ECLI:NL:RBROT:2022:1101

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
FT EA 22/63 en FT EA 22/64
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening en moratorium in faillissementszaak

In deze zaak heeft verzoekster op 18 januari 2022 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. Dit verzoek was gericht op het treffen van een moratorium voor een periode van zes maanden, om te voorkomen dat verweerster, Nordics Residential Beheer BV, het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 november 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer zou leggen. Tijdens de zitting op 7 februari 2022 is verzoekster telefonisch gehoord, en op 11 februari 2022 heeft schuldhulpverlening de rechtbank geïnformeerd over de situatie van verzoekster, die door baanverlies en een te lage uitkering in financiële problemen verkeerde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verzoekster een kopie van het ontruimingsvonnis en een aankondiging van ontruiming heeft overgelegd. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die met haar minderjarige kind in de huurwoning wil blijven wonen, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank oordeelt dat de lopende huurtermijnen kunnen worden voldaan en dat ontruiming de stabiliteit van verzoekster in gevaar zou brengen.

De rechtbank heeft daarom besloten om de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis op te schorten voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens heeft de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen. De uitspraak is gedaan door mr. C.G.E. Prenger en is openbaar uitgesproken op 14 februari 2022.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 14 februari 2022
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 18 januari 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
Ter zitting van 7 februari 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • de heer [persoon A] , werkzaam bij de Sociale Dienst Drechtstende (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [persoon B] , werkzaam bij Jeugdbescherming West (hierna: jeugdbescherming);
  • [persoon C] , werkzaam bij Flanderijn Gerechtsdeurwaarders, namens Nordics Residential Beheer BV, gevestigd te Amsterdam (hierna: verweerster).
Verzoekster is ter terechtzitting telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis).
Op 11 februari 2022 heeft schuldhulpverlening de rechtbank nader bericht.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 november 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij niet meer aan haar huurverplichtingen kon voldoen, omdat zij hier onvoldoende inkomsten voor had vanwege baanverlies en een te lage uitkering. Inmiddels probeert zij haar situatie te stabiliseren. Uit het bericht van 11 februari 2022 van schuldhulpverlening blijkt dat de huurtermijnen van januari en februari 2022 op 7 februari 2022 vanuit een verleend voorschot op een Participatiewet-uitkering (hierna: PW-uitkering) (rechtstreeks) aan verweerster zijn voldaan. Uit het bericht van 11 februari 2022 blijkt voorts dat aan verzoekster een PW-uitkering is toegekend met ingang van 18 januari 2022. Tot slot heeft verzoekster een verzoek gedaan om versneld onder beschermingsbewind te worden geplaatst.
Jeugdbescherming geeft aan dat er al langere tijd intensief toezicht wordt gehouden op de situatie van verzoekster en haar minderjarige, thuiswonende kind. Verzoekster heeft behoefte aan ondersteuning en zou hulp moeten krijgen bij traumaverwerking.

3..Het verweer

Verweerster heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat het verzoek ongemotiveerd is en dat niet wordt onderbouwd hoe voor betaling van de lopende en toekomstige huurtermijnen wordt zorggedragen. Verweerster verzoekt derhalve primair om afwijzing van het verzoek en subsidiair om toewijzing van het verzoek voor een kortere termijn dan zes maanden.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 11 november 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 13 januari 2022 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 20 januari 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij met haar minderjarige, schoolgaande kind in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 11 november 2021 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft met spoed beschermingsbewind aangevraagd en ontvangt inmiddels met ingang van 18 januari 2022 een PW-uitkering. Voorts heeft schuldhulpverlening op 11 februari 2022 bericht dat de huurtermijnen vanaf januari op 7 februari 2022 zijn betaald. Ontruiming van de woonruimte brengt de relatief stabiele situatie waarin verzoekster zich thans, mede door de ondersteuning vanuit schuldhulpverlening en jeugdbescherming bevindt, in gevaar. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 11 november 2021 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] te Dordrecht, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening, die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. E.P.J. van de Luitgaarden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2022.