In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2022, is een kort geding aanhangig gemaakt door eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.B. van den Ouden. Eiseres vorderde dat gedaagde zich zou uitschrijven van het adres van de echtelijke huurwoning, waar zij gezamenlijk huurder van zijn. Gedaagde was niet verschenen in de procedure. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding aan de wettelijke vereisten voldeed en heeft verstek verleend tegen gedaagde.
Eiseres heeft aangegeven dat gedaagde op 18 augustus 2022 de woning heeft verlaten en dat zij daar nu verblijft met hun minderjarige dochter en een zoon uit een eerdere relatie. Eiseres heeft op 14 november 2022 de echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt, maar er is nog geen beslissing genomen over de huurrechten van de echtelijke woning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van eiseres om gedaagde te veroordelen zich uit te schrijven van het adres te vroeg was ingesteld, aangezien er nog geen voorlopige voorziening was getroffen in de echtscheidingsprocedure.
Daarnaast vorderde eiseres toestemming tot reële executie, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen juridische verplichting voor gedaagde was om een rechtshandeling te verrichten, zoals vereist onder artikel 3:300 lid 1 BW. De wens van eiseres om belastingtoeslagen aan te vragen, was niet voldoende om gedaagde te verplichten tot uitschrijving. Ook was de bewindvoerder van gedaagde niet betrokken bij deze procedure, wat de situatie verder compliceerde. Uiteindelijk werd de vordering van eiseres afgewezen en werden de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.