ECLI:NL:RBROT:2022:11107

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
634826
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van executoriaal derdenbeslag wegens misbruik van bevoegdheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de opheffing van een executoriaal derdenbeslag dat door [gedaagde] was gelegd onder ING Bank N.V. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] misbruik maakte van haar bevoegdheid door het beslag te laten liggen, aangezien de executie van de dwangsommen al sinds juni 2020 was geschorst en er geen bodemprocedure was gestart om de dwangsommen te laten vaststellen. De rechtbank concludeerde dat het beslag niet diende als middel voor de tenuitvoerlegging van het vonnis, maar als een punitief middel om [eiseres] te straffen. Hierdoor werd het beslag opgeheven. Daarnaast vorderde [eiseres] schadevergoeding voor immateriële schade en proceskosten, maar deze vorderingen werden afgewezen. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/634826 / HA ZA 22-225
Vonnis van 7 december 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. P.E. Epping te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. E. Baldan te Deventer.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 11;
  • de brieven van de rechtbank van 5 juli 2022 waarin partijen zijn opgeroepen voor de zitting;
  • de brieven van de rechtbank van 19 september 2022 met een zittingsagenda;
  • het B8-formulier en de bijgevoegde brief zijdens [eiseres] , met producties 8 en 9;
  • producties 12 en 13 zijdens [gedaagde] ;
  • de spreekaantekeningen zijdens [eiseres] ;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 oktober 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
De rechtbank zal geen acht slaan op de aan de spreekaantekeningen van mr. Van Meggelen gehechte productie, die ter zitting is geweigerd.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is de huidige partner van de heer [naam] (hierna: de heer [naam] ). [gedaagde] is de ex-partner van de heer [naam] . [gedaagde] en de heer [naam] hebben samen drie kinderen.
2.2.
In een kortgedingvonnis van 11 december 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland aan [eiseres] een straat- en contactverbod opgelegd (hierna: het contactverbod). Op grond daarvan mocht [eiseres] gedurende één jaar na betekening van het vonnis onder meer geen direct of indirect contact hebben met [gedaagde] , op straffe van een dwangsom van € 500,- per overtreding. De voorzieningenrechter heeft hiertoe, voor zover relevant, het volgende overwogen:
“3.4. (…) Weliswaar betwist [eiseres] dat de sms-berichten door haar zijn gestuurd, maar ook de Facebook berichten en de e-mails, die zij erkent te hebben gestuurd, zijn verontrustend. (…) De voorzieningenrechter vindt een contact- en straatverbod daarom gerechtvaardigd.”
2.3.
Op 17 december 2019 is het kortgedingvonnis van 11 december 2019 aan [eiseres] betekend.
2.4.
Op 16 april 2020 heeft [gedaagde] [eiseres] bij deurwaardersexploot gesommeerd tot betaling van € 3.500,- aan verbeurde dwangsommen (hierna: de dwangsommen), vanwege zeven schendingen van het contactverbod.
2.5.
Op 20 april 2020 heeft [gedaagde] ten laste van [eiseres] beslag laten leggen onder ING Bank N.V. (hierna: het beslag). Het beslag heeft doel getroffen voor een bedrag van € 310,71.
2.6.
Bij kortgedingvonnis van 26 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam de executie van de dwangsommen geschorst. Het vonnis bevat de volgende relevante overwegingen:
“4.3 (…) Nu in dit kort geding niet kan worden vastgesteld dat [eiseres] het straat en contactverbod heeft overtreden en dwangsommen zijn verbeurd, zal de voorzieningenrechter de executie schorsen totdat daarop in een bodemprocedure is beslist. Een bodemprocedure biedt wel ruimte voor nader feitenonderzoek en bewijslevering.
4.4 (…)
Er bestaat evenmin reden om het ten laste van [eiseres] door [gedaagde] gelegde beslag op te heffen. [gedaagde] mag het beslagen tegoed op grond van dit vonnis vooralsnog niet executeren, terwijl zij wel belang heeft bij zekerheid.
(…)
De voorzieningenrechter
5.1
schorst de tenuitvoerlegging van de op 16 april 2020 krachtens het vonnis in kort
geding van 11 december 2019 aangezegde dwangsommen, totdat in een bodemprocedure is vastgesteld dat die dwangsommen zijn verbeurd.”
2.7.
In een kortgedingvonnis van 21 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland de vordering van [gedaagde] om [eiseres] opnieuw een straat- en contactverbod op te leggen afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal beslissen:
  • om het executoriaal derdenbeslag, dat zij [de rechtbank begrijpt: [gedaagde] ] heeft doen leggen onder de naamloze vennootschap ING Bank N.V. binnen twee dagen na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis op te heffen;
  • [gedaagde] te veroordelen in een schadevergoeding ten aanzien van de reiskosten die [eiseres] heeft gemaakt ten bedrage van € 44,08;
  • [gedaagde] te veroordelen in een schadevergoeding ten aanzien van de aantasting van de eer en goede naam van [eiseres] , door uw rechtbank in goede justitie te bepalen;
  • [gedaagde] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten van de procedures, en de kosten van dit geding ad € 1.193,00, een bedrag aan salaris voor de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Opheffing beslag vanwege misbruik executiebevoegdheid

4.1.
[eiseres] heeft aan haar vordering tot opheffing van het beslag het volgende ten grondslag gelegd. [eiseres] ontkent dat zij het contactverbod heeft overtreden. Er zijn dan ook geen dwangsommen verbeurd en het beslag is ten onrechte gelegd. Er is volgens [eiseres] een patstelling ontstaan: het beslag ligt al sinds april 2020 en [gedaagde] heeft na de schorsing van de executie in het kortgedingvonnis van 26 juni 2020 geen stappen ondernomen om de executie te mogen hervatten. [gedaagde] wil [eiseres] met het beslag straffen, maar daar is het beslagrecht niet voor bedoeld. [gedaagde] maakt volgens [eiseres] dan ook misbruik van haar executiebevoegdheid door het beslag te laten liggen. [eiseres] wordt continu met het beslag op haar bankrekening geconfronteerd, waardoor zij het conflict met [gedaagde] niet achter zich kan laten.
4.2.
Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] de dwangsommen wel verbeurd. In de periode waarin het contactverbod gold - gedurende één jaar na de betekening van het vonnis op 17 december 2019 - heeft [eiseres] dit volgens [gedaagde] namelijk zeker zeven keer overtreden. [eiseres] heeft anonieme brieven en sms-berichten aan [gedaagde] gestuurd, en is op 19 maart 2020 telefonisch met [gedaagde] in gesprek gegaan. Ook nadat het contactverbod verlopen was, hebben [gedaagde] en haar kinderen nog anonieme berichten van [eiseres] gehad met zeer beledigende en bedreigende inhoud. Volgens [gedaagde] is het noodzakelijk dat het beslag blijft liggen vanwege het punitieve karakter daarvan: zij wil dat [eiseres] voortdurend wordt geconfronteerd met de gevolgen van haar handelen. [gedaagde] is bang dat [eiseres] zal denken dat zij vrij spel heeft om [gedaagde] en haar kinderen lastig te vallen als het beslag zou worden opgeheven.
4.3.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] misbruik van bevoegdheid maakt door het beslag te laten liggen en zal het beslag daarom opheffen. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
4.4.
De executie van de dwangsommen is sinds het kortgedingvonnis van 26 juni 2020 geschorst. Die schorsing duurt totdat in een bodemprocedure is vastgesteld dat [eiseres] de dwangsommen heeft verbeurd door het contactverbod te overtreden. In de kortgedingprocedure, waarin geen plaats is voor bewijslevering, kon dit namelijk niet worden vastgesteld. Deze schorsingsbeslissing is naar zijn aard bedoeld als tijdelijke maatregel, in afwachting van een door [gedaagde] te starten bodemprocedure.
4.5.
[gedaagde] is echter geen bodemprocedure gestart en ook in deze procedure heeft zij geen tegenvordering ingesteld om een verklaring voor recht te krijgen dat [eiseres] de dwangsommen heeft verbeurd. Daardoor liggen de beslagen nu al tweeëneenhalf jaar, zonder uitzicht op voortzetting van de executie waarvoor het beslag is gelegd. [gedaagde] lijkt ook niet het voornemen te hebben om de nodige stappen te zetten om de executie alsnog voort te mogen zetten. Haar standpunt komt er in essentie op neer dat zij het beslag gebruikt als een punitief middel om [eiseres] “de rest van haar leven” te herinneren aan de schade die zij [gedaagde] en haar kinderen heeft berokkend. [gedaagde] gebruikt het beslag dan ook niet als middel voor de tenuitvoerlegging van het vonnis van 11 december 2019, maar enkel om [eiseres] dwars te zitten. Daarmee maakt zij misbruik van haar (executie)bevoegdheid. Het beslag zal daarom worden opgeheven.
De vorderingen tot schadevergoeding
4.6.
[eiseres] heeft drie vorderingen tot schadevergoeding ingesteld. Ten eerste vordert zij vergoeding van immateriële schade, omdat zij is aangetast in haar eer en goede naam doordat zij ten onrechte werd geconfronteerd met een straat- en contactverbod en met het beslag. Daarnaast vordert [eiseres] vergoeding van de werkelijke proceskosten die zij in voorgaande procedures tegen [gedaagde] heeft gemaakt en van de werkelijke proceskosten in deze procedure. Tot slot vordert [eiseres] vergoeding van de reiskosten die zij door de verschillende procedures heeft moeten maken.
4.7.
Deze vorderingen zullen alle worden afgewezen. In de overwegingen hieronder zal worden toegelicht waarom.
Immateriële schadevergoeding
4.8.
[eiseres] heeft haar stelling dat zij ten onrechte is geconfronteerd met een straat- en contactverbod niet onderbouwd. Bovendien is het straat- en contactverbod opgelegd op basis van verontrustende berichten waarvan [eiseres] heeft erkend dat zij die via Facebook en per e-mail aan [gedaagde] heeft gestuurd (zie onder 2.2). Ook in deze procedure heeft [eiseres] dit erkend. Er zijn dan ook geen redenen om aan te nemen dat het straat- en contactverbod ten onrechte is opgelegd. Verder heeft [eiseres] niet duidelijk gemaakt hoe zij door het beslag in haar eer en goede naam zou zijn aangetast. Op dit punt heeft zij dan ook te weinig naar voren gebracht. De vordering tot immateriële schadevergoeding stuit hierop af.
De proces- en reiskosten
4.9.
De vordering tot vergoeding van reiskosten ter hoogte van € 44,08 is door [gedaagde] betwist en door [eiseres] geheel niet onderbouwd. Deze vordering zal daarom eveneens worden afgewezen.
4.10.
Bij de beoordeling van de gevorderde proceskosten moet onderscheid worden gemaakt tussen de proceskosten die [eiseres] in voorgaande procedures heeft gemaakt en de proceskosten in deze procedure.
4.11.
Voor de kosten van de drie voorgaande kortgedingprocedures die partijen tegen elkaar hebben gevoerd, geldt dat daarover al door de rechters in die procedures is beslist. Als [eiseres] tegen die beslissingen op wilde komen, had zij daartegen in hoger beroep kunnen gaan. In deze procedure bestaat daar geen ruimte meer voor.
4.12.
Ook de vordering tot vergoeding van de werkelijke proceskosten in deze procedure wordt afgewezen. Een veroordeling tot vergoeding van de werkelijke proceskosten is alleen aan de orde in uitzonderlijke omstandigheden, namelijk wanneer sprake is van onrechtmatig handelen of misbruik van procesrecht. Een partij kan misbruik van procesrecht maken wanneer zij verweren voert die zo duidelijk ongegrond zijn dat zij het voeren daarvan achterwege had moeten laten, mede gelet op het belang van de wederpartij.
4.13.
[eiseres] heeft geen (uitzonderlijke) omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat [gedaagde] door het voeren van verweer onrechtmatig heeft gehandeld of misbruik van recht heeft gemaakt. Het enkele feit dat het verweer van [gedaagde] tegen de opheffing van het beslag niet slaagt, betekent nog niet dat dit kansloos was en dat [gedaagde] het voeren daarvan achterwege had moeten laten. De vordering van [eiseres] tot vergoeding van haar werkelijke proceskosten zal dan ook worden afgewezen.
4.14.
[gedaagde] zal ook niet worden veroordeeld in de proceskosten volgens het normale liquidatietarief. Partijen staan (ondanks alles) met elkaar in familieverband en een eventuele proceskostenveroordeling zal mogelijk aanleiding geven tot hernieuwd conflict tussen hen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de proceskosten in deze zaak te compenseren op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
heft op het op 20 april 2020 door [gedaagde] ten laste van [eiseres] gelegde beslag onder ING Bank N.V.;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.
1885/3492