ECLI:NL:RBROT:2022:11040
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Forse overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak met vrijspraak
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2022, is de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De zaak betreft een forse overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). De verdediging voerde aan dat de lange duur van de procedure, die sinds 2017 aanhangig was, niet aan de verdachte te wijten was en dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. De rechtbank erkende de overschrijding van de redelijke termijn, maar oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moesten leiden. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. Vervolgens oordeelde de rechtbank dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend was bewezen, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de uitspraak vond plaats in tegenwoordigheid van de griffier.