ECLI:NL:RBROT:2022:11200

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
C/10/647282 / KG ZA 22-928
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over afgifte van roerende zaken en geldvordering

In deze zaak, die op 7 december 2022 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding waarin [eiser01] vordert dat [gedaagde01] bepaalde roerende zaken teruggeeft. De partijen hebben in het verleden een huurovereenkomst en een onderhuurovereenkomst gesloten, maar er is een geschil ontstaan over de beëindiging van de huur en de voorwaarden van de onderhuur. [gedaagde01] heeft de woning verlaten en inboedelgoederen meegenomen, waarover [eiser01] nu de afgifte vordert. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot afgifte van de zaken niet kan worden toegewezen, omdat [gedaagde01] niet in staat is om deze te retourneren. Wel is de vordering tot betaling van een schadevergoeding toegewezen, omdat de voorzieningenrechter aannemelijk achtte dat de zaken aan [eiser01] toebehoren en noodzakelijk zijn voor zijn dagelijks leven. Daarnaast is er een reconventionele vordering van [eiser02] tegen [verweerder01] tot betaling van huurachterstand, die ook is toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/647282 / KG ZA 22-928
Vonnis in kort geding van 7 december 2022
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaten mrs. G.T. Poot en P.J. Puijpe te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende/verblijvende te [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.J.A. Bosch te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser01] en [gedaagde01] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 november 2022 met producties 1 tot en met 14
  • producties 15 tot en met 21 van [eiser01] waarvan de producties 15 en 18 geluidsbestanden zijn
  • de wijziging van eis
  • de conclusie van antwoord met vordering in reconventie met producties 1 tot en met 9
  • de mondelinge behandeling gehouden op 23 november 2022
  • de pleitnota van [eiser01]
  • de pleitnota van [gedaagde01] .
1.2.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.2 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken civiel/familie is de termijn voor het indienen van stukken uiterlijk 1 werkdag voor de zitting. [eiser01] heeft de producties 20 en 21 (feitelijk) na die termijn ingediend. [gedaagde01] heeft daartegen bezwaar gemaakt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde01] door de termijnoverschrijding niet dusdanig in zijn belangen is geschaad dat de stukken wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moeten worden gelaten. Daarbij is van belang dat de producties niet dusdanig omvangrijk zijn dat [gedaagde01] geen inhoudelijke reactie daarop heeft kunnen geven.
1.3.
[eiser01] heeft tijdens de mondelinge behandeling een schriftelijke eiswijziging gepresenteerd. Hiertegen heeft [gedaagde01] bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter heeft de wijziging geaccepteerd. [gedaagde01] wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter hierdoor niet onredelijk in de verdediging geschaad. [gedaagde01] heeft van de aan hem ter zitting gegeven gelegenheid gebruik gemaakt om op de gewijzigde eis inhoudelijk te reageren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde01] heeft in het verleden met Woonstad een huurovereenkomst gesloten ten aanzien van de woning aan de [adres01] te [postcode01] [plaats01] (hierna: de woning).
2.2.
In november 2020 heeft [gedaagde01] met [eiser01] een mondelinge onderhuurovereenkomst gesloten met betrekking tot de huur van twee kamers in de woning en het gebruik van de badkamer, de wc en de keuken. De huurprijs bedroeg € 550,00 per maand, inclusief gas, water en elektriciteit.
2.3.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de beëindiging van de huur en de voorwaarden waaronder was onderverhuurd. [gedaagde01] heeft jegens [eiser01] een procedure voor de kantonrechter aanhangig gemaakt. Die procedure heeft geleid tot het vonnis van 27 september 2022. In dat vonnis zijn, kort gezegd, de door [gedaagde01] gevorderde verklaringen voor recht:
 dat de huurovereenkomst tussen partijen per 31 maart 2022 was geëindigd;
 dat [eiser01] de woning diende te ontruimen; en
 dat [eiser01] een bedrag van € 800,00 per maand aan huur aan [gedaagde01] diende te betalen over de periode vanaf 1 februari 2022 tot aan de ontruiming,
afgewezen.
2.4.
Na dit vonnis heeft [gedaagde01] (als hoofdhuurder) de huurovereenkomst met Woonstad opgezegd. [gedaagde01] heeft de woning medio oktober 2022 verlaten en inboedelgoederen meegenomen.
2.5.
[eiser01] heeft [gedaagde01] verzocht en gesommeerd om de meegenomen inboedelgoederen voor zover die aan [eiser01] in eigendom toebehoren, te retourneren. [gedaagde01] is hiertoe niet overgegaan. [eiser01] heeft op 25 oktober 2022 aangifte gedaan van verduistering c.q. diefstal.
2.6.
[eiser01] verblijft thans alleen in de woning. Hij heeft kinderen die met regelmaat bij hem op bezoek komen. [eiser01] werkt bij Picnic. Hij verdient maximaal € 1.800,00 netto per maand.
2.7.
[gedaagde01] heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Hij verblijft op dit moment tijdelijk bij het Leger des Heils in Rotterdam. [gedaagde01] heeft een kind van vijf jaar oud. [gedaagde01] werkt bij het Erasmus MC en verdient rond de € 2.000,00 netto per maand.

3..Het geschil in conventie

3.1.
[eiser01] vordert om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde01]
primairte bevelen alle zaken, te weten:
een hoekbankstel van Wehkamp genaamd ‘Brent’;
een wasmachine van het merk LG met fabrikantcode GD3M1O8N3;
een fornuis van het merk Siemens;
borden, bekers, bestek, bewaardozen en pannen;
verschillende kruiden en etenswaren;
een koffiezetapparaat van het merk Philips met fabrikantcode HD7547/80;
een 20V accu-schroefboormachine van het merk Parkside;
schoenen;
een witte parkietenkooi;
een strijkijzer van het merk Tefal; en
een wc-borstel,
binnen veertien dagen na dit vonnis terug te doen komen bij [eiser01] op straffe van verbeurte van een dwangsom aan [eiser01] ter hoogte van € 100,00 per dag, of dagdeel, althans een in goede justitie vast te stellen boete, dat niet aan uw uitspraak zal zijn voldaan, met een maximum van € 5.000,00, althans een in goede justitie vast te stellen maximumbedrag;
2. [gedaagde01]
subsidiairte veroordelen tot betaling van een contante vergoeding voor de zaken zoals hiervoor en in productie 5 bij dagvaarding genoemd, die een waarde vertegenwoordigen van samen € 3.967,00, althans een in goede justitie vast te stellen geldsom;
3. [gedaagde01]
primair en subsidiairte veroordelen in de proces- en nakosten in dit geding.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser01] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[eiser02] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder01] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.063,84, te vermeerderen met de sinds de datum van het verweerschrift verschuldigde wettelijke rente en buitenrechtelijke kosten, alsmede [verweerder01] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2.
[verweerder01] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiser02] .
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie

5.1.
Ingevolge artikel 254 lid 1 Rv is in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, de voorzieningenrechter bevoegd deze te geven. Het verder niet nader toegelichte standpunt van [gedaagde01] dat de procedure, gelet op de aard en de hoogte van de vorderingen van [eiser01] , bij de kantonrechter aanhangig had moeten worden gemaakt, wordt - mede uit procesefficiency - niet gevolgd.
5.2.
In kort geding kan een voorlopige voorziening worden getroffen indien er sprake is van spoedeisendheid. De vorderingen in conventie zijn voldoende spoedeisend. [eiser01] stelt namelijk dat de zaken waarvan hij primair afgifte vordert en subsidiair de vervangingswaarde, aan hem in eigendom toebehoren en noodzakelijk zijn voor het gebruik in zijn dagelijkse leven en dat van zijn bezoekende kinderen. Het ontbreken van deze zaken jaagt hem nodeloos op kosten, omdat hij bij wasserettes zijn was moet doen en duurdere kant-en-klare of magnetronmaaltijden moet nuttigen, aldus [eiser01] .
5.3.
Op grond van artikel 5:2 BW is de eigenaar van een zaak bevoegd deze zaak op te eisen van eenieder die de zaak zonder recht houdt (‘revindicatie’).
5.4.
De vordering onder 3.1 sub 1 komt erop neer dat [eiser01] wil afdwingen dat hij de in zijn visie aan hem in eigendom toebehorende zaken a tot en met k die zijn genoemd in het petitum van de dagvaarding en in de door hem bij dagvaarding overgelegde productie 5 (hierna: de zaken) terugkrijgt van [gedaagde01] . [eiser01] heeft ter zitting genuanceerd dat het hem vooral gaat om de afgifte van het fornuis, de wasmachine en het bankstel. Die zaken zijn voor hem essentieel om aangenaam te kunnen leven, te eten en te wassen.
Voor toewijzing van een dergelijke vordering is vereist dat aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde01] inderdaad gehouden is tot afgifte van de zaken aan [eiser01] en dat hij in staat is aan die veroordeling te voldoen.
5.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde01] (de meeste van) de zaken heeft meegenomen uit de woning die partijen tot voor kort deelden.
5.5.1.
Uit de als productie 12 bij dagvaarding overgelegde verklaring van 25 oktober 2022 van de ouders van [eiser01] blijkt dat [eiser01] o.a. het fornuis, de wasmachine en het bankstel op 14 februari 2019 van zijn ouders heeft gekregen voordat zij verhuisden naar Portugal. [gedaagde01] heeft betwist dat dit zo is, maar heeft ter onderbouwing daarvan geen relevante stukken overgelegd. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij het fornuis, de wasmachine en het bankstel van [eiser01] in 2020/2022 heeft gekocht vanwege bij [eiser01] ontstane betalingsachterstanden aan hem of andere financiële problemen. De als productie 2 door [gedaagde01] overgelegde ongespecificeerde betalingsstukken bewijzen dit, in het licht van de reactie van [eiser01] daarop (productie 20) en de in dat verband door hem overgelegde producties (waaronder productie 11), in elk geval niet. Onder die omstandigheden mag worden aangenomen dat het fornuis, de wasmachine en het bankstel eigendom zijn van [eiser01] .
5.5.2.
Voor wat betreft de zaken waarvan afgifte is gevorderd onder 3.1 sub 1f, g, i, j en k is niet zonder meer duidelijk dat die in eigendom aan [eiser01] toebehoren dan wel dat deze door [gedaagde01] zijn meegenomen. [eiser01] had daartoe als eiser in de eerste plaats zijn stellingen grondiger en met relevante stukken moeten onderbouwen. Dit heeft [eiser01] ten aanzien van deze zaken nagelaten, wat voor zijn risico komt. Nu een deugdelijke onderbouwing ontbreekt, kon [gedaagde01] volstaan met een betwisting van de stellingen van [eiser01] . Tot die betwisting is [gedaagde01] overgegaan. Dit heeft tot gevolg dat er in dit kort geding niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat [eiser01] op die roerende zaken jegens [gedaagde01] eigendomsrechten geldend kan maken. Voor wat betreft de zaken onder 3.1 sub 1d, e en h geldt dat de vordering te onbepaald is.
5.6.
Gelet op het partijdebat is het reëel ervan uit te gaan dat [gedaagde01] het fornuis, de wasmachine en het bankstel - om de gevorderde afgifte waarvan het in feite rechtens enkel nog gaat - niet meer in bezit heeft en dat hij niet in staat is om deze aan [eiser01] te leveren. [gedaagde01] stelt dat hij, nadat hij de woning had verlaten, geen mogelijkheden had om de zaken op te slaan en hij gedwongen was deze te verkopen. Op dit moment is het dus op zijn best twijfelachtig of [gedaagde01] kan voldoen aan een veroordeling tot afgifte van die zaken, notabene op straffe van een dwangsom. De vordering onder 3.1 sub 1 wordt daarom afgewezen.
5.7.
Daarmee komt de subsidiaire vordering onder 3.1 sub 2 in beeld. Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.
Dat sprake is van een spoedeisend belang bij de subsidiaire vordering is hiervoor onder 5.2 al overwogen. Gelet op de aannemelijke eigendomspositie van [eiser01] en de noodzakelijkheid van het gebruik van het fornuis, de wasmachine en het bankstel in zijn dagelijks leven is het subsidiair gevorderde recht op vervangende schadevergoeding evenzeer aannemelijk. De hoogte van de schadevergoeding is echter nog onderwerp van geschil.
5.8.
De vaststelling van de waarde van een zaak in het economisch verkeer kan door middel van schatting geschieden op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is (artikel 6:97 BW). Het fornuis, de wasmachine en het bankstel hebben een gebruikswaarde voor [eiser01] en ter bepaling van de vervangingswaarde van deze zaken gaat de voorzieningenrechter in dit geval uit van de dagwaarde. Daarover lijken partijen het ook eens te zijn. Het volgende is relevant:
 het fornuis van [eiser01] was van het merk Siemens en was enkele jaren oud. Na vergelijkend onderzoek op het internet vindt de voorzieningenrechter aannemelijk dat de dagwaarde van een vergelijkbaar model gasfornuis gemiddeld € 550,00 bedraagt.
 de wasmachine van [eiser01] was van het merk LG, model DirectDrive met een vulgewicht van 8 kg, energieklasse A en een digitale display (productie 2 bij dagvaarding). De wasmachine was hooguit tien jaar oud. Na vergelijkend onderzoek op het internet en gelet op de waarde waarvan [eiser01] in productie 5 zelf uitgaat, vindt de voorzieningenrechter aannemelijk dat de dagwaarde van een vergelijkbaar model wasmachine gemiddeld
€ 579,00 bedraagt.
 het hoekbankstel van [eiser01] was van het merk Wehkamp, model ‘Brent’ en was maximaal 15 jaar oud. Volgens [gedaagde01] was de bank versleten. [gedaagde01] heeft gevraagd om in de berekening van de vervangingswaarde met de waarde van een bankstel van het merk Jysk rekening te houden. Hoewel de prijzen van Wehkamp en Jysk in hoogte aanzienlijk verschillen heeft [eiser01] tegen dat verzoek niet geprotesteerd. Na onderzoek op de website van Jysk is gebleken dat de gemiddelde waarde van een vergelijkbare hoekbank € 400,00 bedraagt.
Daarmee is aannemelijk dat de vergoeding die [gedaagde01] aan [eiser01] dient te betalen ter vervanging van het verdwenen fornuis, de wasmachine en het hoekbankstel in totaal € 1.529,00 bedraagt. Nu niet is gesteld dat van een restitutierisico aan de zijde van [eiser01] sprake is en daarvan ook anderszins niet is gebleken, wordt de subsidiaire vordering van [eiser01] tot het bedrag van € 1.529,00 toegewezen.

6..De beoordeling in reconventie

6.1.
Het onder 5.7 vermelde toetsingskader voor een geldvordering in kort geding geldt ook met betrekking tot de geldvordering van [eiser02] .
6.2.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting is inmiddels, na het vonnis van de kantonrechter, voldoende aannemelijk te achten dat tussen partijen is afgesproken dat [verweerder01] voor de duur van vier maanden aan [eiser02] een huur van € 800,00 per maand diende te voldoen. [verweerder01] heeft ook erkend dat zijn handtekening onder het document staat. Hij heeft zijn stelling dat hij zijn handtekening onder druk van [eiser02] onder het document heeft gezet verder niet uitgewerkt, terwijl [eiser02] heeft bestreden dat van dwang sprake was. De voorzieningenrechter gaat hieraan daarom voorbij. Niet in geschil is dat [verweerder01] aan de verplichting om een bedrag van € 250,00 per maand aan huurverhoging te betalen gedurende een periode van drie maanden niet heeft voldaan. Daarvoor is relevant hetgeen [eiser02] in zijn pleitnota onder randnummer 8 heeft opgemerkt. Aannemelijk is dat dan een betalingsachterstand bestaat van in totaal € 750,00. Gelet op de aangenomen contractuele basis is sprake van een harde vordering die voldoende spoedeisend wordt geacht. Nu niet is gesteld dat van een restitutierisico aan de zijde van [eiser02] sprake is en daarvan ook anderszins niet is gebleken, wordt de geldvordering van [eiser02] tot het bedrag van € 750,00 toegewezen.
6.3.
Het overigens gevorderde geldbedrag van in totaal € 1.063,84 wordt afgewezen. Ten aanzien van de gestelde betalingsachterstand van € 655,00 heeft [eiser02] de voorzieningenrechter en de wederpartij niet van een met stukken onderbouwde concrete toelichting voorzien, terwijl [verweerder01] heeft betwist dat hij tot betaling gehouden is.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor de medicijnen (€ 258,84), de op zijn initiatief in de woning geplaatste camera (€ 100,00) en de alarminstallatie (€ 50,00) heeft [eiser02] eveneens onvoldoende onderbouwd gesteld dat er grond bestaat dat [verweerder01] hiervoor moet betalen. [eiser02] heeft zich, tegenover de betwisting van [verweerder01] , op dit punt slechts beperkt tot een onduidelijk en niet uitgewerkt betoog.
6.4.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt ook afgewezen. [eiser02] heeft niet onderbouwd gesteld dat hij deze kosten, in welke omvang en betrekking hebbend op welke verrichtingen anders dan de gebruikelijke, daadwerkelijk heeft gemaakt.

7..In conventie en in reconventie

7.1.
Derhalve geldt dat, na verrekening, een betalingsverplichting van [gedaagde01] aan [eiser01] van per saldo € 779,00 resteert. Dan bestaat geen aanleiding voor toewijzing van de door [gedaagde01] in reconventie gevorderde wettelijke rente.
7.2.
Aangezien elk van partijen in conventie en in reconventie als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, worden de proceskosten gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze. Gelet op de compensatie van kosten worden de door [eiser01] in conventie gevorderde nakosten afgewezen.

8..De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
8.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 1.529,00 (éénduizendvijfhonderd en negenentwintig euro),
8.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
8.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
8.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
8.5.
veroordeelt [verweerder01] om aan [eiser02] te betalen een bedrag van € 750,00 (zevenhonderd en vijftig euro),
8.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
8.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
8.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.1734/1573