Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/644986 / FA RK 22-6642
Beschikking van 30 november 2022 betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat mr. A. Apistola te Zwijndrecht,
t e g e n
[naam 2], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 2],
advocaat mr. C.N.M. Schep te Oud-Beijerland.
1..De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 22 september 2022;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op
27 oktober 2022
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlagen van 31 oktober 2022;
- de berichten van de vrouw van 1 november 2022 en 2 november 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op
2 november 2022. Daarbij zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2..De vaststaande feiten
2.1.
Partijen zijn op 4 juli 2008 met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
2.2.
De (jong)meerderjarige kinderen van partijen zijn:
- [naam kind 1], geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1],
- [naam kind 2], geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2].
2.3.
De vrouw is voornemens een verzoek tot echtscheiding te doen.
3..De beoordeling
3.1.
Partijen zijn op hun verzoek na de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld in onderling overleg afspraken te maken. De vrouw heeft de rechtbank op
16 november 2022 verzocht een beschikking te geven. Hieruit maakt de rechtbank op dat partijen niet tot een vergelijk zijn gekomen.
3.1.1.
De rechtbank stelt voorop dat deze procedure is bedoeld voor het treffen van een ordemaatregel en zich niet leent voor een nader feitelijk onderzoek.
3.2.
Woning
3.2.1.
Partijen verzoeken ieder te bepalen dat hij/zij met uitsluiting van de ander gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en die ander te bevelen die woning te verlaten en hem/haar te verbieden die woning verder te betreden. De man vraagt daarbij tevens het uitsluitend gebruik van de zich in de woning bevindende inboedel.
De vrouw verzoekt daarnaast haar te machtigen de beschikking zo nodig zelf ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie. Dit onderdeel van het verzoek heeft zij tijdens de mondelinge behandeling niet langer gehandhaafd, zodat dit wordt afgewezen.
3.2.2.
Partijen voeren over en weer gemotiveerd verweer tegen het verzoek van de ander.
3.2.3.
Partijen hebben allebei de voor hen zwaarwegende feiten en omstandigheden aangevoerd, waarbij het volgende is komen vast te staan. De relatie van partijen heeft altijd al ups en downs gekend. Beide partijen kampen met psychische problematiek waardoor zij kwetsbaar zijn. Zij bevinden zich elk in een lastige situatie, waarbij voor geen van beiden op korte termijn een duurzaam alternatief beschikbaar is om te verblijven in de regio. In zoverre hebben zij evenveel belang bij het voortgezet gebruik van de woning.
De communicatie tussen partijen is op dit moment verstoord en leidt tot verdere spanningen. Daarbij maken zij elkaar over en weer verwijten over de omgang van de ander met de jongste zoon [naam kind 2], die ook nog in de echtelijke woning verblijft. Partijen is de gelegenheid gegeven te bezien of zij afspraken kunnen maken om gezamenlijk nog een periode in de woning te kunnen blijven, maar dit heeft niet tot een oplossing geleid. Beide partijen hebben behoefte aan rust en dit is ook in belang van [naam kind 2]. Omdat partijen er samen niet uitkomen zal de rechtbank de knoop over het uitsluitend gebruik van de woning doorhakken.
3.2.4.
De rechtbank zal het uitsluitend gebruik van de woning toewijzen aan de vrouw en bepalen dat de man uiterlijk op woensdag 21 december 2022 de woning moet verlaten, onder afwijzing van het verzoek van de man. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Een belangenafweging dient de doorslag te geven wie het uitsluitend gebruik van de woning krijgt. Zoals volgt uit 3.2.3. hebben partijen in beginsel evenveel belang bij het gebruik van de woning. Het enige verschil dat op dit moment tussen partijen bestaat is hun financiële situatie. De man heeft een brutoloon van € 4.600,- per maand uit een dienstbetrekking en de vrouw heeft een bruto WIA-uitkering van € 1.026,- per maand. Omdat de man over meer financiën beschikt dan de vrouw, is de verwachting dat hij sneller de beschikking over alternatieve woonruimte heeft dan de vrouw. Dit maakt dat hij de woning zal moeten verlaten. Dat de vrouw in Didam de mogelijkheid heeft (gehad) om een woning te betrekken, geeft in de gegeven omstandigheden geen doorslag. Hoewel zij daarmee (onbedoeld) de verwachting heeft gewekt bij de man dat zij de woning zou verlaten en hij daar kon blijven, mocht zij hier, mede gelet op haar psychische gesteldheid, op terugkomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat haar beslissing om in Didam haar leven op te gaan bouwen lijkt te zijn genomen uit angst en paniek als gevolg van de spanningen in huis. Zij heeft voldoende aangetoond dat het in haar belang is terug te kunnen vallen op haar sociale netwerk. Dit netwerk bevindt zich in en rondom Barendrecht en niet in Didam.
De (gespannen) situatie rondom [naam kind 2] heeft de rechtbank niet laten meewegen in de belangenafweging gelet op het feit dat hij meerderjarig is. Wel gaat de rechtbank ervan uit dat hij bij één van zijn ouders een rustige plek vindt.
3.2.5.
Omdat de man tot het moment van indiening van het verweerschrift in de veronderstelling was dat de vrouw de woning zou gaan verlaten en hij daarom niet concreet naar alternatieve woonruimte heeft gezocht, wordt hem een termijn van drie weken gegeven om de woning te verlaten. Hoewel partijen daardoor genoodzaakt zijn nog enige tijd gezamenlijk in de woning te verblijven is voor hen nu wel duidelijk dat de samenwoning op
21 december 2022 eindigt.
3.3.
Afgifte goederen
3.3.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man de goederen die nodig zijn voor haar dagelijks gebruik aan haar ter beschikking moet stellen. Zij laat na aan te geven welke goederen dat zijn.
3.3.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
Omdat de vrouw het uitsluitend gebruik van de woning krijgt en de rechtbank aanneemt dat de goederen die nodig zijn voor haar dagelijks gebruik zich daarin bevinden, ontbreekt haar belang bij dit verzoek. Dit wordt afgewezen.
3.4.
Onderhoudsbijdrage
3.4.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man moet bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud met een bedrag van € 1.672,- per maand.
3.4.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.4.3.
De rechtbank gaat hierna over tot het vaststellen van de partnerbijdrage.
3.4.4.
De stelling van de man dat partijen hebben afgesproken dat in het kader van de partnerbijdrage uitgegaan moet worden van zijn WW-uitkering is door de vrouw gemotiveerd weersproken, zodat deze afspraak niet vast staat.
Behoefte
3.4.5.
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie berekend moet worden aan de hand van de zogenaamde ‘hofnorm’ zodat
de vrouw behoefte heeft aan 60% van het voor partijen beschikbare netto besteedbaar inkomen (NBI) tijdens het huwelijk, omdat een alleenstaande in zijn algemeenheid duurder uit is dan een gehuwde. De rechtbank gaat over tot het bepalen van het NBI van partijen tijdens het huwelijk.
3.4.6.
Tussen partijen is in geschil van welk inkomen van partijen moet worden uitgegaan voor het berekenen van de behoefte van de vrouw.
NBI vrouw
3.4.7.
De vrouw stelt haar NBI tijdens het huwelijk op € 938,- per maand. De man komt voor de vrouw uit op een NBI van € 912,- per maand. De rechtbank begrijpt dat de man uitgaat van de jaaropgave 2021. De rechtbank zal net als de vrouw uitgaan van de meest recente uitkering specificatie van juli 2022.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen van de vrouw over het jaar 2022 op € 938,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens:
- WIA uitkering € 1.026,- (afgerond)
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
NBI man
3.4.8.
De vrouw stelt het NBI van de man tijdens het huwelijk op € 3.260,- per maand uitgaande van een brutoloon van € 4.600,- per maand.
3.4.9.
De man stelt zijn NBI op € 3.153,- per maand uitgaande van een brutoloon van
€ 4.600,- per maand gedurende negen maanden en een bruto WW-uitkering van € 3.209,66 per maand gedurende drie maanden.
3.4.10.
Partijen zijn het eens dat het IKB waarop de man recht heeft ziet op 8% vakantiegeld. Hiermee wordt hierna in het inkomen van de man rekening gehouden.
3.4.11.
De man heeft onbetwist gesteld dat hij in de afgelopen jaren een aantal keer zijn baan is kwijtgeraakt. De WW-uitkering die de man in 2022 gedurende drie maanden genoot, is aanzienlijk lager dan zijn huidige brutoloon. Omdat partijen daardoor (ook) in 2022 gedurende drie maanden een significant lager inkomen tot hun beschikking hadden, moet hiermee bij het berekenen van de behoefte van de vrouw rekening worden gehouden.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen van de man over het jaar 2022 op € 3.153,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente salaris- en uitkering specificaties):
- basisloon € 4.600,- (gedurende negen maanden)
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
- pensioenpremie € 324,- (€ 9,20 + € 310,72 + € 1,07 + € 3,06)
- WW-uitkering € 3.209,66 (gedurende drie maanden)
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
3.4.12.
Tijdens het huwelijk hadden partijen de beschikking over een besteedbaar gezinsinkomen van circa (€ 938,- + € 3.153,- =) € 4.091,- netto per maand. De netto behoefte van de vrouw bedraagt 60% van dit bedrag, zijnde € 2.455,- (afgerond).
3.4.13.
Op de behoefte van de vrouw moet haar inkomen van € 938,- netto per maand, inclusief vakantiegeld, in mindering worden gebracht, waarna een aanvullende behoefte van € 1.517,- netto per maand, ofwel € 2.873,- bruto per maand resteert.
Hiervoor wordt verwezen naar de aan deze beschikking gehechte berekening.
Draagkrachtberekening
3.4.14.
De man betwist dat hij draagkracht heeft om de gevraagde bijdrage te voldoen.
3.4.15.
De rechtbank zal de draagkracht van de man berekenen aan de hand van de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport).
De vrouw verzoekt de partnerbijdrage vast te stellen per datum beschikking. Hiertegen is geen verweer gevoerd, zodat de partnerbijdrage per heden zal worden vastgesteld. Gelet hierop wordt gerekend met de tarieven 2022-2.
3.4.16.
Anders dan de man gaat de rechtbank voor het berekenen van zijn draagkracht uit van zijn huidige inkomen uit loondienst, omdat dit het inkomen is dat hij op dit moment heeft. In dat wat de man aanvoert ziet de rechtbank geen dan wel onvoldoende aanleiding om van een ander inkomen uit te gaan. Dat het nog onzeker is of de man een vaste aanstelling krijgt, mede door alle stress die hij op dit moment ervaart, is een toekomstige gebeurtenis. Het contract voor bepaalde tijd loopt in ieder geval nog tot 23 april 2023, zodat het redelijk is van zijn huidige inkomen uit te gaan.
3.4.17.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man over het jaar 2022 op € 3.253,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente salarisspecificaties):
- basisloon € 4.600,-
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
- pensioenpremie € 324,- (€ 9,20 + € 310,72 + € 1,07 + € 3,06)
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
3.4.18.
De rechtbank brengt ter vaststelling van de draagkrachtruimte van de man de volgende, niet betwiste maandelijkse lasten in mindering op het hiervoor berekende netto besteedbaar inkomen:
- Het op de Participatiewet gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 1.102,-.
3.4.19.
Ten aanzien van de betwiste lasten overweegt de rechtbank hierna per post als volgt:
Woonlasten
3.4.20.
Omdat het uitsluitend gebruik van de woning wordt toegewezen aan de vrouw, wordt zij geacht de huurlasten van de echtelijke woning te voldoen. Aan de kant van de man wordt rekening gehouden met (fictieve) lasten van alternatieve woonruimte. Deze stelt de rechtbank in redelijkheid, conform de aanbevelingen van het Tremarapport, op 1/3 van het netto besteedbaar inkomen van de man en dus op € 1.084,- per maand. De in de bijstandsnorm begrepen basishuur van € 235,- strekt hierop in mindering, zodat een bedrag van € 849,- per maand resteert.
Ziektekosten
3.4.21.
De vrouw voert verweer tegen het door de man opgevoerde eigen risico. Zij stelt dat de man niet heeft aangetoond dat dit risico is gerealiseerd. Nu niet in geschil is dat de man psychische klachten heeft waarvoor hij onder behandeling is bij een verpleegkundig specialist GGZ en medicijnen gebruikt, moet het ervoor worden gehouden dat het eigen risico wel door hem wordt gerealiseerd. De rechtbank houdt hiermee rekening.
Hieruit volgt dat de rechtbank rekening houdt met:
- de ziektekosten van € 155,-, bestaande uit de premie voor een zorgverzekering, inclusief aanvullende verzekeringen, van € 157,- (€ 126,- + € 31,-), verminderd met het al in de bijstandsnorm begrepen deel van de ziektekosten van € 34,- en vermeerderd met het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden van € 32,- per maand.
Aflossing persoonlijke lening
3.4.22.
De man voert € 244,- per maand op in verband met de aflossing van een persoonlijke lening. De vrouw voert hiertegen gemotiveerd verweer, in die zin dat zij betwist dat op deze lening wordt afgelost.
Ten aanzien van deze door de man opgevoerde schuld wordt vooropgesteld dat in beginsel alle schulden van invloed zijn op de draagkracht. Er kunnen echter wel redenen zijn om aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, bijvoorbeeld als schulden na vaststelling van de onderhoudsplicht nodeloos zijn aangegaan of de onderhoudsplichtige de mogelijkheid heeft zich van een schuld te bevrijden. Hiervan is niet dan wel onvoldoende gebleken, zodat de rechtbank rekening houdt met de aflossing van € 244,- per maand.
Lening bij kinderen in verband met advocaatkosten
3.4.23.
De man verzoekt rekening te houden met kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 125,- per maand. De vrouw betwist gemotiveerd dat met deze kosten rekening moet worden gehouden.
3.4.24.
In het algemeen vormen kosten van rechtsbijstand, gemaakt in het kader van een familierechtelijke procedure, niet een noodzakelijke last die voorrang heeft boven de onderhoudsverplichting. Dit kan anders zijn in bijzondere omstandigheden. De rechtbank neemt in dit verband in aanmerking dat:
het hier een procedure tot het treffen van voorlopige voorziening in het kader van een echtscheidingsprocedure betreft
de man een inkomen heeft boven de grens voor gefinancierde rechtshulp, terwijl de draagkrachtruimte voor de man feitelijk beperkt zal zijn.
Nu er door de man bovendien aantoonbaar advocaatkosten worden gemaakt en er geen liquide middelen zijn of binnen afzienbare tijd te verwachten zijn, hetgeen door de vrouw niet dan wel onvoldoende is weersproken, houdt de rechtbank aan de zijde van de man rekening met kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 114,- per maand gedurende een periode van een jaar, conform de aanbevelingen in het Tremarapport. Dat wat de man daarboven verzoekt, wordt afgewezen.
Conclusie
3.4.25.
Uit het voorgaande volgt dat het draagkrachtloos inkomen van de man in totaal
€ 2.464,- per maand bedraagt, zodat een draagkrachtruimte van € 789,- per maand resteert, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening. Van deze draagkrachtruimte is 60% beschikbaar voor de partnerbijdrage, zijnde een bedrag van
€ 473,- per maand.
3.4.26.
Er resteert een bedrag van € 473,- netto per maand, ofwel € 751,- bruto per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening.
3.4.27.
Derhalve is een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 751,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de vrouw zal tot dit bedrag worden toegewezen.
3.4.28.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
4..De beslissing
De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de vrouw met ingang van 21 december 2022 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres];
4.2.
beveelt de man met ingang van 21 december 2022 de echtelijke woning te verlaten en verbiedt de man deze verder te betreden;
4.3.
bepaalt dat de man met ingang van heden een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zal verstrekken van € 751,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.L. Raphael, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. van Alebeek-Baars op
30 november 2022.