ECLI:NL:RBROT:2022:11058

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
C/10/639948 / FA RK 22-4170
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie en draagkracht van ouders in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2022 een beschikking gegeven inzake de vaststelling van kinderalimentatie. De moeder heeft verzocht om een bijdrage van € 500,- netto per maand voor de kinderen, terwijl de vader betwistte dat hij voldoende draagkracht had en stelde dat de behoefte van de kinderen lager was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over hun kinderen, maar dat de moeder alleen het gezag heeft over de jongste. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende gegevens zijn over de financiële situatie van beide ouders om de draagkracht nauwkeurig te berekenen. De vader heeft weliswaar een uitkering, maar heeft geen recente bewijsstukken overgelegd die zijn financiële situatie onderbouwen. De rechtbank heeft daarom de kinderalimentatie vastgesteld op € 114,- per kind per maand, rekening houdend met de beperkte informatie over de draagkracht van beide ouders. De alimentatie moet steeds vóór de eerste van de maand worden betaald en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad. De ouders zijn verplicht om hun eigen proceskosten te dragen. De beschikking kan worden aangevochten bij het gerechtshof in Den Haag binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/639948 / FA RK 22-4170
Kinderalimentatie
Beschikking van 19 december 2022
in de zaak van:
[naam moeder01],
wonende in [woonplaats01] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A. Aksü,
t e g e n
[naam vader01],
wonende in [woonplaats01] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B. Özateş.

1..De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de moeder met bijlagen 1 tot en met 3, binnengekomen op 17 juni 2022;
het F9-formulier van de moeder van 28 juni 2022 met als bijlage een geboorteakte;
het F9-formulier van de moeder van 5 juli 2022, met als bijlage een uittreksel uit de Basisregistratie Personen;
het verweerschrift van de vader met bijlage 1;
het F9-formulier van de moeder van 2 december 2022, met bijlagen 4 en 5;
een emailbericht van de vader van 13 december 22 met een (ongenummerde) bijlage.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 13 december 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

2..Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
Uit de relatie van de vader en de moeder zijn geboren:
  • [naam minderjarige01], geboren in [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2008;
  • [naam minderjarige02], geboren in [geboorteplaats01] op [geboortedatum02] 2017. De vader heeft de kinderen erkend. De ouders oefenen samen het ouderlijk gezag uit over [voornaam minderjarige01] en de moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [voornaam minderjarige02] .
De ouders hebben na de beëindiging van hun samenleving in 2020 geen ouderschapsplan opgesteld.
2.2.
De kinderen staan ingeschreven op het adres van de moeder.
Wat ligt voor?
2.3.
De moeder wil dat de vader een bedrag van € 500,- netto per maand aan kinderalimentatie aan haar gaat betalen. Bij gebrek aan gegevens schat zij dat de kinderen behoefte hebben aan een bijdrage van € 1.110,- per maand. Zij acht de vader in staat om met een bedrag van € 500,- per maand bij te dragen in die kosten.
2.4.
De vader is het niet mee eens met het verzoek. Volgens hem bedraagt de behoefte van de kinderen € 367,50 per kind per maand. Ook heeft hij niet voldoende draagkracht om de verzochte bijdrage te betalen. Bovendien moeten de kosten van de kinderen gelijk worden verdeeld tussen de ouders, omdat de moeder een vergelijkbaar inkomen als de vader heeft. Tot slot wijst hij erop dat rekening moet worden gehouden met een zogenoemde zorgkorting.

3..De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de vader met ingang van vandaag een kinderalimentatie van € 114,- per kind per maand aan de moeder moet betalen. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de moeder afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn.
behoefte [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02]
3.2.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. Ter zitting hebben de ouders overeenstemming bereikt over de behoefte van de kinderen. De behoefte van de kinderen bedraagt € 227,50 per kind per maand in 2022. De rechtbank heeft geen aanleiding om anders te beslissen en zal daarom die behoefte als uitgangspunt nemen.
draagkracht ouders
3.3.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [1] . In dat kader rust op beide ouders een inspanningsverplichting om in de kosten van hun kinderen te voorzien. De rechter dient de draagkracht zelfstandig vast te stellen. Daarbij wordt niet alleen rekening gehouden met de inkomsten die de onderhoudsplichtige in feite geniet, maar ook met de inkomsten die hij redelijkerwijze in de nabije toekomst zou kunnen verdienen. Onder het begrip draagkracht kunnen naast de inkomsten ook de middelen worden gebracht waarover de onderhoudsplichtige in feite kan beschikken of redelijkerwijs had kunnen beschikken. Ook vermogen levert dus draagkracht op, zodat interen daarop ook gerechtvaardigd kan zijn. Het is aan de alimentatieplichtige om de rechter ervan te overtuigen dat hij niet voldoende draagkracht heeft.
3.4.
Zoals ter zitting is voorgehouden beschikt de rechtbank over weinig gegevens. De vader noch de moeder hebben jaaropgaven van hun inkomsten overgelegd. Ook ontbreken aangiften en aanslagen inkomstenbelasting, als ook recente betaalspecificaties.
3.5.
Vanuit de moeder is één betaalspecificatie over 2022 overgelegd waaruit blijkt dat aan haar in januari 2022 een uitkering ingevolge de Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen is toegekend. Desgevraagd heeft de moeder ter zitting verklaard dat zij die uitkering ook nu nog ontvangt omdat sprake is van psychische klachten. Zij stelt daarvoor behandeld te worden en hoopt dat de behandelingen aanslaan. De rechtbank kan met wat de moeder naar voren heeft gebracht niet voldoende haar draagkracht vaststellen. Recente betaalspecificaties zijn niet aanwezig en objectieve medische gegevens over het welzijn van de moeder zijn niet overgelegd. Niet is bekend wat het opleiding- en arbeidsverleden van de moeder is, welke arbeid de moeder verrichtte, waarom en wanneer zij daarvoor is uitgevallen en welke inspanningen zijn gedaan om tot re-integratie te komen en haar verdiencapaciteit te benutten. Ook anderszins is er geen objectieve informatie overgelegd waaruit haar actuele situatie blijkt. Een verwijzing naar een betaalspecificatie van bijna een jaar geleden is onvoldoende om op basis daarvan haar draagkracht te bepalen. Te meer omdat de rechter bij de bepaling van de verdiencapaciteit volgens vaste jurisprudentie een zelfstandige toets moet doen en niet alleen mag uitgaan van wat andere instanties, zoals in dit geval het UWV, daarover hebben geconcludeerd op basis van andere wetgeving.
3.6.
De vader heeft drie betaalspecificaties overgelegd over de maanden april, mei en juni 2022 waaruit blijkt dat hij in die maanden een uitkering heeft ontvangen ingevolge de Werkloosheidswet. Daags voor de zitting is nog een beslissing van 12 mei 2021 overgelegd, waaruit blijkt dat de vader op 30 april 2021 een uitkering heeft aangevraagd, omdat hij vermoedelijk vanaf 18 mei 2021 geen werk meer heeft. In die brief staat ook dat het belangrijk is dat de vader er alles aan doet om weer aan het werk te komen. De vader heeft geen recente betaalspecificaties overgelegd. Desgevraagd heeft de vader ter zitting verklaard dat hij nog een uitkering ontvangt. Als dat al zo is, dan heeft de vader de rechtbank er nog niet van overtuigd dat hij niet voldoende draagkracht heeft. De vader heeft namelijk geen bewijzen overgelegd van de inspanningen die hij verricht om zijn verdiencapaciteit te benutten. Dat de vader geen werk heeft of kan krijgen, is niet aannemelijk. De vader is namelijk van beroep elektromonteur en het is een feit van algemene bekendheid dat de huidige arbeidsmarkt voor dergelijke beroepen zonder meer goed is. De vader verklaart desgevraagd dat hij niet kan werken omdat hij gezondheidsproblemen heeft en ziek is. Hij geeft aan dat hij psychische klachten heeft, als ook artritis, slaapapneu en fybromyalgie. Ook kampt hij met een oogontsteking en een auto-immuun probleem. Zoals ter zitting is voorgehouden, ontbreekt objectieve medische informatie en is ook niet gebleken dat de vader zich bij het UWV ziek heeft gemeld. Er is dan ook geen aanleiding om nu aan te nemen dat de vader niet kan werken en niet in staat is om zijn verdiencapaciteit te benutten.
3.7.
Ter zitting is verder gebleken dat de vader en de moeder eigenaar zijn van meerdere onroerende zaken. Er zijn twee eigen woningen in de Randstad en er is een gezamenlijke vakantiewoning in Turkije. De vader heeft verklaard dat de eigen woning waar de moeder woont eigendom is van de vader en dat op die woning een hypotheek rust op beider naam. De eigen woning waar de vader woont en waar ook nog een hypotheek op rust, is van de vader en de moeder samen, aldus de vader. Door de vader en de moeder is verder verklaard dat de vakantiewoning in Turkije van hun samen is en die woning nu wordt verkocht door de broer van de moeder. De vader gokt voor een bedrag van € 150.000,-. De rechtbank heeft geen verdere informatie over de waarde van de woningen en/of de hypotheken die daarop rusten en moet het hier doen met wat de vader en de moeder daarover verklaren. Duidelijk is dat de vader en de moeder in het verleden in staat zijn geweest om die woningen aan te kopen en/of te financieren en daaruit valt af te leiden dat sprake was van een behoorlijke verdiencapaciteit en/of bezit van vermogen. Ook is duidelijk dat er een vermogen te verwachten valt vanuit de verkoop van de vakantiewoning. Of daar een schuld tegenover staat, is de rechtbank niet bekend.
verdeling kosten
3.8.
De rechtbank vindt dat zij bij de stand van zaken als hiervoor onder 3.3 tot en met 3.7 is vermeld, niet in staat is om ieders draagkracht te berekenen en, indien aan de orde, een draagkrachtvergelijking te maken. De rechtbank stelt daarom de kinderalimentatie in redelijkheid en billijkheid vast en gaat ervan uit dat de vader in staat is, ook rekening houdend met de zorg die hij incidenteel voor de kinderen draagt, om in de helft van de behoefte van de kinderen te voorzien, zijnde een bedrag van € 114,00 per kind per maand.
ingangsdatum
3.9.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Hier hanteert de rechtbank de datum waarop de rechter beslist. Doorslaggevend is daarvoor dat door de moeder niet is verzocht om de kinderalimentatie met ingang van een eerder moment vast te stellen.
alimentatie vooruitbetalen
3.10.
De vader moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.11.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.12.
De ouders moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beslist dat de vader met ingang van vandaag een bedrag van € 114,- per kind per maand moet betalen aan de moeder, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] ;
4.2.
beslist dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat de ouders allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.P. den Hollander, tot stand gekomen in samenwerking met mr. J.A.M.H. de Wit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 december 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek