In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1989 en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de P.I. Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, alsook van het aanwezig hebben van cocaïne. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en verbeurdverklaring van een bedrag van € 900,00. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de doorzoeking onrechtmatig was, omdat de politie op basis van een tapgesprek ten onrechte had aangenomen dat de verdachte met zijn vader sprak. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat het binnentreden van de woning gerechtvaardigd was op basis van het aanstralen van het telefoonnummer van de verdachte in de nabijheid van de woning van zijn vader. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het bezit van het vuurwapen en de cocaïne als ernstig werd beschouwd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest, en verwierp het verzoek om strafvermindering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De beslissing werd genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.