ECLI:NL:RBROT:2022:1195

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
632388 KG ZA 22-66
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de executie van een bij verstek gewezen kort geding vonnis met betrekking tot de verkoop van een woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] verzet heeft aangetekend tegen een eerder verstekvonnis. Dit verstekvonnis was gewezen in een kort geding dat door [gedaagde] was aangespannen, waarbij [eiser] niet aanwezig was. De kern van het geschil betreft de executie van het verstekvonnis, dat [eiser] verbiedt om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning die hij samen met [gedaagde] heeft gekocht. De relatie tussen partijen is in augustus 2021 beëindigd, waarna [gedaagde] de woning wilde verkopen. [eiser] stelt dat hij geen toegang had tot de woning op het moment van betekening van de dagvaarding, omdat [gedaagde] het slot had vervangen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende twijfel bestaat over de rechtsgeldigheid van de betekening van de dagvaarding en dat de belangen van [eiser] zwaarder wegen dan die van [gedaagde]. Daarom is de executie van het verstekvonnis geschorst tot de uitspraak op het verzet. De voorzieningenrechter heeft beide partijen geadviseerd om te overleggen over mogelijke problemen met de bank, aangezien zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hypotheek.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer: 632388 KG ZA 22-66
vonnis in kort geding van 18 februari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat: mr. A. Aksü te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat: mr. S. Kandemir te Dordrecht.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1..Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de mondelinge behandeling van 4 februari 2022 en de daarbij door de advocaat van [gedaagde] overgelegde pleitnotities en producties.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2..De vaststaande feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben in januari 2021 samen een woning gekocht, gelegen op het adres [adres] in Rotterdam (hierna: de woning). Ten behoeve van de aankoop van de woning hebben zij een hypothecaire lening, met hoofdelijke aansprakelijkheid, afgesloten.
2.2.
In augustus 2021 is de relatie tussen [eiser] en [gedaagde] tot een eind gekomen. Op 24 september 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] laten weten dat zij de woning wil verkopen. Partijen hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
2.3.
Op 10 november 2021 meldde de advocaat van [gedaagde] per e-mail aan [eiser] dat hij een kort geding zal starten. Op 18 november 2021 heeft [gedaagde] vervolgens een dagvaarding laten betekenen bij de woning. [eiser] stond toen bij de burgerlijke stand op dit adres ingeschreven.
2.4.
Op 26 november 2021 was de zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank in het door [gedaagde] tegen [eiser] aangespannen kort geding. [eiser] was bij die behandeling niet aanwezig. Op 3 december 2021 is er vervolgens een verstekvonnis gewezen onder zaaknummer / rolnummer 628467 / KG ZA 21-972 (hierna: het verstekvonnis). Het verstekvonnis luidt voor zover van belang als volgt:
“4.2. veroordeelt de man om, binnen een week na betekening van dit vonnis, zijn onmiddellijke en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen en alle noodzakelijke handelingen te verrichten ten behoeve van de verkoop van de woning te Rotterdam aan de [adres] en het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw;
4.3.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag dat de man niet aan de in 4.2. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
4.4.
bepaalt dat de man, indien hij niet binnen een week na betekening van dit vonnis de vereiste medewerking verleent aan de levering van de woning te Rotterdam aan de [adres] aan de koper(s), dit vonnis in de plaats treedt van de benodigde wilsverklaring en medewerking van de man ten behoeve van het verlijden van de akte van levering met betrekking tot de woning;
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;”
2.5.
Het verstekvonnis is op 8 december 2021 betekend. De betekening was niet in persoon, maar vond plaats doordat de deurwaarder het verstekvonnis in een gesloten enveloppe in de brievenbus van de woning heeft achtergelaten.
2.6.
[eiser] is in verzet gekomen tegen het verstekvonnis.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te verbieden om het verstekvonnis te executeren, totdat in een bodemprocedure zal zijn beslist, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover nodig, hierna ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Voorop wordt gesteld dat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling te kennen heeft gegeven dat zijn vordering zo moet worden begrepen dat hij schorsing vordert van de executie van het verstekvonnis. [gedaagde] heeft hier geen bezwaar tegen gemaakt. Daarom zal de voorzieningenrechter de vordering ook op die wijze lezen en beoordelen.
4.2.
Over deze aldus begrepen vordering wordt als volgt geoordeeld.
4.3.
De dagvaarding voor het eerste kort geding is op 18 november 20221 betekend. [eiser] stelt dat hij in die periode geen toegang had tot de woning en dat [gedaagde] dit wist. Hij stelt dat zij op 23 september 2021 het slot van de voordeur van de woning had vervangen en dat hij sindsdien niet meer in de woning kon komen. Hij zegt hierdoor niet bekend te zijn geweest met de datum van het eerste kort geding. [gedaagde] betwist dat [eiser] destijds de woning niet meer in kon. Ook beroept zij zich erop dat hij bij de burgerlijke stand ingeschreven stond op het adres van de woning.
4.4.
Geen van partijen heeft de dagvaarding van 18 november 2021 overgelegd. Gelet op het door partijen gevoerde debat gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat die dagvaarding niet in persoon is betekend en dat de betekening heeft plaatsgevonden doordat de deurwaarder de dagvaarding in een gesloten enveloppe heeft achtergelaten in de brievenbus van de woning.
4.5.
Uit de door [gedaagde] op de zitting overgelegde facturen van de slotenmaker blijkt dat zij inderdaad op 23 september 2021 een slot van de woning heeft laten vervangen. Dit biedt steun aan de verklaring van [eiser] dat hij sinds die datum geen toegang had tot de woning. Het maakt dat er rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat [gedaagde] de dagvaarding heeft laten betekenen op een adres waarvan zij wist, of had behoren te begrijpen, dat [eiser] daar geen toegang toe had en dat [eiser] op 26 november 2021 als gevolg daarvan inderdaad niet wist dat het eerdere kort geding toen werd behandeld. Of dat inderdaad zo is, en of (de vader van) [eiser] al dan niet via de achterdeur mogelijk wel toegang had tot de woning, laat zich in dit kort geding niet vaststellen. Dat er een kort geding was aangekondigd (zonder vermelding van de datum) is daarvoor niet voldoende.
4.6.
Bij deze stand van zaken past niet dat [gedaagde] op dit moment het verstekvonnis verder kan executeren door de verkoop van de woning door te zetten en dwangsommen (proberen) te incasseren. De behandeling van het door [eiser] ingestelde verzet zal over vier weken, op 16 maart a.s., plaatsvinden. De belangen van [gedaagde] bij een gerealiseerde verkoop zijn niet zodanig spoedeisend dat van haar niet gevergd kan worden hierop te wachten. De woning staat sinds (circa) 2 februari 2022 op funda.nl te koop en er is nog geen koopovereenkomst gesloten. Voor het aannemen van spoedeisendheid pleit op zich wel dat er een achterstand van enkele maanden is bij de betaling van de aflossing van de hypotheek. Gesteld noch gebleken is echter dat de bank voornemens is tot executie over te gaan, zeker niet in de komende weken. Verder weegt mee dat [eiser] onbetwist stelt dat hij als enige een deel van de hypotheekaflossingen heeft betaald en dat hij de kosten van de levering van de woning heeft voldaan. [gedaagde] wil dus een woning verkopen waarvan [eiser] tot dusver als enige lasten heeft gedragen. Dit alles maakt dat haar belang om het verstekvonnis in de komende weken verder te executeren minder zwaar weegt dan zijn belang bij een behandeling van het verzet voordat de woning daadwerkelijk is verkocht.
4.7.
Van belang is ook dat het niet evident is dat het verzet door [eiser] te laat is ingesteld. [gedaagde] stelt wel dat het niet tijdig is gedaan, maar het vonnis is niet in persoon betekend en [gedaagde] heeft niet gesteld welke daad van bekendheid zou maken dat de verzetstermijn al verstreken was toen het verzet werd ingesteld. Dat de advocaat van [gedaagde] op 9 december 2021 [eiser] telefonisch geïnformeerd zou hebben over het vonnis, is daarvoor niet voldoende (Hoge Raad 23 september 2005, NJ 2005/487). De e-mail van 9 december 2021 van [eiser] (onderdeel van productie 2 bij dagvaarding) is – naar voorshands wordt geoordeeld – evenmin voldoende. Kennelijk naar aanleiding van een eerder die dag verzonden e-mail van de advocaat van [gedaagde] en een telefoongesprek met die advocaat, bedankt [eiser] in die e-mail de advocaat voor de uitleg (de rechtbank begrijpt: van het vonnis). Uit de e-mails blijkt niet ondubbelzinnig dat [eiser] over voldoende gegevens met betrekking tot de inhoud van zijn veroordeling beschikte om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten. Van belang hierbij is nog dat [eiser] in december 2021, anders dan [gedaagde] , nog geen advocaat had.
4.8.
Verder is relevant dat in het verstekvonnis de beslissing om dat vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, niet gemotiveerd is. In deze situatie moet een belangenafweging gemaakt worden bij de beoordeling of de executie hangende de afhandeling van een ingesteld rechtsmiddel geschorst moet worden. Daarbij kunnen ook omstandigheden worden meegewogen waarmee de eerste rechter geen rekening kon houden (Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR: 2019:2026). Die belangenafweging valt, zoals hiervoor overwogen, uit in het voordeel van [eiser] .
4.9.
De voorzieningenrechter zal daarom de executie van het verstekvonnis schorsen tot aan de uitspraak op het verzet. Er is op dit moment geen aanleiding om, zoals gevorderd, de schorsing te bevelen tot er in een bodemprocedure uitspraak gedaan is.
4.10.
De voorzieningenrechter geeft de beide raadslieden in overweging met hun cliënten te overleggen om zeker te stellen dat er geen problemen met de bank ontstaan. Beide partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk tegenover de bank en een betalingsachterstand kan voor hen beiden een probleem opleveren.
4.11.
Omdat partijen een affectieve relatie hebben gehad en het geschil ook daaruit voortvloeit, zal de voorzieningenrechter bepalen dat beide partijen de eigen kosten moeten dragen.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
a. schorst de executie van het verstekvonnis tot het moment dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank uitspraak doet op het door [eiser] ingestelde verzet tegen het verstekvonnis;
b. verklaart dit vonnis tot dus ver uitvoerbaar bij voorraad;
c. compenseert de proceskosten, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen;
d. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn. Het is door mr. Th. Veling ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2022.
33394/1876/2009