In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 16 november 2022, staat de handhaving van een concurrentiebeding centraal. De eiser, aangeduid als [eiser01], was werkzaam als uitvaartverzorger bij Uitvaartverzorging Kievit B.V. en had een concurrentiebeding dat hem verbood om gedurende vijf jaar na beëindiging van zijn dienstverband werkzaamheden te verrichten voor een concurrent in de regio's Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee. Na zijn ontslag op 1 februari 2022 trad hij in dienst bij een concurrent, [bedrijf01], wat leidde tot een geschil over de naleving van het concurrentiebeding.
Kievit, de voormalige werkgever van [eiser01], stelde dat hij het concurrentiebeding overtrad door werkzaamheden te verrichten voor [bedrijf01] en eiste handhaving van het beding, inclusief betaling van boetes. [eiser01] betwistte de overtreding en vroeg om schorsing van het concurrentiebeding, stellende dat hij onbillijk benadeeld werd door de handhaving ervan. De kantonrechter oordeelde dat de belangenafweging in het nadeel van [eiser01] uitviel, omdat hij zelf de arbeidsovereenkomst had opgezegd en bewust in strijd met het concurrentiebeding was gaan werken.
De rechter concludeerde dat de handhaving van het concurrentiebeding onbillijk zou zijn, gezien de omstandigheden waaronder [eiser01] in dienst trad bij [bedrijf01]. De rechter schorste het concurrentiebeding gedeeltelijk, zodat [eiser01] wel werkzaamheden kon verrichten, maar niet voor klanten uit de verboden regio's. Tegelijkertijd werd [eiser01] veroordeeld tot betaling van een boete van € 5.000,- aan Kievit voor het verzorgen van een uitvaart in strijd met het concurrentiebeding. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.