ECLI:NL:RBROT:2022:11603

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
10/252005-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, en het aanwezig hebben van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1989 en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de P.I. Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, alsook van het aanwezig hebben van cocaïne. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en verbeurdverklaring van een bedrag van € 900,00. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de doorzoeking onrechtmatig was, omdat de politie op basis van een tapgesprek ten onrechte had aangenomen dat de verdachte met zijn vader sprak. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat het binnentreden van de woning gerechtvaardigd was op basis van het aanstralen van het telefoonnummer van de verdachte in de nabijheid van de woning van zijn vader. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het bezit van het vuurwapen en de cocaïne als ernstig werd beschouwd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest, en verwierp het verzoek om strafvermindering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De beslissing werd genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/252005-22
Datum uitspraak: 22 december 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren in [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1989,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] [postcode01] in [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. Rotterdam,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 december 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.E.I. Steen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • verbeurdverklaring van het in beslag genomen bedrag van € 900,00.

4..Onherstelbaar vormverzuim?

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat het bij de doorzoeking aangetroffen vuurwapen en de cocaïne van het bewijs moeten worden uitgesloten. De politie is binnengetreden op basis van een tapgesprek dat de verdachte volgens de politie met zijn vader zou hebben gevoerd. De verdachte was echter niet in gesprek met zijn vader, maar met een persoon genaamd [naam01] . Dat kon de politie weten, omdat [naam01] onderwerp was van een lopend strafrechtelijk onderzoek en in dat kader zijn telefoon werd getapt.
Op het moment van binnentreden van de woning was er dus geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld om de woning van de vader van de verdachte te doorzoeken. Daarmee is de doorzoeking onrechtmatig. Dit is een onherstelbaar vormverzuim.
4.2.
Beoordeling
Op basis van een tapgesprek van 2 oktober 2022 ontstond bij de politie het vermoeden dat de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op - [nummer01] mogelijk in het bezit was van een vuurwapen en dat hij op dat moment op weg was naar het huis van zijn vader. Ter zitting heeft verder niet ter discussie gestaan dat de verdachte de gebruiker van dit nummer is geweest.
Kort daarop is gebleken dat dit nummer zendmasten aanstraalde in de directe omgeving van de [straatnaam01] in Rotterdam. Vaststaat ook dat de vader van de verdachte in die straat op nummer [straatnaam01] woont. Echter, pas nadat de mobiele telefoon met het nummer eindigend op [nummer01] daar aanstraalde is de politie de woning binnen gegaan en heeft daar het vuurwapen en de cocaïne aangetroffen.
De politie heeft aanvankelijk geverbaliseerd dat de verdachte het tapgesprek voerde met zijn vader (omdat in het gesprek wordt gesproken over “pa”), terwijl hij in werkelijkheid toen in gesprek was met zijn neef [naam01] . Dit was een onjuiste conclusie die ook weer is gerectificeerd. Anders dan de raadsman stelt was dit echter niet de reden voor het binnentreden van de woning, maar het aanstralen van dat telefoonnummer in de directe omgeving van de woning van de vader van de verdachte.
Op dat moment ontstond het redelijk vermoeden dat de verdachte – voorzien van een vuurwapen waarover in het tapgesprek werd gesproken – inmiddels in de woning van zijn vader was. Dit vermoeden rechtvaardigt het binnentreden van die woning door de politie.
Van enig vormverzuim is dus geen sprake. De in de woning aangetroffen goederen kunnen daarom voor het bewijs worden gebruikt. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Waardering van het bewijs
4.3.
Beoordeling
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard. In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en er – afgezien van het hiervoor behandelende verweer dat ziet op schending van een onherstelbaar vormverzuim – geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak.
Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 2 oktober 2022 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie, van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Norinco, model 1911A1, kaliber .45 auto
en
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie III van
die wet, te weten 50 kogelpatronen, kaliber .45 auto voorhanden heeft gehad;
2
hij op 2 oktober 2022 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad
37,7 gram cocaïne,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gebaseerd op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie. Vuurwapens worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen in de samenleving. De vele schietpartijen en beschietingen in Rotterdam maken duidelijk dat het hebben van een vuurwapen gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan. Dit zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens moet daarom streng worden opgetreden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. Hiermee heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de verspreiding van harddrugs en de ondermijnende criminaliteit die gepaard gaat met georganiseerde drugshandel.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op de aard en ernst van de feiten, waarbij het zwaartepunt ligt bij het vuurwapenbezit, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Het subsidiaire beroep van de raadsman op strafvermindering in verband met een onrechtmatige doorzoeking wordt gepasseerd, omdat, zoals hiervoor is gebleken, geen sprake is van enig vormverzuim.
De rechtbank vindt een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
Er is conservatoir beslag gelegd op een bedrag van € 900,00 van de verdachte. De officier van justitie vordert dit bedrag verbeurd te verklaren omdat, zo begrijpt de rechtbank, het door middel van de strafbare feiten zou zijn verkregen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt het bedrag van € 900,00 aan de verdachte terug te geven.
8.3.
Beoordeling
Volgens de beslaglijst in het dossier rust op het geldbedrag van € 900,- alleen conservatoir beslag ex artikel 94a Sv. De rechtbank zal daarom geen beslissing nemen op dit punt. Voor zover de officier van justitie verbeurdverklaring na eventuele uitlevering van dat bedrag heeft beoogd (ex artikel 34 Sr) wordt die vordering afgewezen, omdat niet vaststaat dat dit bedrag geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit is verkregen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van de Klashorst, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en W.M. Stolk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
1
hij op of omstreeks 2 oktober 2022 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie, van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van
een pistool van het merk Norinco, model 1911A1, kaliber .45 auto
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie III van
die wet, te weten 50 kogelpatronen, kaliber .45 auto
voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 2 oktober 2022 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 37,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.