ECLI:NL:RBROT:2022:11885

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
10/196802-22 / TUL: 10/316461-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in woninginbraakzaak op basis van onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994, die werd beschuldigd van woninginbraak. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden aan de inbraak en een gevangenisstraf van zes maanden zou krijgen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bewijs onvoldoende was om de verdachte schuldig te verklaren. Het enige bewijs dat tegen de verdachte was ingebracht, was een takje met zijn DNA dat bij de woning was aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat dit bewijs niet wettig en overtuigend was, aangezien de verdachte ontkende betrokken te zijn geweest bij de inbraak en er geen ander bewijs was dat zijn schuld kon aantonen.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde woninginbraak. Daarnaast was er een benadeelde partij die een schadevergoeding van €5.400,- vorderde, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de nieuwe aanklacht. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/196802-22
Parketnummer TUL: 10/316461-20
Datum uitspraak: 2 december 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] ,
raadsman mr. A.A. Boersma, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.S.S. Heinerman heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde woninginbraak, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/316461-20.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde woninginbraak. De verklaring van de verdachte – dat hij hiermee niets te maken heeft – is niet geloofwaardig. Daartoe wordt aangevoerd dat bij de woningbraak meerdere goederen zijn weggenomen en dat het DNA van de verdachte is aangetroffen op het takje dat tussen de voordeur van deze woning zat. Uit de berichten die op de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen, blijkt bovendien dat hij zich bezig heeft gehouden met voorverkenningen door middel van het plaatsen van takjes. Dit wordt bevestigd door de verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat tussen 14 april 2022 omstreeks 19:00 uur en 18 april 2022 omstreeks 20:40 uur een inbraak heeft plaatsgevonden in de woning van [slachtoffer01] in Spijkenisse. Uit deze woning zijn diverse goederen weggenomen, waaronder meerdere sieraden en een geldbedrag. Bij het onderzoek aan de woning is door de forensische opsporing waargenomen dat aan de scharnierzijde van de voordeur een takje was geplaatst. Uit nader onderzoek is gebleken dat het DNA-spoor dat op dit takje is aangetroffen, overeenkomt met het DNA van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weleens voorverkenningen heeft uitgevoerd waarbij takjes werden geplaatst. Dit heeft hij echter niet op dit adres gedaan, het takje heeft hij daar niet geplaatst. Hij heeft ook overigens ontkend dat hij betrokken is geweest bij de inbraak in de woning van [slachtoffer01] .
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op basis van voorgaande feiten en omstandigheden niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde woninginbraak. Het enkele aantreffen van het takje met daarop het DNA van de verdachte is daartoe onvoldoende. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde feit.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] ter zake van het laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van €5.400,- aan materiële schade.
5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in het geheel dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
5.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
5.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
5.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

6..Vordering tenuitvoerlegging

6.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 8 april 2021 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht veroordeeld – voor zover van belang – tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan een gedeelte, groot 74 dagen, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 23 april 2021.
6.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging in zijn geheel moet worden toegewezen, nu de verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden.
6.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
6.4.
Beoordeling
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, kan niet worden geoordeeld dat de verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden. Daarom zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

7..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

8..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 8 april 2021 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Zwaneveld, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 2 december 2022.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 april 2022 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, éém of meer sieraden, horloges, zilveren/gouden munten en/of een geldsom (€655,00), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen voornoemde goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )