ECLI:NL:RBROT:2022:1111

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
ROT 21/1726
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsvermogen in het kader van Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een Wajong-uitkering. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een beoordeling van zijn arbeidsvermogen, maar het UWV had vastgesteld dat hij geen recht had op een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bestudeerd. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen arbeidsvermogen heeft en niet in staat is om minimaal één uur aaneengesloten en vier uren per dag te werken. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende hebben onderbouwd dat eiser, ondanks zijn beperkingen, in staat is om aangepaste arbeid te verrichten. De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige inzichtelijk en consistent waren en dat er geen nieuwe medische feiten waren die de conclusie van het UWV konden weerleggen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het UWV om geen Wajong-uitkering toe te kennen, standhield. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1726

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. N. Libari.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser geen recht heeft op uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Bij besluit van 2 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 17 december 2021 heeft eiser medische informatie ingediend.
Hierop heeft verweerder gereageerd bij aanvullend verweerschrift van 23 december 2021, onder verwijzing naar een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 december 2021.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen een intakeverslag van Antes te overleggen.
Op 20 januari 2022 heeft eiser een intakeverslag van Antes van 30 december 2021 overgelegd, alsmede een voortgangsverslag van 10 november 2021.
Verweerder heeft hierop gereageerd bij aanvullend verweerschrift van 3 februari 2022, onder verwijzing naar een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 februari 2022.
Nadat partijen niet hebben aangegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft op 10 juni 2020 een “Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen” ingediend ten behoeve van een Wajong-uitkering. De verzekeringsarts heeft onderzoek verricht waarvan een rapportage is opgemaakt op 6 juli 2020. De verzekeringsarts heeft toegelicht dat het aannemelijk is dat eisers belastbaarheid beperkt was op zijn achttiende verjaardag en uiteengezet dat eiser gelet op zijn mogelijkheden en beperkingen (vanwege ADHD, ODD en een TIQ van 85) ten minste één uur aaneengesloten en ten minste vier uren per dag aangepaste arbeid kan verrichten.
1.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in de rapportage van 13 juli 2020 eisers dossier bestudeerd en eiser telefonisch gesproken. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat eiser in 2016 reeds is beoordeeld en dat toen is geconcludeerd dat hij arbeidsvermogen had. Eiser volgde enkele stages waaruit blijkt dat hij in staat is om een eenvoudige taak uit te voeren en beschikt over basale werknemersvaardigheden. De arbeidsdeskundige heeft in 2016 verder toegelicht dat eiser werkzaamheden kan verrichten waarbij rekening moet worden gehouden met zijn beperkingen. Als mogelijke functie heeft de arbeidsdeskundige toen de functie Medewerker bloemzaadproductie geselecteerd omdat deze functie zelfstandig en gestructureerd is en voorspelbare deeltaken bevat. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat de omstandigheden van eiser niet zijn gewijzigd sinds 2016 en dat eiser daardoor nog steeds beschikt over arbeidsvermogen.
1.3.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
2.1.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, waarna de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek heeft verricht. In de rapportage van 17 februari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat eiser gelet op zijn medisch dossier in staat is om minimaal vier uren per dag en één uur aaneengesloten te werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat er een verandering is opgetreden in eisers voetklachten na de beoordelingsdatum, maar dat er verder geen belangrijke veranderingen hebben plaatsgevonden die eiser belemmeren om te kunnen werken.
2.2.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek verricht. In de rapportage van 25 februari 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat eiser arbeidsvermogen heeft omdat hij lichte productiefuncties kan verrichten, een taak kan uitvoeren en beschikt over basale werknemersvaardigheden.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3. In beroep voert eiser aan dat hij geen arbeidsvermogen heeft en niet in staat is om minimaal één uur aaneengesloten en vier uren per dag te kunnen werken. Verweerder heeft toegelicht dat de verwachting is dat eisers arbeidsparticipatie zal verbeteren. Hierin heeft echter geen verbetering plaatsgevonden sinds 2014 en 2016. Eisers beperkingen zijn als gevolg van een scooterongeval verergerd. Eiser is doorverwezen naar Antes (S-GGZ) waar een intake zal plaatsvinden. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een verwijsbrief ingediend. Eiser voert verder aan dat hij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden omdat hij nooit op betalende basis arbeid heeft verricht. De door eiser verrichte taakstraffen kunnen niet worden vergeleken met reguliere arbeid.
Het (wettelijk) beoordelingskader
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 1a en de daarop berustende bepalingen de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.2.
Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
4.3.
Op grond van het vierde lid van voornoemd artikel wordt onder “duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben” verstaan: de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.4.
In artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is bepaald dat de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in (onder meer) artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
4.5.
Verweerder heeft, vanwege het grote belang dat samengaat met de beoordeling van arbeidsvermogen, en omdat de huidige Wajong een groter beroep doet op de objectiviteit, verifieerbaarheid, inzichtelijkheid en transparantie van de beoordelingssystematiek, de methode Sociaal Medisch Beoordelen van Arbeidsvermogen (SMBA) ontwikkeld, die tot een objectieve beoordeling in het kader van deze wet moet leiden. Voor de beoordelingen die in het kader van de Wajong worden verricht, wordt door de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen van verweerder het Compendium Participatiewet Wajong en SMBA (versie 1.0, december 2015, http://www.uwv.nl/particulieren/Images/compendium-participatiewet.pdf; het Compendium) gehanteerd.
Beoordeling door de rechtbank
5.1.
De Centrale Raad van Beroep heeft in de uitspraak van 5 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1018) in overweging 4.2.5 uitdrukkelijk bepaald dat het aan de bestuursrechter is om te beoordelen of verweerder bij zijn besluitvorming voldoende invulling heeft gegeven aan artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en of de gehanteerde werkwijze heeft geleid tot een resultaat dat de toetsing aan de artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb kan doorstaan. Het betreffende besluit dient hiertoe vol getoetst te worden.
5.2.
Over de grond dat eiser niet in staat is om minstens één uur achtereen en vier uren per dag te kunnen werken overweegt de rechtbank het volgende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 17 februari 2021 toegelicht dat eiser op basis van zijn medisch dossier bekend is met ADD, ODD en zwakbegaafdheid die samengaan met lichamelijke klachten vanwege een scooterongeval. Deze klachten uiten zich in de vorm van rug-, been- en voetklachten. Eiser krijgt ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Op basis van anamnese, dossieronderzoek en informatie van eisers behandelend artsen die reeds aanwezig is in het dossier heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat, afgezien van de verandering van eisers voetklachten door het scooterongeval (waarvoor orthopedisch schoeisel is geadviseerd), er geen belangrijke wijzigingen in eisers medische situatie hebben plaatsgevonden waardoor hij niet kan werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens uitvoerig aangegeven waar rekening mee dient te worden gehouden bij werkzaamheden die eiser kan verrichten. Het feit dat eiser is verwezen naar de S-GGZ en de inhoud van het na de zitting overgelegde intakeverslag van Antes van 30 december 2021 en het voortgangsverslag van 10 november 2021 kunnen evenmin leiden tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aanvullende rapportage van 22 december 2021 uitvoerig toegelicht dat pas recht op een Wajonguitkering kan ontstaan indien behandelingen geen resultaat zullen hebben. Ten aanzien van het intakeverslag en het voortgangsverslag heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de aanvullende rapportage van 2 februari 2022 uitvoerig toegelicht dat deze verslagen geen wezenlijk nieuwe medische feiten bevatten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de verschillende rapportages, in samenhang bezien, inzichtelijk uiteengezet dat eiser in medische zin beschikt over arbeidsvermogen en heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn medische situatie onjuist is vastgesteld. Deze grond slaagt dus niet.
5.3.
De gronden dat eiser niet beschikt over arbeidsvermogen en basale werknemersvaardigheden slagen niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 25 februari 2021 (in vervolg op de rapportage van 13 juli 2020) uitvoerig uiteengezet aan welke voorwaarden (eveneens genoemd in rechtsoverweging 4.4) dient te worden voldaan voor het bezitten van arbeidsvermogen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat eiser een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie (de eerste voorwaarde) en dat de geduide voorbeeldtaak (medewerker bloemzaadproductie) nog steeds geschikt is, omdat eiser lichte productiefuncties kan verrichten en in het verleden stages heeft gevolgd. Hij heeft verder uitvoerig toegelicht dat eiser over basale werknemersvaardigheden beschikt (de tweede voorwaarde). Dat eiser geen betaalde arbeid heeft verricht kan niet leiden tot een ander oordeel omdat dit geen criterium is bij de vraag of iemand arbeidsvermogen heeft. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat eiser instructies van een werkgever kan begrijpen, onthouden en uitvoeren en dat eiser afspraken kan nakomen omdat hij stages en taakstraffen heeft verricht. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat het feit dat de stages niet in de reguliere arbeidsmarkt hebben plaatsgevonden niet tot een ander oordeel kan leiden.
5.4.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder genoegzaam heeft onderbouwd dat en waarom eiser beschikt over arbeidsvermogen en daarom terecht heeft geconcludeerd dat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 17 februari 2022.
De rechter is verhinderd de uitspraak te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.