel 19 lid 1 GDW. Artikel 19 GDW bepaalt dat gelden die aan een gerechtsdeurwaarder in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden worden toevertrouwd, op de in artikel 19 GDW bedoelde kwaliteitsrekening moeten worden gestort. Artikel 19 lid 2 GDW bepaalt vervolgens dat de gerechtsdeurwaarder bij uitsluiting bevoegd is tot het beheer en de beschikking over de kwaliteitsrekening en dat hij ten laste van deze rekening slechts betalingen mag doen in opdracht van een rechthebbende. Op grond van lid 4 van artikel 19 GDW heeft een rechthebbende, voor zover uit de aard van zijn recht niet anders voortvloeit, te allen tijde recht op uitkering van zijn aandeel in het saldo van de kwaliteitsrekening.
5.6.
De strekking van artikel 19 GDW is om derden voor wie de gerechtsdeurwaarder in verband met zijn werkzaamheden tijdelijk gelden onder zich neemt, te beschermen tegen – onder meer – faillissementen. Partijen er op moeten kunnen vertrouwen dat de bij de (in dit geval) deurwaarder gestorte gelden tenslotte ook terechtkomen bij degene voor wie ze bestemd zijn. De regeling van de kwaliteitsrekening is in zoverre dwingend dat niet ten nadele van de rechthebbenden kan worden afgeweken.
Naar vaste jurisprudentie zijn rechthebbenden op het saldo van de kwaliteitsrekening degenen ten behoeve van wie gelden op die rekening zijn bijgeschreven, onder de voorwaarden die in hun onderlinge verhouding nader gelden.
5.7.
Vaststaat dat in het onderhavige geval [bedrijf A] op grond van de overeenkomst met het CJIB aanvankelijk de incassowerkzaamheden zelf uitvoerde en dat zij de gelden ten behoeve van het CJIB – overeenkomstig artikel 19 GDW – incasseerde op haar kwaliteitsrekening (zie 2.2). Ten behoeve van de automatisch incasso door het CJIB, maakte [bedrijf A] die gelden over naar haar reguliere bankrekening. Achtergrond daarvan was dat automatische incasso vanaf een kwaliteitsrekening niet mogelijk is, aldus beide partijen. Partijen hebben ter zitting toegelicht dat de gelden steeds voor een zeer korte periode op de reguliere bankrekening van [bedrijf A] stonden. Het CJIB berichtte aan [bedrijf A] wanneer zij de gelden zou incasseren, waarna [bedrijf A] de betreffende gelden een, maximaal twee dagen van te voren overmaakte naar haar reguliere bankrekening.
5.8.
[bedrijf A] heeft verder ter zitting toegelicht dat zij haar incassowerkzaamheden in een voorkomend geval uitbesteedde aan een collega-deurwaarder, bijvoorbeeld in verband met de reisafstand of in het geval van tijdgebrek. In dergelijke geval werden de gelden geïncasseerd op de kwaliteitsrekening van de collega-deurwaarder. Daarna werden de gelden overgemaakt naar de kwaliteitsrekening van [bedrijf A] en tot slot maakte [bedrijf A] , zoals gebruikelijk, kort voor het moment van incasso door het CJIB de gelden over naar haar reguliere bankrekening.
5.9.
Vaststaat dat op enig moment Eendracht de incassowerkzaamheden ten behoeve van het CJIB is gaan uitvoeren (zie 2.5). [bedrijf A] heeft ter zitting (onweersproken) toegelicht dat ook in die situatie de gelden steeds kort voor het incassomoment, op verzoek van het CJIB, van de kwaliteitsrekening van Eendracht werden overgemaakt naar de reguliere bankrekening van [bedrijf A] . Deze werkwijze werd ook voortgezet toen [persoon A] in 2019 als deurwaarder is gedefungeerd en [bedrijf A] om die reden vanaf dat moment niet meer over een kwaliteitsrekening beschikte (zie 2.1). Tussen partijen is niet in geschil dat [bedrijf A] het CJIB hiervan niet op de hoogte heeft gesteld.
5.10.
In de onder 5.7 tot en met 5.9 weergegeven context is naar het oordeel van de rechtbank het CJIB de rechthebbende op de ten behoeve van hem geïncasseerde gelden op de kwaliteitsrekening van de deurwaarder die de incasso heeft verzorgd. Tussen partijen is niet in geschil dat het CJIB de economisch rechthebbende op deze gelden is. Anders dan de curator en [bedrijf A] stellen, ontstond op het moment dat de ten behoeve van het CJIB geïncasseerde gelden op de kwaliteitsrekening van Eendracht terechtkwamen, geen vordering op naam van [bedrijf A] op Eendracht. Indien dat wel het geval zou zijn, zou die vordering bij een faillissement van [bedrijf A] in de boedel van [bedrijf A] vallen. Dat zou ook het geval zijn, indien [bedrijf A] – toen zij nog over een kwaliteitsrekening beschikte – een collega-deurwaarder inschakelde en er naar aanleiding van diens werkzaamheden gelden werden gestort op diens kwaliteitsrekening. Dat strookt niet met de strekking van artikel 19 GDW. Zoals onder 5.6 is overwogen, is de strekking van artikel 19 GDW nu juist dat de rechthebbende wordt beschermd in het onverhoopte geval van faillissement.
5.11.
De omstandigheid dat het CJIB de gelden incasseerde vanaf de reguliere bankrekening van [bedrijf A] , maakt het bovenstaande niet anders. Op het moment dat de gelden terecht kwamen op de reguliere bankrekening van [bedrijf A] , kwamen deze weliswaar in het vermogen van [bedrijf A] te vallen, maakt dat betekent niet dat [bedrijf A] reeds daarvóór de rechthebbende op die gelden was. Dat was niet het geval toen [bedrijf A] zelf nog over een kwaliteitsrekening beschikte en evenmin toen [bedrijf A] besloot om gebruik te gaan maken van de kwaliteitsrekening van Eendracht. Deze wijziging van werkwijze was een eenzijdige keuze van [bedrijf A] . [bedrijf A] heeft ter zitting toegelicht dat zij geen overleg heeft gepleegd met het CJIB over de wijziging van werkwijze, juist omdat er feitelijk niets voor het CJIB zou veranderen. [bedrijf A] heeft het CJIB slechts geïnformeerd dat de behandeling van de opdracht zou gaan plaatsvinden door Eendracht.
De omstandigheid dat het CJIB korte tijd risico liep op het moment dat de gelden waren overgemaakt van de kwaliteitsrekening op de reguliere bankrekening, omdat de gelden daarmee in het vermogen van [bedrijf A] kwamen te vallen, is niet belang. Dat risico – dat naar het CJIB heeft toegelicht een gecalculeerd risico betrof voor een korte periode totdat zij de gelden automatisch incasseerde – heeft zich immers niet gerealiseerd.
5.12.
De omstandigheid dat de instructie tot het overboeken van de kwaliteitsrekening van Eendracht naar de reguliere bankrekening van [bedrijf A] werd gegeven door [bedrijf A] , leidt evenmin tot een ander oordeel. [bedrijf A] handelde immers pas na instructie van het CJIB en tussen partijen in niet geschil dat het CJIB de toestemming om de gelden ten behoeve van incasso over te maken naar de reguliere bankrekening van [bedrijf A] eenzijdig kon intrekken.
5.13.
Op grond van het voorgaande worden de vorderingen van het CJIB in conventie toegewezen en worden de vorderingen van [bedrijf A] in reconventie afgewezen. De overige geschilpunten tussen partijen – bijvoorbeeld of sprake is van contractsoverneming – behoeven geen bespreking meer.
5.14.
De curator en [bedrijf A] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van het CJIB worden in conventie begroot op:
- dagvaarding € 119,69
- griffierecht 4.200,00
- salaris advocaat
6.428,00(2,0 punten × tarief € 3.214,00)
Totaal € 10.747,69.
5.15.
[bedrijf A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van het CJIB begroot op € 1.607,00 (1 punt x correctiefactor 0,5 x tarief € 3.214,00).
5.16.
De mede gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zullen worden toegewezen zoals hierna omschreven.

6..De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
verklaart voor recht dat het CJIB rechthebbende is op het aandeel in het saldo op de kwaliteitsrekening van Eendracht ter omvang van € 418.750,64,
6.2.
veroordeelt de curator en [bedrijf A] te gehengen en te gedogen dat de (waarnemend) gerechtsdeurwaarder het onder 6.1 vermelde aandeel in het saldo aan het CJIB uitkeert,
6.3.
veroordeelt de curator en [bedrijf A] in de proceskosten in conventie, aan de zijde van het CJIB tot op heden begroot op € 10.747,69, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [bedrijf A] in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van het CJIB tot op heden begroot op € 1.607,00 in reconventie,
6.5.
veroordeelt de curator en [bedrijf A] in de na dit vonnis ontstane kosten in conventie, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de curator en [bedrijf A] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.6.
veroordeelt [bedrijf A] in de na dit vonnis ontstane kosten in reconventie, begroot op € 92,00 aan salaris advocaat,
6.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.3 tot en met 6.6 genoemde beslissingen
uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.
[2083/1729]