ECLI:NL:RBROT:2022:11675

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
10037716 CV EXPL 22-3125
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom van een paard en terugbetaling van een geldlening tussen ex-samenwoners

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2022, gaat het om een geschil tussen twee ex-samenwoners over de eigendom van een paard en de terugbetaling van een geldlening. De eiser, aangeduid als [persoon 1], stelt dat hij de eigenaar is van het paard, dat is aangekocht bij [naam stal], en vordert dat de gedaagde, [persoon 2], hem een bedrag van € 4.119,- terugbetaalt, dat volgens hem nog openstaat na een geldleningsovereenkomst. De gedaagde betwist de eigendom van het paard en stelt dat zij recht heeft op verrekening van de geldlening met een bedrag dat [persoon 1] haar verschuldigd zou zijn voor de afwikkeling van de gezamenlijke woning en inboedel.

De rechtbank oordeelt dat [persoon 2] de eigenaar van het paard is, omdat zij een koopovereenkomst heeft gesloten met [naam stal] en het paard rechtsgeldig is geleverd. De vorderingen van [persoon 1] worden afgewezen, omdat hij niet kan aantonen dat het eigendom van het paard op hem is overgegaan. Daarnaast wordt het beroep van [persoon 2] op verrekening afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat er een afspraak was over een bedrag van € 9.000,- dat met de aankoopsom van het paard verrekend zou worden. De rechtbank concludeert dat de geldleningsovereenkomst nog niet opeisbaar is, waardoor de ontbinding door [persoon 1] onterecht was. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10037716 CV EXPL 22-3125
datum uitspraak: 29 december 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon 1],
woonplaats: [woonplaats 1] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. C.J.H. Anker,
tegen
[persoon 2],
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. A.F.M. den Hollander.
De partijen worden hierna ‘ [persoon 1] ’ en ‘ [persoon 2] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 25 juli 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • de brief van 27 oktober 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de brief van [persoon 1] van 21 november 2022, met producties;
  • de brief van [persoon 2] van 29 november 2022, met producties;
  • de akte na mondelinge behandeling van [persoon 1] van 8 december 2022;
  • de brief van [persoon 2] van 13 december 2022 (verzoek om een akte te mogen nemen);
  • de brief van [persoon 1] van 19 december 2022 (bezwaar tegen nadere akte [persoon 2] ).
1.2.
Op 30 november 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben van begin 2020 tot eind februari 2022 een affectieve relatie gehad. Zij hebben samen een woning gekocht in Numansdorp. Na het einde van de relatie heeft [persoon 1] de woning toebedeeld gekregen en heeft hij wegens overbedeling aan [persoon 2] een bedrag van € 3.035,- betaald.
2.2.
Op 5 februari 2022 is het paard [naam paard] (hierna: het paard) aangekocht bij [naam stal] te [plaats] . [persoon 1] heeft ten tijde van de levering de restant koopsom ten bedrage van € 4.419,- contant betaald aan [naam stal] .

3..Het geschil in conventie

3.1.
[persoon 1] vordert samengevat:
primair
- voor recht te verklaren dat hij eigenaar is van het paard [naam paard] , met stamboom [naam stamboom] met serienummer [serienummer] ;
subsidiair:
  • voor recht te verklaren dat de geldleningsovereenkomst tussen partijen op 23 juni 2022 door [persoon 1] rechtsgeldig is ontbonden;
  • [persoon 2] te veroordelen om aan hem te betalen € 4.119,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • [persoon 2] te veroordelen aan hem te betalen € 536,90 aan buitengerechtelijke incassokosten;
zowel primair als subsidiair:
  • [persoon 2] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[persoon 1] legt aan zijn primaire vordering ten grondslag dat hij de koopsom van het paard heeft voldaan en er een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen hem en [naam stal] . Het was de bedoeling dat het eigendom van het paard op [persoon 2] zou overgaan nadat zij de koopsom volledig had betaald aan [persoon 1] . Omdat [persoon 2] maar € 300,- heeft betaald en nog € 4.119,- openstaat, is volgens [persoon 1] het eigendom niet overgegaan op [persoon 2] en is hij nog steeds eigenaar van het paard.
Aan zijn subsidiaire vordering legt [persoon 1] het volgende ten grondslag. Voor het geval geoordeeld wordt dat het paard niet zijn eigendom is, stelt [persoon 1] zich op het standpunt dat [persoon 2] de koopsom voor het paard van hem heeft geleend. [persoon 2] heeft slechts een termijnbetaling van € 300,- voldaan en daarna is zij met betaling gestopt, ondanks diverse ingebrekestellingen en aanmaningen. Bij brief van 23 juni 2022 heeft [persoon 1] de geldleningsovereenkomst ontbonden, zodat hij aanspraak maakt op betaling van € 4.119,-.
3.3.
[persoon 2] concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Volgens [persoon 2] is zij eigenaar van het paard. Zij heeft een geldleningsovereenkomst gesloten met [persoon 1] , waarbij zij met [persoon 1] is overeengekomen het volledige bedrag in termijnen binnen één jaar aan [persoon 1] terug te betalen. Over de hoogte van de termijnen zijn geen afspraken gemaakt. Het restantbedrag van € 4.119,- is reeds verrekend met het bedrag van € 9.000,- dat [persoon 2] van [persoon 1] zou ontvangen uit de afwikkeling van de woning en inboedel. Als geen sprake is van verrekening, dan is de geldlening nog niet opeisbaar, omdat is afgesproken dat [persoon 2] de geldlening binnen één jaar zou terugbetalen. De termijn loopt derhalve nog.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[persoon 2] vordert samengevat:
I. [persoon 1] te veroordelen tot het betalen van het bedrag van € 246,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. [persoon 1] te veroordelen tot het betalen van het bedrag van € 308,26, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. [persoon 1] te veroordelen aan haar te betalen € 40,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
IV. [persoon 1] te veroordelen in de proceskosten;
V. het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2.
[persoon 2] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Partijen zijn overeengekomen dat [persoon 1] een bedrag van € 9.000,- zou betalen aan [persoon 2] voor de afwikkeling van de woning en de inboedel. Een bedrag van € 4.119,- is verrekend met dit bedrag. [persoon 1] heeft daarnaast bij de notaris € 3.035,- betaald en per bank € 1.600,- overgemaakt. Indien de bedragen bij elkaar worden opgeteld (€ 8.754,-), resteert er nog een bedrag van € 246,-. [persoon 2] heeft daarnaast de kosten van het Ziggo-abonnement voor de woning betaald over de maanden februari tot en met juni 2022, terwijl zij niet meer in de woning woonde. [persoon 2] vordert daarom dat [persoon 1] wordt veroordeeld een bedrag van € 308,26 aan haar te betalen.
4.3.
[persoon 1] betwist de verrekenafspraak. Daarnaast betwist [persoon 1] dat hij de kosten van het Ziggo-abonnement aan [persoon 2] verschuldigd is, omdat niet is afgesproken dat deze kosten voor zijn rekening zouden komen en hij zelf een abonnement heeft afgesloten bij Ziggo.

5..De beoordeling

5.1.
Gelet op de nauwe samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie grotendeels gezamenlijk worden beoordeeld.
[persoon 2] mag geen akte meer nemen
5.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen afgesproken dat [persoon 1] op 8 december 2022 een akte mocht nemen, omdat [persoon 1] de op 29 november 2022 door [persoon 2] ingediende producties niet voor de zitting had ontvangen en tijdens de zitting hierop niet goed kon reageren. De gemachtigde van [persoon 2] heeft tijdens de zitting gezegd dat hij geen behoefte meer had om op deze akte van [persoon 1] te reageren. De zaak is daarom na de akte van [persoon 1] voor vonnis gezet. Bij brief van 13 december 2022 heeft [persoon 2] gevraagd om (toch) bij akte te mogen reageren op de akte van [persoon 1] . [persoon 1] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit verzoek van [persoon 2] wordt afgewezen, omdat [persoon 2] in eerste instantie afzag van de mogelijkheid om te mogen reageren op de akte en in haar brief niet toelicht waarom zij daarop terugkomt. Er is daarom geen reden om [persoon 2] alsnog toe te staan om een akte te nemen.
[persoon 2] is eigenaar van het paard
5.3.
Partijen zijn verdeeld over de vraag wie eigenaar is van het paard. Voor de beantwoording van die vraag dient te worden beoordeeld of sprake is van een rechtsgeldige titel en rechtsgeldige leveringshandeling (artikel 3:84 lid 1 BW). Niet in geschil is dat [naam stal] beschikkingsbevoegd was om het paard te verkopen, zodat hiervan wordt uitgegaan.
5.4.
Wat de rechtsgeldige titel betreft heeft [persoon 2] voldoende haar stelling onderbouwd dat zij een koopovereenkomst heeft gesloten met [naam stal] . Zij heeft ter onderbouwing daarvan de schriftelijke koopovereenkomst met [naam stal] overgelegd waar haar naam op staat en die door haar is ondertekend. Tevens is niet in geschil dat [persoon 2] het paard heeft bezichtigd, de schriftelijke reserveringsovereenkomst heeft gesloten met [naam stal] , de reserveringskosten van € 121,- heeft voldaan en het paard heeft laten keuren. Hieruit blijkt voldoende dat [persoon 2] de koopovereenkomst met betrekking tot het paard met [naam stal] heeft gesloten, zodat zij een geldige titel had. Dat [persoon 1] het grootste deel van de koopprijs heeft betaald maakt het voorgaande niet anders, omdat de verbintenis tot betaling van de koopprijs ook door een derde kan worden nagekomen (artikel 6:30 BW). Volgens [persoon 1] had hij ook het paardenpaspoort in zijn bezit. Een paardenpaspoort is echter een identificatiebewijs van een paard. Ook als [persoon 1] dat in bezit had, dan maakt hem dat nog geen eigenaar van het paard. [persoon 1] heeft voorts onvoldoende onderbouwd dat het de bedoeling was van partijen dat hij eigenaar zou worden van het paard en [persoon 2] na afbetaling van de koopsom aan [persoon 1] het eigendom van het paard zou verkrijgen. Uit het WhatsApp-bericht waar [persoon 1] naar heeft verwezen blijkt een dergelijke afspraak niet.
5.5.
Naast het bestaan van een rechtsgeldige titel is ook vereist dat het paard is geleverd. Omdat een paard geen registergoed is, is geen inschrijving in de openbare registers vereist, maar is bezitsverschaffing nodig (artikel 3:90 BW). Op het overdrachtscontract staat dat [naam stal] het paard overdraagt aan de koper [persoon 2] . Daarnaast blijkt uit de toelichting van partijen dat bij de levering van het paard zowel [persoon 2] als [persoon 1] aanwezig waren. Hieruit blijkt voldoende dat [persoon 2] in het bezit is gesteld van het paard, zodat een rechtsgeldige levering heeft plaatsgevonden. Dat [persoon 1] het overdrachtscontract heeft ondertekend, maakt het voorgaande niet anders. Het gaat erom wat feitelijk is gebeurd. Bovendien hoeft de bezitsverschaffing niet noodzakelijker wijze te geschieden aan de koper, omdat deze zich ook kan laten vertegenwoordigen. Ook als met het ondertekenen van het overdrachtscontract het paard aan [persoon 1] is geleverd, dan blijkt uit het feit dat [persoon 2] de koop heeft gesloten met [naam stal] en bij de levering aanwezig was, voldoende dat [persoon 1] het paard voor [persoon 2] in ontvangst heeft genomen.
5.6.
Gelet op het voorgaande heeft er een rechtsgeldige overdracht plaatsgevonden van het paard aan [persoon 2] , zodat [persoon 2] de eigenaar is van het paard. Dit betekent dat de primaire vordering van [persoon 1] wordt afgewezen.
Het verrekeningsverweer van [persoon 2] slaagt niet
5.7.
[persoon 2] erkent dat zij met [persoon 1] een geldleningsovereenkomst heeft gesloten en zij een bedrag van € 4.419,- aan [persoon 1] moet terugbetalen. Partijen zijn het er daarnaast over eens dat [persoon 2] al een bedrag van € 300,- heeft terugbetaald, zodat een bedrag van € 4.119,- resteert. Volgens [persoon 1] moet [persoon 2] dit bedrag nog aan haar terugbetalen. [persoon 2] stelt echter dat deze restantvordering al is verrekend, zodat de subsidiaire vorderingen van [persoon 1] moeten worden afgewezen.
5.8.
[persoon 2] heeft aan haar beroep op verrekening het volgende ten grondslag gelegd. Toen partijen de woning in mei 2021 hebben gekocht, hebben zij ook de complete inboedel moeten kopen. Bij het uit elkaar gaan hebben zij afgesproken dat [persoon 1] de gehele inboedel mocht houden, op voorwaarde dat hij aan [persoon 2] een bedrag van € 9.000,- zou betalen ter afwikkeling van de woning en de inboedel. Met dit bedrag is vervolgens het bedrag van € 4.119,- verrekend dat [persoon 2] aan [persoon 1] verschuldigd was voor het paard. Na deze verrekening moest [persoon 1] aan [persoon 2] nog een bedrag van € 4.881,- betalen. Dit heeft plaatsgevonden door de betaling van een bedrag van € 3.035,- via de notaris en € 1.600,- per bankoverschrijving. Volgens [persoon 2] heeft [persoon 1] haar te weinig betaald en heeft zij daarom nog recht op € 246,-, zodat zij in reconventie vordert dat [persoon 1] wordt veroordeeld om € 246,- aan haar te betalen.
5.9.
Op [persoon 2] rust de bewijslast van de stelling dat de verrekening heeft plaatsgevonden met het overeengekomen bedrag van € 9.000,-. [persoon 2] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat een bedrag van € 9.000,- is afgesproken verwezen naar de hieronder weergegeven WhatsApp-berichten van 12 en 13 maart 2022:
5.10.
[persoon 1] betwist dat hij akkoord is gegaan met het bedrag van € 9.000,-, want dit door [persoon 2] voorgestelde bedrag sloeg volgens zijn financieel adviseur nergens op. Volgens [persoon 1] is tijdens een gesprek op 5 april 2022 afgesproken dat [persoon 2] € 3.035,- meekrijgt voor de woning en € 1.600,- voor de inboedel, maar dat zij het paard nog moest terugbetalen.
5.11.
Geoordeeld wordt als volgt. Uit de WhatsApp-berichten blijkt weliswaar dat partijen hebben gesproken over een bedrag van € 9.000,-, maar hieruit blijkt onvoldoende dat partijen ook hebben afgesproken dat [persoon 2] € 9.000,- van [persoon 1] zou krijgen en dit bedrag met de aankoopsom van het paard verrekend zou worden. Uit de WhatsApp-berichten blijkt niet dat [persoon 1] met deze afspraak akkoord gaat. Hij verwijst twee keer naar de notaris waar het volgens [persoon 1] geregeld moest worden. In de verdelingsakte van de notaris komt echter alleen het bedrag van € 3.035,- terug. Volgens [persoon 2] wijst ook het betalen van het bedrag van € 1.600,- door [persoon 1] op het bestaan van de afspraak van € 9.000,-. Als echter tussen partijen was afgesproken dat [persoon 2] € 9.000,- van [persoon 1] zou ontvangen, dan is het vreemd dat [persoon 2] zowel in haar WhatsApp-berichten van 6, 11 en 19 april 2022 als bij de notaris erop aandringt dat [persoon 1] voor het tekenen het bedrag van € 1.600,- overmaakt. Als [persoon 2] immers gevolgd zou worden in haar stellingen dan zou er ten tijde van het tekenen bij de notaris nog een bedrag van € 1.846,- openstaan (€ 9.000,- – € 3.035,- (overbedeling huis) – € 4.119,- (verrekening paard) = € 1.846,-). [persoon 2] heeft hiervoor geen verklaring gegeven, wat wel van haar verwacht had mogen worden gelet op de stelling van [persoon 1] dat op 5 april 2022 andere afspraken zijn gemaakt.
5.12.
Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft [persoon 2] onvoldoende haar stelling onderbouwd dat zij met [persoon 1] heeft afgesproken dat hij € 9.000,- aan haar zou betalen en het bedrag van het paard hiermee zou worden verrekend. Dit betekent dat het beroep op verrekening van [persoon 2] niet slaagt en het door haar in reconventie gevorderde bedrag van € 246,- wordt afgewezen.
De geldlening is nog niet opeisbaar
5.13.
Voorts komt de vraag aan de orde of [persoon 1] de geldleningsovereenkomst terecht heeft ontbonden op 23 juni 2022. Volgens [persoon 2] was [persoon 1] niet bevoegd om de geldleningsovereenkomst te ontbinden, omdat deze nog niet opeisbaar was. Afgesproken is volgens [persoon 2] dat zij de geldlening binnen één jaar zou terugbetalen en dus niet, zoals [persoon 1] stelt, in maandelijks termijnen.
5.14.
[persoon 1] verwijst ter onderbouwing van de maandelijkse termijnen naar een WhatsApp-gesprek (productie 3 bij de dagvaarding). In dit gesprek spreken partijen over de terugbetaling van de geldlening. Daaruit blijkt echter niet dat partijen hebben afgesproken dat [persoon 2] een maandelijks bedrag van € 350,- aan [persoon 1] zou betalen. [persoon 2] zegt in dit WhatsApp-gesprek meerdere keren dat ze een jaar de tijd heeft om het bedrag terug te betalen en dat ze gaat uitrekenen wat ze per maand kan missen. [persoon 1] heeft ook niet op een andere manier onderbouwd dat hij met [persoon 2] is overeengekomen dat zij de geldlening in maandelijkse termijnen zou terugbetalen, zodat [persoon 2] nog niet in verzuim is en zij gevolgd wordt in haar stelling dat ze een jaar de tijd heeft om de geldlening terug te betalen. Dit betekent dat [persoon 2] tot 5 februari 2023 heeft om de geldlening terug te betalen. Pas als zij op dat moment daartoe niet is overgegaan, kan sprake zijn van verzuim. Dit betekent dat [persoon 1] ten onrechte de geldleningsovereenkomst heeft ontbonden, zodat de door hem subsidiair gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen en er ook geen grond is om [persoon 2] te veroordelen het bedrag van € 4.119,- aan [persoon 1] te betalen.
Ziggo
5.15.
In reconventie vordert [persoon 2] dat [persoon 1] wordt veroordeeld om de abonnementskosten van Ziggo voor de maanden februari tot en met juni 2022 aan haar te betalen. [persoon 1] betwist echter dat hij met [persoon 2] heeft afgesproken dat hij de kosten van Ziggo voor zijn rekening zou nemen, want hij heeft een eigen abonnement bij Ziggo afgesloten. Gelet op deze betwisting van [persoon 1] had het op de weg van [persoon 2] gelegen om nader de onderbouwen dat een dergelijke afspraak is gemaakt. Dat heeft [persoon 2] echter niet gedaan. Omdat het abonnement op naam van [persoon 2] staat, had zij zelf ervoor kunnen kiezen om het abonnement op te zeggen en de kosten te beperken. Het komt voor rekening en risico van [persoon 2] dat zij dit niet gedaan heeft. [persoon 2] heeft voorts niet gesteld op welke andere grond dan de afspraak de kosten voor rekening van [persoon 1] moeten komen. Dit betekent dat deze reconventionele vordering van [persoon 2] wordt afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
5.16.
De over en weer gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente zullen worden afgewezen, omdat de hoofdvorderingen niet toewijsbaar zijn.
Proceskosten
5.17.
Partijen zijn allebei voor een deel in het ongelijk gesteld. Gelet hierop en gelet op de relatie tussen partijen (ex-partners), zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
6.1.
wijst de vorderingen van [persoon 1] af;
6.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
6.3.
wijst de vorderingen van [persoon 2] af;
6.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema en in het openbaar uitgesproken.
31688