ECLI:NL:RBROT:2022:11596

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
9967732 VZ VERZ 22-8936
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en toekenning transitievergoeding in geval van verstoorde verhoudingen

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van Stichting voor Islamitisch Voorgezet Onderwijs (Sivor) tegen een werknemer, aangeduid als [verweerster01]. De procedure volgde op een eerdere beschikking van 5 juli 2021, waarin een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst was afgewezen. De verhoudingen tussen partijen waren inmiddels ernstig verstoord, en beide partijen hadden weinig ondernomen om de situatie te verbeteren. Sivor verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder toekenning van een vergoeding, terwijl [verweerster01] zich verzette tegen de ontbinding en een transitievergoeding en billijke vergoeding eiste.

De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een opzegverbod vanwege de arbeidsongeschiktheid van [verweerster01], maar dat dit niet in de weg stond aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De rechter concludeerde dat de verhoudingen onherstelbaar verstoord waren en dat herplaatsing niet mogelijk was. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 1 december 2022, en [verweerster01] kreeg recht op een transitievergoeding van € 21.100,86 bruto. Het verzoek om een billijke vergoeding werd afgewezen, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zaaknummer: 9967732 VZ VERZ 22-8936
Uitspraak: 6 oktober 2022
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
Stichting voor Islamitisch Voorgezet Onderwijs,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M. Dekker te Den Haag,
tegen
[verweerster01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
verweerster,
gemachtigde: thans: mr. W. de Vries te Den Haag.
Partijen zullen hierna Sivor en [verweerster01] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 29 juni 2022;
  • het verweerschrift;
  • de pleitaantekeningen van mr. Dekker;
  • de aantekeningen van mr. De Vries;
  • de overgelegde producties.
1.2.
Op 8 september 2022 is de mondelinge behandeling gehouden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden.

2.De feiten

2.1.
[verweerster01] , geboren op [geboortedatum01] 1981, werkt sinds 25 november 2013 bij Sivor. Eerst is zij aangesteld als zorgcoördinator en vanaf 1 januari 2018 als teamleider zorg. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Voortgezet Onderwijs van toepassing. Het laatstgenoten salaris bedraagt € 5.784,- bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.2.
Bij beschikking van 5 juli 2021 van de kantonrechter te Rotterdam (zaaknummer 9188197 VZ VERZ 21-7571) is een verzoek van Sivor tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen. Voorts is bepaald dat Sivor [verweerster01] in de gelegenheid moest stellen om haar werk te hervatten, op straffe van een dwangsom.

3.Het verzoek

Sivor verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de opzegtermijn te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 BW, zonder toekenning van een vergoeding aan [verweerster01] .
Op de grondslagen van dit verzoek wordt hierna verder ingegaan.

4.Het verweer

[verweerster01] verzoekt de gevraagde ontbinding af te wijzen en haar als MR-lid rechtsbescherming te bieden. Subsidiair, voor het geval de ontbinding wordt uitgesproken, verzoekt [verweerster01] haar de transitievergoeding toe te kennen en haar een billijke vergoeding van € 125.000,- bruto toe te kennen. Tot slot verzoekt [verweerster01] om Sivor te veroordelen in de kosten van deze procedure.

5.De beoordeling

De arbeidsongeschiktheid van [verweerster01]
5.1.
Allereerst wordt vastgesteld dat sprake is van een opzegverbod, omdat [verweerster01] op dit moment arbeidsongeschikt is. Zowel uit de stukken, als uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is gebleken dat het verzoek van Sivor geen verband houdt met de ziekte van [verweerster01] . Het opzegverbod tijdens ziekte staat daarom, gezien het bepaalde artikel 7:671b lid 6 BW, niet in de weg aan ontbinding.
Redelijke grond voor ontbinding
5.2.
Sivor vraagt in deze zaak (opnieuw) ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Volgens Sivor moet het gedrag van [verweerster01] worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar en levert dit een grond voor ontbinding op. Ook zijn de verhoudingen inmiddels onherstelbaar verstoord, hetgeen ook een grond voor ontbinding oplevert. [verweerster01] ziet dat alles anders. Zij verzet zich tegen de gevraagde ontbinding.
5.3.
De organisatie van Sivor heeft zich voor grote problemen geplaatst gezien en dat heeft ook (grote) gevolgen gehad voor de arbeidsverhouding tussen partijen. Er is veel voorgevallen en het slotstuk leek de beschikking van 5 juli 2021. Die beschikking is nu echter het vertrekpunt geworden voor het onderhavige verzoek.
5.4.
Ook voor het onderhavige verzoek geldt als kader dat een arbeidsovereenkomst alleen kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. Bovendien is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt [1] .
In dit geval is sprake van een situatie waarin zich een redelijke grond voordoet, namelijk de g-grond. De overwegingen die leiden tot dat oordeel zijn de volgende.
5.5.
Als feitelijk wordt gekeken naar wat er is ondernomen na de beschikking van 5 juli 2021, dan blijkt dat mediation niet van de grond is gekomen. Ook overigens zijn nauwelijks tot geen initiatieven genomen om op betere voet met elkaar te komen. Wel zijn vooral ‘processuele’ stappen gezet, door beide partijen, die de verhoudingen op geen enkele manier ten goede zijn gekomen, integendeel. Zo hebben beide partijen verklaringen van collega’s verzameld [2] , is [verweerster01] geschorst [3] , zijn er dwangsommen geïncasseerd door middel van executoriaal beslag, is een kort geding procedure gevoerd [4] en een procedure bij de Commissie van Beroep [5] . Door een ongelukkige samenloop van dit alles met de arbeidsongeschiktheid van [verweerster01] is door haar in een periode van een kalenderjaar slechts twee weken gewerkt. Anders dan partijen bepleiten, kan niet gezegd worden dat de situatie na de beschikking van 5 juli 2021 door (ernstig) verwijtbaar gedrag aan één van hen te verwijten valt. Beide partijen hebben een aandeel gehad in de situatie zoals die nu is. Dat is een situatie waarin de verhouding duurzaam en onherstelbaar verstoord is en waarin herplaatsing van [verweerster01] niet meer tot de mogelijkheden behoort.
5.6.
Voor zover [verweerster01] heeft betoogd dat ook dit verzoek samenhangt met haar lidmaatschap van de MR, is dat op geen enkele wijze feitelijk onderbouwd. Dit verweer wordt daarom gepasseerd.
Datum einde dienstverband
5.7.
De arbeidsovereenkomst wordt dus ontbonden. Voor de datum van ontbinding moet rekening worden gehouden met de tussen partijen geldende opzegtermijn. De duur van de periode tussen de ontvangst van het verzoek en de datum van de beslissing dient echter op die termijn in mindering te worden gebracht, met dien verstande dat een termijn van ten minste een maand resteert.
5.8.
Door [verweerster01] is niet weersproken dat tussen partijen een opzegtermijn van drie maanden geldt. Daarom dient in dit geval, vanwege de duur van de procedure, de ontbindingsdatum te worden bepaald op ten minste een maand. De arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden per 1 december 2022.
Transitievergoeding
5.9.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, is van ernstig verwijtbaar handelen van één der partijen geen sprake. [verweerster01] heeft dan ook recht op betaling van de transitievergoeding, zoals zij heeft verzocht.
Door Sivor is tijdens de mondelinge behandeling duidelijkheid verschaft over de bestanddelen van het loon van [verweerster01] . De door Sivor genoemde bedragen zijn door [verweerster01] erkend, althans niet betwist. Dit betekent dat de berekening van Sivor wordt gevolgd en een bedrag van € 21.100,86 bruto aan transitievergoeding wordt toegewezen.
Billijke vergoeding
5.10.
Voor een billijke vergoeding is slechts plaats in die gevallen waarin sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van werkgever. Hiervoor is reeds overwogen dat dit in deze zaak niet het geval is. Het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
5.11.
Gelet op de aard van deze procedure en de verhouding van partijen worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 december 2022;
kent aan [verweerster01] de transitievergoeding toe, zijnde een bedrag van € 21.100,86 bruto;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
783

Voetnoten

1.artikel 7:669 lid 1 BW
2.11 stuks aan de zijde van Sivor en 11 stuks aan de zijde van [verweerster01]
3.productie 9 bij verzoekschrift
4.productie 16 bij verzoekschrift
5.productie 13 bij verzoekschrift