ECLI:NL:RBROT:2022:11672

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
C/10/647950 / KG ZA 22-961
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van motoren in kort geding tussen Valliantie Chartering B.V. en gedaagde partij

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft Valliantie Chartering B.V. een kort geding aangespannen tegen een nog niet nader genoemde gedaagde partij, met als doel de afgifte van twee scheepsmotoren van het merk John Deere, type 6081 AFM75, die zich op de werf van de gedaagde bevinden. Valliantie stelt dat zij eigenaar is van de motoren, die eerder bij de gedaagde zijn geplaatst in verband met een mogelijke aankoop die uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden. De gedaagde heeft echter een retentierecht ingeroepen en conservatoir beslag gelegd op de motoren, wat leidde tot het geschil.

De procedure begon met een dagvaarding op 2 december 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 december 2022. Valliantie heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder e-mails en verklaringen van betrokken partijen, waaruit blijkt dat zij de rechtmatige eigenaar van de motoren is. De gedaagde heeft verweer gevoerd en de vordering van Valliantie betwist, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat Valliantie eigenaar is van de motoren.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot afgifte van de motoren toewijsbaar is, omdat Valliantie een spoedeisend belang heeft en de gedaagde geen rechtmatige grond heeft om de motoren te behouden. De gedaagde is veroordeeld tot afgifte van de motoren en in de proceskosten van Valliantie, die zijn begroot op € 1.800,41. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de uitspraak, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/647950 / KG ZA 22-961
Vonnis in kort geding van 28 december 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VALLIANTIE CHARTERING B.V.,
gevestigd te Hendrik Ido Ambacht,
eiseres,
advocaat mr. H.W. ten Katen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde01],
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. van Gastel te Hellevoetsluis.
Partijen worden hierna Valliantie en [gedaagde01] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 december 2022, producties 1 tot en met 10,
  • de producties 1 tot en met 8 van [gedaagde01] ,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 14 december 2022,
  • de pleitaantekeningen van mr. Ten Katen,
  • de pleitnotitie van mr. Van Gastel.

2..De feiten

2.1.
Valliantie exploiteert een handel in machines en schepen en is een scheepsbevrachter.
2.2.
[gedaagde01] exploiteert een scheeps- en jachtwerf. Op haar werf staan twee (nieuwe) scheepsmotoren van het merk John Deere, type 6081 AFM75 (hierna: de motoren).
2.3.
Bij e-mail van 17 december 2021 heeft de advocaat van Valliantie aan [gedaagde01] laten weten dat Valliantie de motoren bij [gedaagde01] heeft laten plaatsen in verband met een toekomstige aankoop, maar dat die aankoop zich nooit heeft gerealiseerd en dat Valliantie de motoren daarom de daarop volgende week laat ophalen.
2.4.
Bij e-mail van 20 december 2021 heeft de toenmalige advocaat van [gedaagde01] meegedeeld dat zij een retentierecht op de motoren uitoefent en daarop conservatoir beslag heeft laten leggen. Zij vraagt aan de advocaat van Valliantie waaruit blijkt dat Valliantie eigenaar van de motoren is.
2.5.
Bij e-mail van 6 januari 2022 heeft de advocaat van Valliantie aan de toenmalige advocaat van [gedaagde01] geschreven dat Valliantie het schip de ST. JEAN BOSCO met de daarbij behorende motoren van Agro Fluvial heeft gekocht. Bij de e-mail zijn een kadastraal uittreksel van het schip en de afleverlijsten van de leverancier van de motoren (Dolpower) gevoegd.
2.6.
Bij e-mail van 14 januari 2022 heeft de toenmalige advocaat van [gedaagde01] aan de advocaat van Valliantie bericht dat [gedaagde01] niet tot afgifte van de motoren overgaat zolang niet onomstotelijk vaststaat dat Valliantie eigenaar van de motoren is.

3..Het geschil

3.1.
Valliantie vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde01] veroordeelt tot afgifte van de motoren, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde01] daar niet aan voldoet, en [gedaagde01] veroordeelt in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Valliantie in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Artikel 254 lid 1 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd is om deze te geven. Van een spoedeisende zaak is sprake als van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een eventuele bodemprocedure afwacht.
4.2.
Valliantie stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering omdat zij eigenaar van de motoren is en een koper voor de motoren heeft. [gedaagde01] betwist dat de zaak spoedeisend is. Volgens [gedaagde01] had Valliantie al in februari 2022 een kort geding aanhangig kunnen maken, maar heeft zij van februari tot en met augustus 2022 stilgezeten.
4.3.
Er is sprake van een spoedeisende zaak. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stelling van Valliantie dat zij eigenaar van de motoren is. Een eigenaar van een zaak is immers bevoegd haar van eenieder die haar zonder recht houdt, op te eisen (artikel 5:2 BW). Daar komt bij dat Valliantie stelt dat zij op dit moment (en dus niet in februari 2022) een koper voor de motoren heeft en dat [gedaagde01] die stelling niet heeft betwist.
4.4.
Valliantie vordert afgifte van de motoren. Volgens [gedaagde01] kan deze vordering niet worden toegewezen, omdat dan indirect wordt bevestigd dat Valliantie eigenaar is van de motoren en een declaratoire beslissing in kort geding niet kan worden gegeven.
De voorzieningenrechter overweegt dat Valliantie vraagt om een veroordeling om iets te geven oftewel een condemnatoire beslissing. Een dergelijke beslissing kan in kort geding wel worden gegeven. Verder is van belang dat een vordering in kort geding slechts toewijsbaar is indien met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat de vordering in een eventuele bodemprocedure wordt toegewezen.
4.5.
Vaststaat dat [gedaagde01] geen eigenaar van de motoren is en dat zij deze dus voor een ander houdt. Valliantie stelt dat zij die ander is. Ter onderbouwing van haar stelling heeft zij verklaringen van [naam01] (Agro Fluvial), [naam02] (Valliantie) en [naam03] (Dolpower) in het geding gebracht. Daarin wordt bevestigd dat Valliantie eigenaar van de motoren is. Daarmee zijn de verkoper, koper en leverancier van de motoren het er over eens dat de motoren van Valliantie zijn. Het enkele feit dat de verklaringen niet op het briefpapier van de bedrijven van genoemde personen zijn gesteld, tast, anders dan [gedaagde01] stelt, de geloofwaardigheid en de juistheid van de verklaringen niet aan. Dat de naam van [naam01] ontbreekt, maakt dit niet anders. Ter zitting heeft de advocaat van Valliantie namelijk bevestigd dat de verklaring van [naam01] afkomstig is. Dat in de verklaring van [naam03] staat dat de motoren bij [gedaagde01] zijn afgegeven terwijl in een andere verklaring (die van [naam04] , waarover hierna meer) staat dat de motoren door [gedaagde01] zijn opgehaald. is niet van belang. Niet in geschil is immers dat de motoren zich thans bij [gedaagde01] bevinden.
4.6.
Valliantie heeft tevens een verklaring van een voormalig consultant van [gedaagde01] , [naam04] , overgelegd. [naam04] heeft verklaard dat de motoren naar de werf van [gedaagde01] zijn gebracht zodat [gedaagde01] kon bekijken of de motoren in een schip konden worden ingebouwd. [gedaagde01] betwist de inhoud van deze verklaring. Zij stelt dat [naam04] haar de opdracht heeft gegeven om een freesmachine voor een derde (Pantank) te fabriceren en dat de twee motoren bij haar zijn afgeleverd tot zekerheid voor de betaling van de factuur.
De voorzieningenrechter overweegt dat het de vraag is hoe de door [gedaagde01] bedoelde aflevering tot zekerheid juridisch moet worden geduid. [gedaagde01] heeft die concrete vraag niet beantwoord. Zij heeft vervolgens wel aangegeven dat [naam04] een vuistpand op de motoren heeft gevestigd door deze in de macht van [gedaagde01] te brengen. Nog los van de vraag of [naam04] bevoegd was om een pandrecht op de motoren te vestigen, heeft [gedaagde01] geen titel gesteld of overgelegd waarop de vestiging van het pandrecht kan worden gestoeld. Evenmin heeft zij een vestigingsakte in het geding gebracht. Voor zover [gedaagde01] zich op artikel 3:238 BW beroept, overweegt de voorzieningenrechter dat de gestelde opdracht en mededeling van [naam04] door Valliantie worden betwist en nergens uit blijken. Integendeel, [naam04] verklaart anders en zijn verklaring sluit (wel) aan bij die van [naam01] , [naam02] en [naam03] . Derhalve zijn beschikkingsbevoegdheid noch goede trouw aannemelijk zodat er niet van uit kan worden gegaan dat een pandrecht op de motoren is gevestigd. Voor zover [gedaagde01] zich jegens Valliantie op een retentierecht beroept, is onduidelijk welk doel dit dient. Er is immers geen vordering van [gedaagde01] die door Valliantie moet worden voldaan. Daarnaast kwalificeert Valliantie niet als derde tegenover wie het retentierecht kan worden ingeroepen.
4.7.
Gelet op het vorenstaande valt met grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten dat in een eventuele bodemprocedure wordt geoordeeld dat Valliantie eigenaar van de motoren is. Dit leidt er in dit kort geding toe dat de vordering tot afgifte wordt toegewezen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat Valliantie een vrijwaring op het hoogste holding niveau aan [gedaagde01] heeft aangeboden omdat [gedaagde01] twijfelt of Valliantie eigenaar van de motoren is.
4.8.
Voor het opleggen van een dwangsom bestaat geen aanleiding, nu [gedaagde01] ter zitting heeft aangegeven dat zij uitvoering zal geven aan het oordeel dat de motoren aan Valliantie dienen te worden afgegeven. De voorzieningenrechter gaat er daarbij van uit dat de advocaat van [gedaagde01] toeziet op de correcte naleving door [gedaagde01] van het vonnis.
4.9.
[gedaagde01] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten van Valliantie worden begroot op € 1.800,41 (€108,41 aan kosten betekening,
€ 676,00 aan griffierecht en € 1.016,00 aan salaris advocaat). De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen op de hierna de melden wijze.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] tot afgifte van de motoren aan Valliantie,
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van Valliantie tot op heden begroot op € 1.800,41, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2022.
[2971/2009]