4.2.1.Beoordeling
Vaststaande feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten zoals die blijken uit het dossier.
De heren [medeverdachte01] en [medeverdachte02] (hierna: de heren [naam01] ) hebben de vennootschap onder firma [naam VOF01] (hierna “ [naam VOF01] ”) opgericht en waren daar ook ten tijde van het faillissement nog vennoot van. De verdachte is tot kort voor het faillissement als werknemer bij [naam VOF01] werkzaam geweest.
Op 9 januari 2012 heeft de verdachte een gesprek op kantoor gehad met de heren [naam01] , waarbij is besproken dat [naam VOF01] waarschijnlijk op korte termijn in staat van faillissement zou komen te verkeren. Om een doorstart te kunnen maken, is aan de verdachte het plan voorgelegd om een nieuw bedrijf op te richten met hem als directeur. De verdachte heeft daarmee ingestemd. Op 12 januari 2012 is de verdachte daartoe op kantoor van [naam02] Juristen aanwezig geweest om te tekenen voor de oprichting van de commanditaire vennootschap [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ). De verdachte is aldus de formele oprichter van [bedrijf01] . Daarnaast werd hij bestuurder en beherend vennoot van [bedrijf01] . Verder is een buitenlandse vennootschap (Limited) stille vennoot geworden van [bedrijf01] . De zeggenschap over de Limited berustte uiteindelijk in een 50/50-verhouding bij de heren [naam01] .
Omstreeks 30 april 2012 is [naam VOF01] gestopt met betalen van haar leveranciers. Met ingang van 1 mei 2012 heeft [naam VOF01] al haar bedrijfsactiviteiten gestaakt en heeft de verdachte het personeel van [naam VOF01] een nieuwe arbeidsovereenkomst in [bedrijf01] aangeboden.
Bij vonnis van de rechtbank Dordrecht van 6 november 2012 is [naam VOF01] in staat van faillissement verklaard en is mr. P.A. Visser tot curator benoemd.
Uit het boedelverslag blijkt dat de crediteuren van [naam VOF01] onbetaald zijn gebleven. In juni 2014 heeft de curator melding gemaakt van vermoedelijke faillissementsfraude door onder meer de heren [naam01] en de verdachte. Op 16 december 2015 heeft de curator daarvan aangifte gedaan.
-
Inleiding
De verdachte wordt er, kort gezegd, van verdacht dat hij zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers van [naam VOF01] , zoals strafbaar gesteld in het ten tijde van het tenlastegelegde geldende artikel 344 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) door kort voor het faillissement van [naam VOF01] elektrotechnische materialen aan te schaffen en om niet activa over te hevelen naar [bedrijf01] , een onderneming waarvan de verdachte (op papier) oprichter en bestuurder was.
Voor het bewijs van het ten laste gelegde dient allereerst vast te staan dat onttrekkingen aan de boedel van [naam VOF01] hebben plaatsgevonden en wat de betrokkenheid van de verdachte daarbij is geweest. Voor het bewijs van het feit dat het opzet van de verdachte met die onttrekkingen was gericht op de bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers van [naam VOF01] , is daarnaast vereist dat hij ten tijde van die onttrekkingen wetenschap heeft gehad van de benadeling van schuldeisers van [naam VOF01] , althans dat hij de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard en desondanks die handelingen heeft verricht.
-
Kantoorinventaris (eerste gedachtestreepje)
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier, onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen vaststellen dat de kantoorinventaris is overgeheveld van [naam VOF01] naar [bedrijf01] . De verklaring van de curator dat hij op het kantoor van [naam VOF01] geen inventaris aantrof, althans slechts ‘oud spul’ zonder waarde, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de inventaris is overgeheveld naar [bedrijf01] . Het dossier bevat geen ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de kantoorinventaris aan de boedel van [naam VOF01] is onttrokken. Daarbij komt dat de deurwaarder mr. [naam03] heeft verklaard dat er kantoorinventaris in het pand van [naam VOF01] aanwezig was toen hij met ontruimen begon, dat het bedrijf nog volledig in gebruik leek, dat alles inclusief het kantoortje met computers is ontruimd en dat de curator pas ter plaatse kwam op een moment dat het ontruimen reeds in volle gang was. Om die reden volgt vrijspraak voor dit onderdeel.
-
Goodwill (tweede gedachtestreepje)
De curator heeft in zijn aangifte geconstateerd dat er activa, waaronder immateriële activa zoals het personeel en het klantenbestand, kort voor faillissementsdatum zijn overgedragen van [naam VOF01] aan [bedrijf01] . Er is de curator niet gebleken van een betaling die betrekking heeft op deze overgang van activa. De vaststelling van de curator dat voornoemde activa zijn overgedragen, vindt steun in de schriftelijke verklaring van de verdachte van 16 september 2016. Hij heeft werknemers van [naam VOF01] op 1 mei 2012 een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden bij [bedrijf01] . De heren [naam01] hadden daaraan voorafgaand de werknemers ingelicht dat [naam VOF01] haar bedrijfsactiviteiten met ingang van 1 mei 2012 zou staken. Met uitzondering van 5 werknemers hebben alle werknemers de nieuwe arbeidsovereenkomst getekend. De bevindingen van de curator worden eveneens ondersteund door de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte02] dat [bedrijf01] een doorstart was van [naam VOF01] en dat de klanten van [bedrijf01] bij [naam VOF01] vandaan kwamen.
Gelet op al het voorgaande staat vast de verdachte met de medeverdachten [naam01] goodwill aan de boedel van [naam VOF01] heeft onttrokken.
-
Elektrotechnische materialen (derde gedachtestreepje)
Uit de crediteurenadministratie is de curator gebleken dat [naam VOF01] in april 2012 zeer ruim materialen en cv-ketels heeft ingekocht, waarvan de leveranciers onbetaald zijn gebleven. Deze bevindingen worden ondersteund door de schriftelijke verklaring van de verdachte van 16 september 2016. Deze verklaring sluit aan bij de latere verklaring van de verdachte bij de rechter-commissaris dat hij zelf heeft gezien dat er 100 à 150 CV-ketels werden geleverd bij [naam VOF01] en dat hij erbij was op het moment dat deze overgebracht werden naar het magazijn van [bedrijf01] . Voor de rechtbank staat daarmee vast dat een aanzienlijke hoeveelheid elektrotechnische materialen waaronder CV-ketels bij [bedrijf01] zijn ingebracht, terwijl de crediteuren (onbetaald) bij [naam VOF01] zijn gebleven.
-
Opzet verdachte op verkorting rechten schuldeisers en medeplegen
Op basis van het hiervoor genoemde gesprek op 9 januari 2012 en de daaropvolgende oprichting van en overdracht van activa aan [bedrijf01] , terwijl [naam VOF01] vanaf april 2012 niet langer aan haar verplichtingen voldeed, had de verdachte vanaf dat moment rekening moeten houden met een faillissement en wist hij dat schuldeisers in het naderende faillissement zouden worden benadeeld. Immers, het actief in de boedel van [naam VOF01] zou als gevolg van die onttrekkingen lager zijn. De op advies van [naam02] Juristen opgetuigde constructie had bovendien geen ander doel dan te verhullen dat er sprake was van een doorstart om daarmee gelden uit het zicht van schuldeisers in een faillissement te houden. Medeverdachte [medeverdachte02] verklaart ook dat de verdachte werd aangesteld als bestuurder van [bedrijf01] om de betrokkenheid van de medeverdachten [naam01] – die de verdachte in grote lijnen aanstuurden – aan het zicht te onttrekken. De verdachte heeft een wezenlijk bijdrage geleverd aan de onttrekkingen en (daarmee) aan de benadeling van de schuldeisers van [naam VOF01] . Daarbij heeft hij nauw en bewust samengewerkt met de medeverdachten [naam01] , zoals blijkt uit zijn eigen verklaring onder meer aangaande de oprichting alsmede het e-mailverkeer met instructies afkomstig van de heren [naam01] die de verdachte aan de curator heeft overgelegd. Daarmee hebben de verdachte en zijn medeverdachten (de heren [naam01] ), in vereniging opzettelijk de rechten van de schuldeisers in het faillissement bekort.