ECLI:NL:RBROT:2022:11425

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
ROT 22/1559
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de wijziging van het Besluit aanwijzing ligplaatsen woonschepen 2013 door de Rechtbank Rotterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de wijziging van het Besluit aanwijzing ligplaatsen woonschepen 2013 beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. J. Rutteman, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, dat op 9 juni 2021 de wijziging van het Aanwijzingsbesluit heeft doorgevoerd. Deze wijziging houdt in dat er een derde ligplaats voor woonschepen aan de noordelijke oever van het Schie-Schiekanaal wordt aangewezen, in plaats van de eerder vastgestelde twee ligplaatsen.

De rechtbank constateert dat het college in zijn bestreden besluit van 15 februari 2022 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze wijziging noodzakelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat de gronden die het college aanvoert voor de wijziging niet meer onder de Verordening woonschepen 2013 kunnen worden geregeld, omdat deze onderwerpen in hogere regelgeving zijn behandeld. De rechtbank oordeelt dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat de locatie geschikt is voor een derde ligplaats, mede gezien de geluidshinder van de nabijgelegen snelweg A20 en de bestaande geluidszone.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Het college wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank benadrukt dat het college zijn besluit deugdelijk moet motiveren. Tevens moet het college het door eiser betaalde griffierecht vergoeden en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig en transparant te motiveren bij het nemen van besluiten die de belangen van burgers raken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1559

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: mr. drs. J. Rutteman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (het college),

(gemachtigde: mr. C.W. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de wijziging van het Besluit aanwijzing ligplaatsen woonschepen 2013.
1.1.
Met het besluit van 9 juni 2021 heeft het college het Besluit aanwijzing ligplaatsen woonschepen 2013 (hierna: Aanwijzingsbesluit) gewijzigd, in die zin dat er voor het verblijf van woonschepen [1] drie ligplaatsen aan de noordelijke oever van het Schie-Schiekanaal ter hoogte van de [straatnaam ] worden aangewezen, in plaats van twee ligplaatsen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 15 februari 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven, met aanvulling van de motivering.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en [naam] namens het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser woont in een woonschip in het ligplaatsengebied aan de [straatnaam ] in [plaatsnaam]. In dat gebied ligt nog een woonschip.
2.1.
De wijziging van het Aanwijzingsbesluit strekt ertoe het plaatsen van een derde woonschip aan de [straatnaam ] mogelijk te maken. Niet in geschil is dat voor het realiseren daarvan ook een wijziging van het bestemmingsplan en een omgevingsvergunning nodig zijn en dat voor het innemen van de ligplaats nog een ligplaatsvergunning moet worden afgegeven.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit waarbij het Aanwijzingsbesluit is gewijzigd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is omdat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat in de Spaanse Polder enkele woonarken liggen die zijn weg bestemd in het bestemmingsplan. Voor deze bewoners wordt een alternatieve locatie gezocht. Het ligplaatsengebied aan de [straatnaam ] is een geschikte locatie. Er is daar watertechnisch gezien al van het begin af aan een mogelijkheid geweest voor drie ligplaatsen. Omdat destijds op het Kleinpolderplein door de Roteb werkzaamheden werden uitgevoerd die qua milieuaspecten schadelijk konden zijn voor de derde ligplaats, zijn er destijds in het bestemmingsplan maar twee ligplaatsen op deze locatie opgenomen. Inmiddels zijn er geen beperkingen meer voor een derde ligplaats.
Het Aanwijzingsbesluit is gebaseerd op de Verordening woonschepen 2013 (Verordening) en daarmee op de Gemeentewet. Het bestemmingsplan is gebaseerd op de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Deze twee wetten bestaan naast elkaar en aan het bestreden besluit kan dan ook niet afdoen dat de derde ligplaats niet in het geldende bestemmingsplan is opgenomen.
6. Eiser betoogt dat de door het college genoemde gronden om tot wijziging van het Aanwijzingsbesluit over te gaan onderwerpen betreffen die niet meer kunnen worden geregeld op grond van de Verordening woonschepen 2013, omdat deze in hogere regelgeving uitputtend behandeld zijn. Eiser noemt in dat verband de ruimtelijke aspecten van het aanwijzen van ligplaatsen en de beoordeling van nautische aanvaardbaarheid van de ligplaats.
Daarnaast geldt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit een andere locatie was gevonden voor het woonschip uit de Spaanse Polder dat aan de [straatnaam ] zou komen, zodat geen behoefte meer bestond aan een derde ligplaats aan de [straatnaam ].
Of de werkzaamheden van de Roteb aan het Kleinpolderplein zijn beëindigd, is voor eiser niet te controleren nu niet is benoemd welke werkzaamheden zijn bedoeld. Eiser kan hierdoor evenmin controleren of dit de reden was waarom destijds niet een derde ligplaats is aangewezen. De bestemming van de locatie van de Roteb aan het Kleinpolderplein is niet gewijzigd en het college verwijst niet naar een juridisch bindende beperking, zodat de hinder gevende werkzaamheden weer kunnen worden voortgezet.
Bovendien bestaan er op grond van het bestemmingsplan bezwaren tegen het realiseren van een derde ligplaats, aangezien dan een nieuw geluidsgevoelig terrein binnen een geluidszone wordt aangewezen. Bovendien komt de derde ligplaats in de nabijheid van de snelweg A20, die mede geluidshinder veroorzaakt. Gelet hierop is het aannemelijk dat de plaats uit het oogpunt van hinder, ordening of veiligheid van het woonschip in de zin van de Verordening onwenselijk is.
7. De rechtbank oordeelt als volgt.
7.1.
Eiser heeft zijn beroepsgrond dat het bestreden besluit ziet op onderwerpen die in hogere regelgeving uitputtend zijn behandeld, ter zitting laten vallen, zodat die beroepsgrond geen bespreking meer behoeft.
7.2.
Niet (langer) in geschil is dat het college bevoegd is gebieden aan te wijzen voor het verblijf van woonschepen. Het college heeft daarbij een grote mate van beleidsvrijheid en het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij een beoordeling van een dergelijk besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
7.3.
Het college heeft geen beleid opgesteld waarin uiteengezet is hoe het van zijn aanwijzingsbevoegdheid gebruik maakt. In het bestreden besluit heeft het college toegelicht dat enkel wordt gekeken of de locatie in principe watertechnisch geschikt is voor een woonschip. Daarbij wordt gekeken naar nautische verkeersaspecten, zoals “hoe het op de locatie zit met scheepvaart, walkanten en dergelijke”. In zijn toelichting op de hoorzitting in bezwaar heeft het college ook nog aspecten als nautische verkeersveiligheid en waterstromen genoemd.
7.4.
De rechtbank constateert dat het college de zogenoemde watertechnische aspecten die een rol zouden hebben gespeeld in de besluitvorming niet nader heeft geconcretiseerd en niet inzichtelijk heeft gemaakt welke feiten en belangen in het kader van die aspecten relevant zijn. Ook heeft het college niet inzichtelijk gemaakt welk gewicht aan de relevante belangen is toegekend, welke afweging is gemaakt en waarom de afweging tot de in het bestreden besluit neergelegde beslissing heeft geleid. Daardoor kan niet worden beoordeeld of het bestreden besluit voldoende zorgvuldig is voorbereid en heeft verweerder zijn besluit onvoldoende gemotiveerd. Dat een verdere motivering niet kan worden gegeven omdat de agendapost voor het college geheim is, zoals het college op de hoorzitting in bezwaar heeft opgemerkt, kan zonder verdere toelichting – die door het college niet is gegeven – niet worden gevolgd en ontslaat het college dan ook niet van de wettelijke verplichting zijn besluit deugdelijk te motiveren.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is - gelet op overweging 7.4 - gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken de tijd. De rechtbank ziet geen aanleiding het geschil finaal te beslechten, mede omdat verweerder wellicht nader onderzoek zal moeten doen en vervolgens een nieuwe beoordeling zal moeten maken.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
10. Ook krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweer op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. Rickets-Achaibersing, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.
De rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid de uitspraak te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verordening woonschepen 2013
Artikel 3 Verbodsbepaling woonschepen
1. Het college wijst aan: a. gebieden voor het verblijf van woonschepen; b. gebieden voor het verblijf van woonschepen van oud-schippers, voor zover aan de door het college te stellen voorwaarden wordt voldaan; c. gebieden voor het verblijf van varende woonschepen, voor zover aan de door het college te stellen voorwaarden wordt voldaan.
2. Het is verboden met een woonschip ligplaats te nemen of zich met een woonschip op een ligplaats te bevinden binnen de gebieden, bedoeld in het eerste lid, zonder vergunning van het college en voor zover van toepassing niet voldaan is aan de door het college te stellen nadere regels onder meer betreffende de brandveiligheid.
3. Het is verboden met een woonschip ligplaats te nemen of zich met een woonschip op een ligplaats te bevinden buiten de gebieden, bedoeld in het eerste lid.
Besluit aanwijzing ligplaatsen woonschepen 2013(geldend van 10 juni 2021 tot en met heden)
Artikel 1 Ligplaatsen woonschepen
Voor het verblijf van woonschepen worden de volgende gebieden aangewezen (zie ook bijlage 1, indicatieve overzichtskaart aangewezen gebieden):
[…]
c. Schie-Schiekanaal, met dien verstande, dat bij punt 1 en 2 de maximale hoogtes in de te verstrekken vergunningen worden vastgesteld en bevroren: 1. drie ligplaatsen aan de noordelijke oever ter hoogte van de [straatnaam ]; 2. drie ligplaatsen aan de noordelijke oever ter hoogte van het Kleinpolderplein; 3. de zuidelijke oever ten westen van de Schansbrug en ten oosten van een punt, 260 meter gelegen ten oosten van de Oost Blijdorpbrug; 4. de noordelijke oever tot een punt gelegen 70 meter ten westen van de Schansbrug.
[…]

Voetnoten

1.De rechtbank kiest in deze uitspraak gemakshalve voor deze term en niet voor de term ‘drijvend bouwwerk’.