ECLI:NL:RBROT:2022:112

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
ROT 21/1176
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de beëindiging van de Ziektewetuitkering na Eerstejaars ziektewetbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Benali, had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin was bepaald dat hij vanaf 25 september 2020 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Dit besluit volgde op een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling, waarbij de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hadden vastgesteld dat eiser in staat was om bepaalde functies te vervullen die niet zijn belastbaarheid overschreden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de medische rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, en heeft geconcludeerd dat er voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van eiser. De rechtbank oordeelde dat de geduide functies, waaronder Productiemedewerker en Medewerker tuinbouw, niet in strijd waren met de belastbaarheid van eiser. Eiser had aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt was door psychische en lichamelijke klachten, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had onderbouwd dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser met de geduide functies meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen, en dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de functionele mogelijkheden van eiser correct hadden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van verweerder om de ZW-uitkering te beëindigen rechtmatig was. Eiser heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen zouden kunnen weerleggen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1176

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. S. Benali,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: M. Molenaar.

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 25 september 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 3 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser is werkzaam geweest als
allround medewerkeren is voor dit werk uitgevallen op 28 juni 2019. Bij besluit van 11 juli 2019 is aan eiser een ZW-uitkering toegekend. Vanwege een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft de verzekeringsarts onderzoek verricht en daarvan een rapportage opgesteld op 21 juli 2020. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiser werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juli 2020, geldig vanaf 8 juli 2020.
1.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens onderzoek verricht en daarvan een rapportage opgemaakt op 18 augustus 2020. De arbeidsdeskundige heeft op basis van de FML toegelicht dat eiser zijn eigen arbeid niet meer kan verrichten en heeft een aantal functies geselecteerd die hij nog wel zou kunnen verrichten. Dat zijn de functies Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), Medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010) en Medewerker intern transport (SBC-code 111220). Aanvullend zijn de functies Monteur reparatie smartphones en/of tablets (SBC-code 267032) en Assemblagemedewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041) geduid. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat eiser met deze functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, namelijk 97,67%.
1.3.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
2.1.
Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt waarna de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek heeft verricht. In de rapportage van 28 januari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat op basis van de medische informatie aanvullende beperkingen moeten worden opgenomen vanwege psychische klachten. De FML is gewijzigd vastgelegd op 28 januari 2021, geldig per 8 juli 2020.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 1 februari 2021 opnieuw beoordeeld of de geduide functies met de nieuwe FML nog steeds passend zijn voor eiser. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat dit op één functie na wel het geval is en dat eiser met de overgebleven functies nog steeds meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3. Eiser voert aan dat hij volledig arbeidsongeschikt is vanwege zijn psychische en lichamelijke klachten. Eiser gebruikt medicatie voor zijn rugklachten en is onder behandeling van een fysiotherapeut. Sinds eiser is uitgevallen van zijn werk zijn de klachten verergerd. Om in slaap te kunnen komen heeft eiser medicatie nodig. Eiser voert verder aan dat hij niet langdurig kan staan, zitten of lopen gedurende een werkdag. Ook kan hij niet tillen of buigen. Eiser merkt op dat verweerders verzekeringsarts heeft geconstateerd dat hij moeite had met overeind komen tijdens het medisch onderzoek. Vanwege de rugklachten heeft eiser psychische klachten ontwikkeld waarvoor hij is doorverwezen. Eiser kan zijn aandacht niet goed vasthouden en verdelen. Eiser betoogt verder dat de beperkingen als gevolg van zijn rughernia onvoldoende zijn meegenomen in de FML. Eiser voert aan dat hij vanwege de hiervoor genoemde psychische en fysieke beperkingen de geduide functies niet kan verrichten.
4. Bij de beoordeling van het beroep zijn in het bijzonder de volgende bepalingen van belang.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel heeft de verzekerde, indien hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.
5.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft bepaald dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
5.2.
De grond dat eiser volledig arbeidsongeschikt is slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aanvullende rapportage van 19 augustus 2021 inzichtelijk toegelicht dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is omdat niet is voldaan aan de eisen die daarvoor worden gesteld in het Schattingsbesluit. Er is geen sprake van bedlegerigheid, een situatie dat de belanghebbende voor algemene dagelijkse levensverrichtingen afhankelijk is van anderen en/of een situatie waarin belanghebbende niet functioneert ten aanzien van zelfverzorging, in samenlevingsverband en ten aanzien van sociale contacten.
5.3.
Ten aanzien van de klachten door de rughernia overweegt de rechtbank het volgende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitvoerig uiteengezet dat bij eiser geen sprake is van een hernia in de rug, maar van
Schmorlse herniates. Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich gebaseerd op de in bezwaar overlegde medische informatie. Op basis van deze diagnose is sprake van aspecifieke rugklachten en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat voor eisers rugklachten reeds voldoende beperkingen zijn aangenomen. De grond dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met eisers rughernia slaagt daarom niet.
5.4.
De grond dat onvoldoende rekening is gehouden met eisers psychische klachten slaagt ook niet. Uit de brief van de psycholoog heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen afleiden dat er vooral beperkingen zijn voor het contact maken met anderen. Daarvoor zijn beperkingen opgenomen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitvoerig toegelicht dat op basis van de brief van de psycholoog weliswaar een depressieve stoornis is vastgesteld, maar dat daarvoor geen verdergaande beperkingen kunnen worden opgenomen, nu geen sprake van een ernstige psychische stoornis.
5.5.
Uit wat hiervoor is besproken volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld. Eiser heeft in beroep niet met (nadere) medische gegevens aannemelijk gemaakt dat verweerders verzekeringsartsen een onjuist beeld hebben gehad van eisers medische situatie.
5.6.
De grond dat eiser de geduide functies niet kan verrichten slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 1 februari 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat de geduide functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden. Uit de resultaat functiebeoordeling van 30 oktober 2020 blijkt weliswaar dat bij een aantal functies een kenmerkende belasting is op het punt “samenwerken” (punt 2.9 uit de FML), maar op basis van de FML die op 28 januari 2021 is vastgelegd is eiser op dit punt niet beperkt waarmee eisers belastbaarheid dus niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat bij de functies geen sprake is van het omgaan met conflicten, waardoor eisers belastbaarheid ook op dit punt niet wordt overschreden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat bij het selecteren van de functies rekening is gehouden met afwisseling in het staan en lopen. Uit de gegevens van de arbeidsdeskundige blijkt dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat eiser vanaf 25 september 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.B.J. van Elden, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 14 januari 2022.
De griffier en rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.