In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994, die werd beschuldigd van woninginbraak. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden aan de inbraak en een gevangenisstraf van zes maanden zou krijgen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bewijs onvoldoende was om de verdachte schuldig te verklaren. Het enige bewijs dat tegen de verdachte was ingebracht, was een takje met zijn DNA dat bij de woning was aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat dit bewijs niet wettig en overtuigend was, aangezien de verdachte ontkende betrokken te zijn geweest bij de inbraak en er geen ander bewijs was dat zijn schuld kon aantonen.
De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde woninginbraak. Daarnaast was er een benadeelde partij die een schadevergoeding van €5.400,- vorderde, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de nieuwe aanklacht. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte in het strafproces.