In deze zaak, behandeld door de kantonrechter in Rotterdam, gaat het om een geschil tussen twee partijen die in 2010 in Marokko zijn getrouwd en in 2019 zijn gescheiden. De eiser, aangeduid als [eiser], vordert dat de gedaagde, aangeduid als [gedaagde], met hem overgaat tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De gedaagde vordert in reconventie betaling van een bedrag van € 22.425,99, bestaande uit een regresvordering van € 19.691,69 en een bruidsgave van € 2.734,30. De rechtbank heeft eerder in een vonnis van 29 september 2021 geoordeeld dat de vordering van [eiser] niet om verdeling van de gemeenschap gaat, maar om een regresvordering, en heeft de zaak doorverwezen naar de kantonrechter.
Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat [eiser] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vordering en dat hij geen concreet bedrag heeft genoemd dat hij van [gedaagde] vordert. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen. In reconventie heeft de gedaagde een vordering tot betaling van de bruidsgave ingediend, maar [eiser] heeft niet kunnen aantonen dat hij deze al heeft betaald. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser] de bruidsgave alsnog moet betalen. Daarnaast heeft de gedaagde een regresvordering ingediend, die door de kantonrechter is toegewezen, omdat [gedaagde] meer heeft betaald op huwelijkse schulden dan zij op grond van de onderlinge draagplicht verschuldigd was. De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat [verweerder] € 22.425,99 aan [eiseres] moet betalen, met rente, en dat ieder de eigen kosten van de procedure draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.