Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1..De procedure
- [naam verzoeker], verzoeker;
- de heer mr. P.A. Loeff, betrokken schuldhulpverlener en advocaat verzoeker;
- de heer mr. P.A. Visser, namens verweerster.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft verzoeker op 2 november 2022 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287, vierde lid, van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. Dit verzoek was gericht op het verkrijgen van een schorsing van een conservatoir beslag dat door verweerster was gelegd op het loon van verzoeker. De rechtbank had eerder op 3 november 2022 een verzoek tot voorlopige voorziening afgewezen, maar hield de beslissing over het beslag aan. Tijdens de zitting op 21 november 2022 zijn beide partijen gehoord. Verzoeker heeft een vordering van € 36.391,38 van verweerster, voortvloeiend uit een geldlening en huurachterstanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat hij zonder inkomen zit na beëindiging van zijn arbeidsrelatie en het beslag op zijn loon en slotafrekening. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen en geconcludeerd dat het belang van verzoeker zwaarder weegt. De rechtbank heeft daarom het conservatoir beslag geschorst en bepaald dat de werkgever van verzoeker geen gelden meer onder zich mag houden en deze aan verzoeker moet uitbetalen. De voorzieningen zijn voor een periode van maximaal drie maanden toegewezen, met de mogelijkheid tot verlenging indien nodig. Verweerster is veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die tot op heden zijn begroot op € 656,--.