In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de opheffing van een executoriaal derdenbeslag dat door [gedaagde] was gelegd onder ING Bank N.V. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] misbruik maakte van haar bevoegdheid door het beslag te laten liggen, aangezien de executie van de dwangsommen al sinds juni 2020 was geschorst en er geen bodemprocedure was gestart om de dwangsommen te laten vaststellen. De rechtbank concludeerde dat het beslag niet diende als middel voor de tenuitvoerlegging van het vonnis, maar als een punitief middel om [eiseres] te straffen. Hierdoor werd het beslag opgeheven. Daarnaast vorderde [eiseres] schadevergoeding voor immateriële schade en proceskosten, maar deze vorderingen werden afgewezen. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.