5.4.Eisers hebben aangevoerd dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat de toezichthoudende taak van de AFM zich verzet tegen openbaarmaking van het rapport. Niet gebleken is immers dat het rapport door of in opdracht van de AFM is gemaakt. Ook ziet de inhoud van het rapport op de strafrechtelijke vraag of sprake is van antedateren en niet op de toezichtstaak van de AFM.
5.4.1.De minister heeft in het bestreden besluit openbaarmaking van het rapport geweigerd op grond van artikel 1, aanhef en onder c van het Besluit bestuursorganen WNo en Wob. In de conclusie van dupliek en ter zitting heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van het rapport wordt geweigerd op grond van artikel 1:89, eerste en derde lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft).
5.4.2.De AFM heeft zich – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat de minister openbaarmaking van het rapport waar het eisers om te doen is terecht heeft geweigerd. Het rapport houdt namelijk verband met haar toezichtstaak op de rentederivatendienstverlening. Primair stelt zij dat zij op grond van artikel 1:89, eerste lid, van de Wft gehouden is tot geheimhouding van gegevens of inlichtingen die ten behoeve van haar toezichtstaak aan haar zijn verstrekt. In afwijking daarvan kan de AFM op grond van artikel 1:92, eerste lid, van de Wft deze gegevens verstrekken aan een instantie die belast is met strafvorderlijke bevoegdheden. Op grond van artikel 1:89, derde lid, van de Wft geldt deze geheimhoudingsplicht dan ook voor de minister.
5.4.3.Zoals ook volgt uit het gewijzigde standpunt van de minister in beroep en de vermelding van een nieuwe juridische grondslag voor de weigering van openbaarmaking van het rapport (artikel 1:89 van de Wft) berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering. De minister kan zich immers niet beroepen op het Besluit bestuursorganen WNo en Wob aangezien hij niet een in dit besluit uitgezonderd bestuursorgaan is. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit op dit punt dient te worden vernietigd. De rechtbank moet vervolgens een oordeel geven over de vraag of de minister met de vermelding van een nieuwe grondslag en de daarbij gegeven motivering het motiveringsgebrek van het bestreden besluit heeft hersteld en de rechtsgevolgen daarvan in stand kunnen blijven.
5.4.4.Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1:89 van de Wft (Kamerstukken II 2003/04, 29 708, nr. 3, blz. 46-47) blijkt dat de Europese financiële toezichtrichtlijnen een strikt geheimhoudingsregime met een stelsel van limitatief omschreven uitzonderingen op de geheimhouding kennen en dat dit gesloten stelsel is overgenomen in de Wft. In bepaalde limitatief opgesomde gevallen mag de toezichthouder vertrouwelijke informatie verstrekken aan bepaalde personen of instanties. Hierbij moet worden gedacht aan nationale en internationale informatie-uitwisseling met andere toezichthoudende instanties, bepaalde personen betrokken bij het faillissement van een onderneming, en informatie-uitwisseling met justitiële autoriteiten. Aan vertrouwelijke gegevens die in het kader van deze wet zijn vergaard, wordt dus geen externe bekendheid gegeven behoudens de uitzonderingen die in de Wft zijn geregeld. Ook het gebruik voor andere doelen dan voorzien in de Europese richtlijnen is niet toegestaan. De geheimhoudingsplicht geldt voor huidige en voormalige werknemers van de toezichthouder, huidige en voormalige opdrachtnemers en anderen die betrokken zijn of betrokken zijn geweest bij de uitvoering van de wet. Gegevens die in elk geval onder het begrip "vertrouwelijke gegevens" vallen, zijn onder andere gegevens van financiële ondernemingen over de bedrijfsvoering, de liquiditeitspositie, de (maand)rapportages, gegevens over (potentiële) bestuurders daargelaten eventuele sancties die aan de natuurlijke persoon zijn opgelegd op basis van deze wet, (solvabiliteits)marges, gegevens over debiteuren, crediteuren of cliënten, gegevens van de afdeling R&D, plannen voor fusies of overnames en marketing/verkoopstrategieën.
5.4.5.Uit artikel 8.8 van de Woo, gelezen in samenhang met de bijlage behorend bij die bepaling, volgt dat de Woo niet van toepassing is op informatie die valt onder artikel 1:89 van de Wft.
5.4.6.De rechtbank constateert na kennisneming van document 4a dat in de begeleidende brief van 25 april 2016 een beroep wordt gedaan op artikel 1:92, eerste lid, van de Wft, waarbij – in afwijking van de geheimhoudingsplicht van de AFM op grond van artikel 1:89, eerste lid, van de Wft – vertrouwelijke gegevens worden verstrekt aan een instantie die belast is met strafvorderlijke bevoegdheden. Verder constateert de rechtbank dat reeds uit de in het rapport vermelde aanleiding voor het opstellen van het rapport, blijkt dat dit in het kader van de toezichthoudende taak van de AFM is gebeurd. De inhoud van het rapport bevestigt dit. Dat het rapport niet door de AFM zelf is opgesteld, doet daar niet aan af. Dit betekent dat de geheimhoudingsplicht op grond van artikel 1:89, derde lid, van de Wft ook geldt voor de minister. Gelet op artikel 1:89 van de Wft, gelezen in samenhang met artikel 8.8 van de Woo, heeft de minister openbaarmaking van het rapport dan ook terecht geweigerd.
5.4.7.Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Dit betekent dat de weigering het rapport openbaar te maken in stand blijft.