ECLI:NL:RBROT:2022:11682

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
10/702037-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot verkrachting met geweld door verdachte tegen kennis/vriendin

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot verkrachting. De verdachte had eerder zijn seksuele interesse in de aangeefster geuit, maar zij had steeds duidelijk aangegeven geen seks met hem te willen. Desondanks heeft de verdachte op 30 mei 2019 geprobeerd om de aangeefster te verkrachten in zijn woning. De aangeefster heeft hevig weerstand geboden, waardoor het bij een poging is gebleven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de verklaring van de aangeefster als geloofwaardig en betrouwbaar beoordeeld, en heeft de verdediging van de verdachte, die vrijspraak bepleitte, verworpen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte € 1.000,- aan immateriële schade moet vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het feit. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/702037-20
Datum uitspraak: 23 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. C.D.W. Herrings, advocaat te Rijen.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 augustus 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L. Verhoeven heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat de verdachte ontkent dat hij heeft geprobeerd de aangeefster te verkrachten en de belastende verklaring van aangeefster onvoldoende betrouwbaar is. Ook bestaat geen steunbewijs voor de verklaring van de aangeefster, zodat, ook wanneer die verklaring wel als bewijs kan dienen, niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte en de aangeefster zich op 30 mei 2019 samen in de woning van de verdachte hebben bevonden. De aangeefster had daar met de verdachte afgesproken om zijn haren in te vlechten, wat ook zo is gebeurd. Vervolgens lopen de lezingen van de verdachte en de aangeefster uiteen.
Uit de verklaring van de aangeefster blijkt dat zij de verdachte, terwijl die op bed op zijn telefoon lag te kijken, bij wijze van aanmoediging om op te staan met haar mobiele telefoon tegen zijn bil heeft getikt. Naar haar zeggen was dat omdat zij beiden elders nog een afspraak hadden en snel weg moesten. De verdachte is hierna van zijn bed opgestaan met een agressieve blik in zijn ogen, heeft de aangeefster tegen de muur geduwd, waarna zij op haar rug op het bed is gevallen. De verdachte heeft haar toen omgedraaid en haar rok, panty en ondergoed naar beneden getrokken. Aangeefster ziet dat de verdachte zijn broek omlaag heeft gedaan en heeft ook gevoeld dat hij zijn penis in haar heeft proberen te steken. Enkel omdat de aangeefster heftig heeft tegengestribbeld en boos heeft gereageerd heeft de verdachte uiteindelijk zijn poging gestaakt.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij onschuldig is en zich toen verder beroepen op zijn zwijgrecht. Pas ter zitting heeft de verdachte voor het eerst aangevoerd dat sprake is van een valse aangifte. Hij stelt daartoe dat hij eerder 150 euro van de aangeefster had geleend en haar dat geld nog niet had terugbetaald. Zij heeft hem na het invlechten van zijn haar bedreigd met het doen van (een valse) aangifte van verkrachting als hij dat bedrag niet onmiddellijk aan haar zou terugbetalen. Omdat hij dat geld toen niet beschikbaar had heeft zij haar dreigement uitgevoerd en een valse aangifte gedaan.
De rechtbank constateert dat de aangeefster op meerdere momenten bij de politie steeds consistent heeft verklaard over wat er in de woning van de verdachte is gebeurd. Haar aangifte komt op hoofdlijnen overeen met twee eerdere informatieve gesprekken die zij bij de politie heeft gehad en is ook in lijn met hetgeen de getuige [getuige01] kort na het voorval van de aangeefster heeft verklaard.
De verklaring van de aangeefster vindt bovendien steun in de chatgesprekken die de verdachte en de aangeefster kort voor en kort na het gebeuren met elkaar hebben gevoerd. Hieruit blijkt dat de verdachte graag seks met de aangeefster wilde hebben en dat hij in die chat meerdere pogingen heeft gedaan om haar daartoe over te halen. Uit die chat blijkt ook dat de aangeefster in reactie op deze toenaderingen steeds duidelijk, consequent en ook voor de verdachte onmiskenbaar heeft aangegeven geen seks met hem te willen.
Hieruit heeft de verdachte dus niet kunnen en mogen afleiden dat de aangeefster op enigerlei wijze open stond voor zijn seksuele avances.
Dat hierin nadien geen verandering is gekomen en verdachte dit zich ook heeft gerealiseerd blijkt uit de chats die de verdachte vlak na het incident aan de aangeefster heeft gestuurd, waarin hij meermalen zijn excuses aanbiedt en opmerkt:
“Ik wil mij van kant maken voor mijn stommiteit”.
Het enkele feit dat de aangeefster na haar informatieve gesprekken met de politie nog enige tijd getwijfeld heeft of zij aangifte moest doen, maakt, gezien de impact van het doen van aangifte, nog niet dat om die reden aan de betrouwbaarheid van haar verklaring getwijfeld moet worden. Het feit dat verklaringen van de aangeefster niet op ieder onderdeel naadloos op elkaar aansluiten brengt, gezien het tijdsverloop tussen die verklaringen, evenmin mee dat de aangifte aan betrouwbaarheid heeft ingeboet.
Dat sprake zou zijn geweest van een valse aangifte, zoals door de verdachte gesteld, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Nog daargelaten dat de verdachte hierover bij de politie niets heeft gezegd, terwijl dit toch voor de hand zou hebben gelegen, biedt het dossier hiervoor ook geen enkel aanknopingspunt. Bovendien is die lezing niet te rijmen met wat de verdachte direct na het gebeuren in de chatgesprekken zelf tegen de aangeefster heeft gezegd en het feit dat hij ook toen niet over enig dreigement heeft gerept.
De rechtbank acht de verklaring van de aangeefster dan ook geloofwaardig en betrouwbaar en ziet deze voldoende ondersteund in de chats tussen de verdachte en de aangeefster voorafgaand en kort na het feit. Het door de verdachte gegeven alternatieve scenario acht de rechtbank niet aannemelijk geworden.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 30 mei 2019 te [plaats01] ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld [slachtoffer01] , te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
(met kracht)
- haar tegen een muur heeft geduwd, waardoor zij op een bed terechtkwam en
- haar op dat bed heeft gedrukt en haar heeft omgedraaid en haar handen heeft vastgehouden en haar en zichzelf heeft ontkleed en
- ( meermalen) heeft getracht zijn penis in haar vagina te brengen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot verkrachting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting. Het slachtoffer was een kennis/vriendin van hem, die naar zijn woning kwam om zijn haren in te vlechten. De verdachte heeft eerder zijn seksuele interesse in de aangeefster geuit, waarop zij steeds in niet mis te verstane woorden ‘nee’ heeft gezegd. De verdachte heeft desondanks geprobeerd om zijn zin door te drijven. Enkel omdat het slachtoffer heftig weerstand heeft kunnen bieden is het bij een poging gebleven. Dit is een ernstig strafbaar feit. De verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften zonder daarbij rekening te houden met de wil van het slachtoffer. Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en haar veiligheidsgevoel aangetast. Dat dit handelen grote impact heeft gehad en nog steeds heeft op het slachtoffer blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting zijn besproken.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De aard van het feit brengt mee dat in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
De rechtbank houdt daarbij evenwel ook rekening met de omstandigheden waaronder het bewezen feit is gepleegd, het ontbreken van een strafblad van de verdachte ter zake en met name met het zeer lange tijdsverloop tussen het feit en de uiteindelijke berechting daarvan (ruim drie jaar later) evenals de voor de verdachte negatieve gevolgen wanneer hij nu alsnog een gevangenisstraf zou moeten ondergaan.
Dit alles brengt mee dat de rechtbank zal afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat zij dit in deze zaak niet langer passend acht.
De rechtbank zal daarom – anders dan door de officier van justitie is geëist – een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Het voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.250,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. In geval van een bewezenverklaring dient de vordering te worden afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. Meer subsidiair dient de vordering te worden gematigd.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Met inachtneming van de vergoedingen die in soortgelijke gevallen worden toegekend, wordt die schade naar maatstaven van billijkheid vastgesteld op € 1.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Dit deel van de vordering kan enkel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 mei 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de eventuele kosten van de tenuitvoerlegging.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden,
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de eventuele kosten van de tenuitvoerlegging;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 1.000,-(hoofdsom, zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Zoethout, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en C.G. van de Grampel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. mr S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 23 augustus 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 mei 2019 te [plaats01] ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer01] , te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
(met kracht)
- haar heeft vastgepakt en/of tegen een muur heeft geduwd, waardoor zij op/tegen een bed terechtkwam en/of
- haar op dat/een bed heeft gedrukt en/of haar heeft omgedraaid en/of haar handen heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of haar en/of zichzelf heeft ontkleed en/of
- ( meermalen) heeft getracht zijn penis in haar vagina te brengen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.