In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2022, gaat het om een geschil tussen twee ex-samenwoners over de eigendom van een paard en de terugbetaling van een geldlening. De eiser, aangeduid als [persoon 1], stelt dat hij de eigenaar is van het paard, dat is aangekocht bij [naam stal], en vordert dat de gedaagde, [persoon 2], hem een bedrag van € 4.119,- terugbetaalt, dat volgens hem nog openstaat na een geldleningsovereenkomst. De gedaagde betwist de eigendom van het paard en stelt dat zij recht heeft op verrekening van de geldlening met een bedrag dat [persoon 1] haar verschuldigd zou zijn voor de afwikkeling van de gezamenlijke woning en inboedel.
De rechtbank oordeelt dat [persoon 2] de eigenaar van het paard is, omdat zij een koopovereenkomst heeft gesloten met [naam stal] en het paard rechtsgeldig is geleverd. De vorderingen van [persoon 1] worden afgewezen, omdat hij niet kan aantonen dat het eigendom van het paard op hem is overgegaan. Daarnaast wordt het beroep van [persoon 2] op verrekening afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat er een afspraak was over een bedrag van € 9.000,- dat met de aankoopsom van het paard verrekend zou worden. De rechtbank concludeert dat de geldleningsovereenkomst nog niet opeisbaar is, waardoor de ontbinding door [persoon 1] onterecht was. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.