ECLI:NL:RBROT:2022:1102

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
FT EA 22/52 en FT EA 22/53
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen van moratorium en toewijzing van een tweede moratoriumverzoek in het kader van huurbetalingen

In deze zaak heeft verzoekster op 17 januari 2022 een verzoekschrift ingediend voor een voorlopige voorziening op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw). Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 12 november 2021, waarbij de huurovereenkomst tussen verzoekster en verweerster was ontbonden en verzoekster was veroordeeld tot betaling van achterstallige huur. Verweerster had de ontruiming van de woning aangezegd, omdat verzoekster de voorwaarden van een eerder moratorium had geschonden door huurtermijnen niet tijdig te voldoen. De rechtbank heeft op 10 februari 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van verzoekster om een nieuw moratorium. De rechtbank oordeelde dat het eerste moratorium was vervallen door de schending van de voorwaarden, maar dat verzoekster een nieuw verzoek kon indienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gewijzigde omstandigheden waren die de tijdige betaling van de huurtermijnen waarborgden, mede door de ondersteuning van een beschermingsbewindvoerder. De rechtbank heeft het verzoek om een tweede moratorium toegewezen, maar voor een kortere termijn dan verzocht, en onder voorwaarden dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzen
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 10 februari 2022
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 17 januari 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
Ter zitting van 27 januari 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • [persoon A] , werkzaam bij Holland Advocatenkantoor, advocaat van verzoekster
  • de heer A. Arfy, werkzaam bij Stabilum (hierna: beschermingsbewindvoerder).
  • de heer [persoon B] , werkzaam bij Bazuin & Partners, gevolmachtigde van Steinstra Wonen 4 B.V., gevestigd te Heerlen (hierna: verweerster).
Op 2 februari 2022 heeft de beschermingsbewindvoerder de rechtbank nader bericht.
Op 9 februari 2022 heeft verweerster gereageerd op het bericht van 2 februari 2022.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..De feiten

Verzoekster huurt sinds 1 februari 2009 de woning aan [adres] te Hellevoetsluis (hierna: de woning) van verweerster. De huurtermijnen dienen op de eerste dag van de maand voldaan te worden.
Bij vonnis van 12 november 2021 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en is verzoekster veroordeeld tot het betalen van € 4.506,92, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 3.954,35 vanaf 28 juni 2021 tot aan de dag van algehele voldoening. Verweerster heeft vervolgens middels een deurwaarderexploot van 16 november 2021 de ontruiming van de woning per 7 december 2021 aangezegd.
Bij vonnis van 23 december 2021 is ex artikel 287b Fw een voorlopige voorziening bij voorraad voor zes maanden afgegeven, waarmee de tenuitvoerlegging van het vonnis van 12 november 2021 is opgeschort. Daarbij is bepaald dat het moratorium slechts geldt zolang de lopende huurtermijnen gedurende deze zes maanden tijdig worden voldaan.
Verweerster heeft op 12 januari 2022 wederom de ontruiming van de woning aangezegd. Zij beschouwt het eerder afgegeven moratorium als vervallen, omdat de eerdergenoemde voorwaarde uit het vonnis van 23 december 2021 – betreffende het tijdig voldoen van de lopende huurtermijnen – is geschonden. Verweerster heeft de nieuwe ontruimingsdatum bepaald op 18 januari 2022.
Verzoekster heeft op 17 januari 2022 een opnieuw verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend samen met een verzoekschrift ex artikel 284 Fw.

3..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 november 2021 tot ontruiming van de woning van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft in haar verzoekschrift en op de terechtzitting te kennen gegeven dat zij de voorwaarden uit het eerste moratorium heeft geschonden door de huurtermijn over december 2021 en januari 2022 niet (volledig) voor de eerste dag van de maand te voldoen. Reden hiervoor is dat haar werkgever haar loon van januari acht dagen te laat heeft uitbetaald en dat zij haar overige inkomstenbronnen – zoals haar huurtoeslag en haar Participatiewet-uitkering die zij met terugwerkende kracht van de gemeente Hellevoetsluis heeft ontvangen – heeft aangewend voor de reparatie van haar auto die zij nodig heeft voor woon-werkverkeer en voor levensonderhoud voor haarzelf en haar zoon.
Gezien de ernst van de financiële situatie heeft verzoekster zich op 21 januari 2022 met spoed onder beschermingsbewind laten stellen. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard prioriteit te geven aan de nakoming van de huurtermijnen. Voorts heeft de beschermingsbewindvoerder in zijn bericht van 2 februari 2022 bericht dat de huur van december 2021 en januari 2022 door Stichting Pape-Fonds als gift wordt verstrekt op 8 februari 2022 en dat de huur van februari 2022 volledig is voldaan.

4..Het verweer

Verweerster heeft zich ter zitting en in het nagezonden bericht van 9 februari 2022 op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Bij vonnis van 23 december 2021 was een voorlopige voorziening getroffen voor de duur van zes maanden. Nu verzoekster de voorwaarden van die voorlopige voorziening heeft geschonden – door de huur van december 2021 en januari 2022 niet volledig en tijdig te voldoen – is het moratorium komen te vervallen. Dat de huurtermijnen op een later moment alsnog zijn betaald, kan de tekortkoming uit het verleden niet ongedaan maken. Toekenning van een nieuw moratorium op basis van de omstandigheid dat de tijdens het eerste moratorium ontstane achterstand inmiddels is ingelopen zou volgens verweerster betekenen dat zij geen rechten aan die voorwaarde kan ontlenen en dat deze waardeloos zou worden.

5..De beoordeling

Verval van het eerste moratorium
Bij de toekenning van het moratorium van 23 december 2021 is de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis van 12 november 2021 opgeschort. Ter waarborging van de belangen van de verhuurder is in het dictum van die uitspraak aan het moratorium de voorwaarde verbonden dat de lopende huurtermijnen tijdig betaald dienden te worden. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster deze voorwaarde heeft geschonden. Ter zitting is gebleken dat verzoekster op dat moment de huur van december 2021 slechts gedeeltelijk en de huur van januari 2022 nog niet had voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de op 23 december 2021 afgegeven voorziening als gevolg van deze tekortkoming komen te vervallen.
Toewijzing van het tweede moratorium
Nu verzoekster opnieuw een moratoriumverzoek heeft ingediend, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of een tweede moratoriumverzoek ex artikel 287b Fw ontvankelijk kan worden verklaard nadat een eerder moratorium tussentijds is komen te vervallen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, nu artikel 287b Fw zich niet verzet tegen een herhaalde aanvraag. In het vijfde lid van artikel 287b Fw is enkel de eis opgenomen dat een moratorium maximaal voor de duur van zes maanden wordt uitgesproken. Dat brengt met zich mee dat bij een tweede moratorium in ieder geval de looptijd van het eerdere moratorium dient te worden betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank dienen aan het tweede moratoriumverzoek bovendien hogere eisen te worden gesteld. In dit geval in het bijzonder ten aanzien van de vraag of nakoming van de lopende huurtermijnen voldoende gewaarborgd is.
De rechtbank zal tegen deze achtergrond het voorliggende verzoek beoordelen.
Nu het verzoek ontvankelijk is, dient allereerst te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu het eerste moratorium is vervallen, wordt de tenuitvoerlegging het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 november 2021 tot ontruiming van de woning niet langer opgeschort. In het verlengde hiervan is door verweerster op 12 januari 2022 opnieuw de ontruiming aangezegd, waarbij is aangekondigd dat verweerster op 18 januari 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve sprake van een bedreigende situatie.
In artikel 287b Fw zijn geen criteria genoemd op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij met haar achttienjarige zoon in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 12 november 2021 (alsnog) ten uitvoer kan leggen.
Omdat het onderhavige verzoek een tweede moratoriumverzoek betreft ten aanzien van hetzelfde vonnis, dient naar het oordeel van de rechtbank voorts beoordeeld te worden of er gewijzigde omstandigheden zijn op grond waarvan geoordeeld kan worden dat tijdige betaling van de lopende huurtermijnen (vanaf 1 maart 2022) nu wel voldoende gewaarborgd is en een minnelijke regeling een (relevante) kans van slagen heeft. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Daarbij weegt voor de rechtbank zwaar dat verzoekster op 21 januari 2022 onder beschermingsbewind is gesteld. In korte tijd heeft de beschermingsbewindvoerder ervoor zorggedragen dat de tekortkomingen zoals ontstaan gedurende de looptijd van het eerdere moratorium zijn hersteld in die zin dat de huurtermijnen alsnog volledig zijn voldaan met behulp van de door de beschermingsbewindvoerder aangevraagde gift. Voorts is aangetoond dat de huurtermijn van februari eveneens (volledig) is voldaan. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting toegezegd erop toe te zullen zien dat de lopende huurtermijnen tijdig voldaan worden en dat het minnelijk traject nu wel met voortvarendheid zal worden opgepakt. Verzoekster genereert voldoende inkomsten uit loondienst om de lopende huurtermijnen kunnen te voldoen. De beschermingsbewindvoerder heeft aangegeven zich bewust te zijn van het feit dat gedurende de resterende termijn van de voorziening een aanbod dient te worden gedaan aan verweerster, of indien dat niet lukt, tijdig een verzoek te doen voor een gedwongen schuldregeling. Ontruiming van de woonruimte brengt de stabiele situatie waarin verzoekster zich thans, mede door de ondersteuning van de beschermingsbewindvoerder bevindt, in gevaar. Gelet hierop laat de rechtbank het belang van verzoekster zwaarder wegen dan het belang van verweerster.
Nu het eerste moratorium binnen één maand na 23 december 2021 is komen te vervallen en mede gelet op artikel 287b lid 5 Fw ziet de rechtbank aanleiding om het tweede moratorium nog slechts voor een kortere termijn uit te spreken, in plaats van de verzochte termijn van zes maanden.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

6..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 12 november 2021 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan het [adres] te Hellevoetsluis, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt tot
23 juni 2022;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen (vanaf de periode maart 2022) gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening, die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. E.P.J. van de Luitgaarden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2022.
De griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen