ECLI:NL:RBROT:2022:11038

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
10/750170-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van faillissementsfraude met onttrekking van activa aan de boedel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van faillissementsfraude. De verdachte, geboren in 1976, was betrokken bij de vennootschap onder firma [naam VOF01], die op 6 november 2012 in staat van faillissement werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten goederen, waaronder goodwill en elektrotechnische materialen, heeft onttrokken aan de boedel van [naam VOF01] om een doorstart te maken met een nieuwe vennootschap, [bedrijf01]. Deze handelingen hebben geleid tot bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [naam VOF01]. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de onttrekking van kantoorinventaris en een geldbedrag van € 141.450,-, maar heeft de overige tenlastegelegde feiten bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de lange duur van de procedure. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn blanco strafblad en het feit dat hij openheid van zaken heeft gegeven over zijn handelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750170-19
Datum uitspraak: 14 december 2022
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1976,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] .

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.W.J. Kerckhoffs heeft gevorderd:
  • partiële vrijspraak van medeplegen van onttrekking uit de boedel van één of meerdere geldbedragen (€ 141.450,-), vierde gedachtestreepje;
  • bewezenverklaring van het overige ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Partiële vrijspraak zonder nadere motivering
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de onttrekkingen uit de boedel van geldbedragen (ter hoogte van € 141.450,-) zoals ten laste is gelegd (vierde gedachtestreepje). Voor dit deel zal vrijspraak volgen.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Beoordeling
Vaststaande feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten zoals die blijken uit het dossier.
De heren [medeverdachte01] en [medeverdachte02] (hierna: de heren [naam01] ) hebben de vennootschap onder firma [naam VOF01] (hierna “ [naam VOF01] ”) opgericht en waren daar ook ten tijde van het faillissement nog vennoot van. De verdachte is tot kort voor het faillissement als werknemer bij [naam VOF01] werkzaam geweest.
Op 9 januari 2012 heeft de verdachte een gesprek op kantoor gehad met de heren [naam01] , waarbij is besproken dat [naam VOF01] waarschijnlijk op korte termijn in staat van faillissement zou komen te verkeren. Om een doorstart te kunnen maken, is aan de verdachte het plan voorgelegd om een nieuw bedrijf op te richten met hem als directeur. De verdachte heeft daarmee ingestemd. Op 12 januari 2012 is de verdachte daartoe op kantoor van [naam02] Juristen aanwezig geweest om te tekenen voor de oprichting van de commanditaire vennootschap [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ). De verdachte is aldus de formele oprichter van [bedrijf01] . Daarnaast werd hij bestuurder en beherend vennoot van [bedrijf01] . Verder is een buitenlandse vennootschap (Limited) stille vennoot geworden van [bedrijf01] . De zeggenschap over de Limited berustte uiteindelijk in een 50/50-verhouding bij de heren [naam01] .
Omstreeks 30 april 2012 is [naam VOF01] gestopt met betalen van haar leveranciers. Met ingang van 1 mei 2012 heeft [naam VOF01] al haar bedrijfsactiviteiten gestaakt en heeft de verdachte het personeel van [naam VOF01] een nieuwe arbeidsovereenkomst in [bedrijf01] aangeboden.
Bij vonnis van de rechtbank Dordrecht van 6 november 2012 is [naam VOF01] in staat van faillissement verklaard en is mr. P.A. Visser tot curator benoemd.
Uit het boedelverslag blijkt dat de crediteuren van [naam VOF01] onbetaald zijn gebleven. In juni 2014 heeft de curator melding gemaakt van vermoedelijke faillissementsfraude door onder meer de heren [naam01] en de verdachte. Op 16 december 2015 heeft de curator daarvan aangifte gedaan.
Bewijsoverwegingen
-
Inleiding
De verdachte wordt er, kort gezegd, van verdacht dat hij zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers van [naam VOF01] , zoals strafbaar gesteld in het ten tijde van het tenlastegelegde geldende artikel 344 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) door kort voor het faillissement van [naam VOF01] elektrotechnische materialen aan te schaffen en om niet activa over te hevelen naar [bedrijf01] , een onderneming waarvan de verdachte (op papier) oprichter en bestuurder was.
Voor het bewijs van het ten laste gelegde dient allereerst vast te staan dat onttrekkingen aan de boedel van [naam VOF01] hebben plaatsgevonden en wat de betrokkenheid van de verdachte daarbij is geweest. Voor het bewijs van het feit dat het opzet van de verdachte met die onttrekkingen was gericht op de bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers van [naam VOF01] , is daarnaast vereist dat hij ten tijde van die onttrekkingen wetenschap heeft gehad van de benadeling van schuldeisers van [naam VOF01] , althans dat hij de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard en desondanks die handelingen heeft verricht.
-
Kantoorinventaris (eerste gedachtestreepje)
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier, onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen vaststellen dat de kantoorinventaris is overgeheveld van [naam VOF01] naar [bedrijf01] . De verklaring van de curator dat hij op het kantoor van [naam VOF01] geen inventaris aantrof, althans slechts ‘oud spul’ zonder waarde, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de inventaris is overgeheveld naar [bedrijf01] . Het dossier bevat geen ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de kantoorinventaris aan de boedel van [naam VOF01] is onttrokken. Daarbij komt dat de deurwaarder mr. [naam03] heeft verklaard dat er kantoorinventaris in het pand van [naam VOF01] aanwezig was toen hij met ontruimen begon, dat het bedrijf nog volledig in gebruik leek, dat alles inclusief het kantoortje met computers is ontruimd en dat de curator pas ter plaatse kwam op een moment dat het ontruimen reeds in volle gang was. Om die reden volgt vrijspraak voor dit onderdeel.
-
Goodwill (tweede gedachtestreepje)
De curator heeft in zijn aangifte geconstateerd dat er activa, waaronder immateriële activa zoals het personeel en het klantenbestand, kort voor faillissementsdatum zijn overgedragen van [naam VOF01] aan [bedrijf01] . Er is de curator niet gebleken van een betaling die betrekking heeft op deze overgang van activa. De vaststelling van de curator dat voornoemde activa zijn overgedragen, vindt steun in de schriftelijke verklaring van de verdachte van 16 september 2016. Hij heeft werknemers van [naam VOF01] op 1 mei 2012 een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden bij [bedrijf01] . De heren [naam01] hadden daaraan voorafgaand de werknemers ingelicht dat [naam VOF01] haar bedrijfsactiviteiten met ingang van 1 mei 2012 zou staken. Met uitzondering van 5 werknemers hebben alle werknemers de nieuwe arbeidsovereenkomst getekend. De bevindingen van de curator worden eveneens ondersteund door de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte02] dat [bedrijf01] een doorstart was van [naam VOF01] en dat de klanten van [bedrijf01] bij [naam VOF01] vandaan kwamen.
Gelet op al het voorgaande staat vast de verdachte met de medeverdachten [naam01] goodwill aan de boedel van [naam VOF01] heeft onttrokken.
-
Elektrotechnische materialen (derde gedachtestreepje)
Uit de crediteurenadministratie is de curator gebleken dat [naam VOF01] in april 2012 zeer ruim materialen en cv-ketels heeft ingekocht, waarvan de leveranciers onbetaald zijn gebleven. Deze bevindingen worden ondersteund door de schriftelijke verklaring van de verdachte van 16 september 2016. Deze verklaring sluit aan bij de latere verklaring van de verdachte bij de rechter-commissaris dat hij zelf heeft gezien dat er 100 à 150 CV-ketels werden geleverd bij [naam VOF01] en dat hij erbij was op het moment dat deze overgebracht werden naar het magazijn van [bedrijf01] . Voor de rechtbank staat daarmee vast dat een aanzienlijke hoeveelheid elektrotechnische materialen waaronder CV-ketels bij [bedrijf01] zijn ingebracht, terwijl de crediteuren (onbetaald) bij [naam VOF01] zijn gebleven.
-
Opzet verdachte op verkorting rechten schuldeisers en medeplegen
Op basis van het hiervoor genoemde gesprek op 9 januari 2012 en de daaropvolgende oprichting van en overdracht van activa aan [bedrijf01] , terwijl [naam VOF01] vanaf april 2012 niet langer aan haar verplichtingen voldeed, had de verdachte vanaf dat moment rekening moeten houden met een faillissement en wist hij dat schuldeisers in het naderende faillissement zouden worden benadeeld. Immers, het actief in de boedel van [naam VOF01] zou als gevolg van die onttrekkingen lager zijn. De op advies van [naam02] Juristen opgetuigde constructie had bovendien geen ander doel dan te verhullen dat er sprake was van een doorstart om daarmee gelden uit het zicht van schuldeisers in een faillissement te houden. Medeverdachte [medeverdachte02] verklaart ook dat de verdachte werd aangesteld als bestuurder van [bedrijf01] om de betrokkenheid van de medeverdachten [naam01] – die de verdachte in grote lijnen aanstuurden – aan het zicht te onttrekken. De verdachte heeft een wezenlijk bijdrage geleverd aan de onttrekkingen en (daarmee) aan de benadeling van de schuldeisers van [naam VOF01] . Daarbij heeft hij nauw en bewust samengewerkt met de medeverdachten [naam01] , zoals blijkt uit zijn eigen verklaring onder meer aangaande de oprichting alsmede het e-mailverkeer met instructies afkomstig van de heren [naam01] die de verdachte aan de curator heeft overgelegd. Daarmee hebben de verdachte en zijn medeverdachten (de heren [naam01] ), in vereniging opzettelijk de rechten van de schuldeisers in het faillissement bekort.
4.2.2.
Conclusie
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de onttrekkingen aan de boedel voor zover die zien op de kantoorinventaris en, zoals hiervoor als is vastgesteld, het geldbedrag van € 141.450,-. Voor zover de tenlastelegging ziet op de kantoorinventaris en het geldbedrag zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op in de periode van 01 januari 2012 tot en met 28 augustus 2013 in Nederland,
tezamen en in vereniging met meerdere per
sonen, terwijl [naam VOF01] . bij vonnis van de rechtbank te Dordrecht op 6 november 2012 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [naam VOF01] ., de navolgende goederen aan de boedel heeft onttrokken,
te weten:
- goodwill en
elektrotechnische materialen (onder meer ketels)
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van in geval van faillissement van een ander, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers, enig goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten [medeverdachte02] en [medeverdachte01] schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Hij heeft het ertoe geleid dat de activa van een onderneming op slinkse en gekunstelde wijze werden ingebracht in een andere vennootschap teneinde daarmee een doorstart te kunnen maken vrij van de schulden die in de kort daarna gefailleerde onderneming achterbleven. Daarmee heeft hij de schuldeisers van [naam VOF01] benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. Dit handelen is buitengewoon kwalijk te noemen. Niet alleen omdat de gedupeerde schuldeisers financiële schade leiden, maar ook omdat dergelijke vormen van fraude het vertrouwen tussen ondernemers onderling, dat van essentieel belang is voor een goed functionerend handelsverkeer, aantasten.
In strafmatigende zin neemt de rechtbank in ogenschouw dat de rol van de verdachte in het geheel slechts een uitvoerende is geweest en dat niet is gebleken dat hij (direct of indirect) financieel voordeel heeft gehad van de fraude. Ook is de rechtbank gebleken dat de verdachte uiteindelijk het laakbare van zijn handelen heeft ingezien en dat hij vervolgens openheid van zaken heeft gegeven. Dit heeft in grote mate bijgedragen aan de waarheidsvinding in deze zaak. De rechtbank heeft ook het blanco strafblad van de verdachte in aanmerking genomen.
De rechtbank betrekt verder bij haar oordeel dat het uitzonderlijk lang heeft geduurd voordat de zaak van de verdachte voor de rechter is gebracht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De politie heeft de verdachte in de onderhavige zaak niet kunnen horen omdat hij ten tijde van het onderzoek geëmigreerd was zonder bekende woon- of verblijfplaats. Hij heeft voor zijn vertrek wel verantwoording afgelegd ten overstaan van de curator. De aangifte door de curator die daarop gevolgd is, dateert van 16 december 2015. De verdachte is vervolgens pas op 21 april 2021 gedagvaard.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Vanwege de zeer lange inactiviteit van het openbaar ministerie en de lange tijd die verdachte daardoor in onzekerheid heeft moeten leven over zijn vervolging, is de rechtbank evenwel met de officier van justitie van oordeel dat een gevangenisstraf niet meer passend is. In plaats daarvan zal de rechtbank een taakstraf opleggen. Daarbij heeft de rechtbank ook acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 80 uren passend en geboden. Voor oplegging van enig voorwaardelijk(e) straf(deel) als stok achter de deur ziet de rechtbank, gelet op de omstandigheid dat het feit ruim 10 jaar geleden is gepleegd en er sindsdien geen andere strafbare feiten meer hebben plaatsgevonden, geen aanleiding.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 344 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
tachtig (80) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.E. Dijkers, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 14 december 2022.

11.Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
tezamen en ie vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke per
so(o)n(en) / althans alleen, terwijl [naam VOF01] . bij vonnis van de rechtbank te Dordrecht op 6 november 2012 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [naam VOF01] ., een of meerdere van de navolgende goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken,
te weten:
  • kantoorinventaris en/of
  • goodwill en/of
  • elektrotechnische materialen (onder meer een of meer ketel(s)) en/of
  • een of meerdere geldbedrag(en) (EUR 141.450,);