ECLI:NL:RBROT:2022:1197

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
631972 KG ZA 22-33
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan verkoop van de woning na echtscheiding

In deze zaak heeft de vrouw, na een echtscheiding in 2018, een kort geding aangespannen tegen haar ex-man om hem te dwingen mee te werken aan de verkoop van hun gezamenlijke woning in Schiedam. De vrouw heeft de woning verlaten en woont nu in een huurwoning, terwijl de man in de woning blijft wonen. De vrouw heeft herhaaldelijk geprobeerd om de man te laten ontslaan uit de hoofdelijkheid van de hypothecaire lening, maar de man heeft zijn verplichtingen niet nagekomen. In een eerdere procedure is er een schikking getroffen, maar de man heeft de gemaakte afspraken niet nageleefd. De vrouw heeft belang bij de verkoop van de woning, omdat de hypotheek nog op haar naam staat en dit haar belemmert bij het verkrijgen van een nieuwe woning. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vordering en dat het aannemelijk is dat in een bodemprocedure de woning aan een derde zal worden verkocht. De man wordt veroordeeld om binnen veertien dagen mee te werken aan de verkoop van de woning, met een dwangsom van € 250,- per dag bij niet-naleving. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer: 631972 KG ZA 22-33
vonnis in kort geding van 18 februari 2022
in de zaak van
[eiseres] ,
wonend in [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat: mr. E. Kafa te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat: mr. M.M.J. Bos te Dordrecht.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1..Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de twee brieven van de man met producties;
  • de mondelinge behandeling van 4 februari 2022 en de daarbij door de man overgelegde pleitnotities.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2..De vaststaande feiten

Er wordt uitgegaan van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
Partijen zijn in 2012 gehuwd. Bij beschikking van 8 oktober 2018 is de echtscheiding uitgesproken. Deze echtscheiding is vervolgens op 15 november 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning gelegen op het adres [adres] in Schiedam (hierna: de woning). Zij hebben daartoe een hypothecaire lening met hoofdelijke aansprakelijkheid afgesloten, waarvan de hypotheekschuld per 13 januari 2020 € 223.828,43 bedroeg.
2.3.
In het echtscheidingsconvenant zijn partijen over de woning het volgende overeengekomen:

De echtelijke woning gelegen aan het adres [adres] te ( [postcode] ) Schiedam betreft een koopwoning. De woning is gezamenlijk eigendom van partijen. Op de woning rust een hypotheeklening. De vrouw zal met de minderjarige in de echtelijke woning blijven woning totdat ze een eigen ruimte heeft gevonden. De man zal de hypotheekrente en de overige kosten van de woning voor zijn rekening nemen totdat de woning is verkocht. Indien de woning verkocht wordt met een hypotheekschuld of overwaarde dan wordt deze schuld/overwaarde bij helfte tussen partijen verdeeld.
2.4.
De vrouw heeft de woning verlaten en woont op dit moment in een huurwoning. De man is in de woning blijven wonen.
2.5.
Op 7 september 2020 heeft de vrouw laten weten dat zij wil overgaan tot verdeling van de woning, ofwel door verkoop van de woning aan een derde en verdeling van de overwaarde of restschuld, ofwel doordat de man haar laat ontslaan uit de hoofdelijkheid van de hypothecaire lening en haar uitkoopt.
2.6.
Bij brief van 4 januari 2021 heeft de man gemeld dat hij momenteel financieel niet in staat is om de hypotheek over te nemen, maar dat hij de woning ook niet zal verkopen.
2.7.
In februari 2021 is de vrouw een procedure gestart bij deze rechtbank. Tijdens de mondelinge behandeling die plaatsvond op 15 juli 2021 heeft de man gesteld dat het financieel beter met hem gaat en dat hij inmiddels in staat is de hypotheek over te nemen. Partijen hebben toen tijdens de zitting een schikking getroffen, die is opgenomen in een proces-verbaal, dat in executoriale vorm is uitgegeven (hierna: de schikking). De schikking luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. “
De voormalige echtelijke woning aan de [adres] te Schiedam (hierna: de woning) wordt middels dit proces-verbaal toebedeeld aan de man tegen een waarde van € 385.000,-, onder de voorwaarden dat (1) de notariële levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man plaatsvindt binnen 14 weken na de datum van dit proces-verbaal, (ii) de man uiterlijk ten tijde van die levering de helft van de overwaarde aan de vrouw zal vergoeden, en (iii) de vrouw uiterlijk ten tijde van die levering zal zijn ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld. Onder overwaarde wordt in dit geval verstaan een bedrag van € 385.000,- verminderd met de hypothecaire schuld van € 223.828,43 en verminderd met de kosten die gemoeid zijn met de notariële levering.
Indien wordt voldaan aan de voorwaarden (ii) en (iii) zal de vrouw haar medewerking verlenen aan de notariële levering van haar aandeel in de woning aan de man. De man zal de eventuele kosten gemoeid met het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid dragen.
Partijen gaan ervan uit dat aan de hypotheek een levensverzekering is verbonden en dat deze levensverzekering een bepaalde waarde vertegenwoordigd. De premie voor deze levensverzekering is tot aan het moment van echtscheiding, 15 november 2018, uit de gemeenschap betaald en nadien door de man betaald. Voor zover deze levensverzekering bij afkoop een bepaalde waarde vertegenwoordigd, komen partijen het volgende overeen.
Voor het geval levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man plaatsvindt, wordt de polis van de levensverzekering middels dit proces-verbaal toebedeeld aan de man. De man zal de helft van de waarde van de levensverzekering per 15 november 2018 aan de vrouw betalen uiterlijk ten tijde van de notariële levering. De vrouw zal meewerken aan de wijziging van de tenaamstelling van de polis.
2.
Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden vermeld in het voorgaande artikel en de woning dientengevolge niet aan de man wordt toebedeeld, zal de woning zo spoedig mogelijk worden verkocht aan een derde. In dat geval geldt het volgende:
-
Partijen zullen als verkoopmakelaar aanwijzen de makelaar die de man kiest uit een door de vrouw op te stellen lijst van drie. Indien de man zijn keuze niet binnen een week na ontvangst van de lijst bepaalt, zal als verkoopmakelaar worden aangewezen de makelaar die de vrouw van de lijst kiest.
-
Indien partijen over de vaststelling van de vraagprijs of de aanvaarding van een bod of over enige andere kwestie in verband met de verkoop van de woning geen overeenstemming kunnen bereiken, zal het advies van de verkoopmakelaar voor partijen bindend zijn en zullen partijen aan dat advies uitvoering geven.
-
De man zal op eerste verzoek van de vrouw elke rechtshandeling verrichten die nodig is om tot verkoop en levering van de woning aan een derde te komen, zoals het tekenen van de overeenkomst van opdracht met de verkoopmakelaar, de koopovereenkomst en de akte van levering (of een volmacht tot het tekenen van de akte van levering).
-
De man zal alle feitelijke handelingen verrichten die nodig zijn om te komen tot spoedige verkoop van de woning aan een derde, zoals het meewerken aan het maken van foto’s door de verkoopmakelaar en aan bezichtigingen, en zal zich onthouden van handelingen die een spoedige verkoop belemmeren. De man zal er voor zorgen dat het huis en de tuin in behoorlijke staat en opgeruimd zijn ten tijde van het maken van de foto’s en ten tijde van de bezichtigingen.
-
De man zal uiterlijk drie dagen vóór de notariële levering de woning verlaten en leeg en bezemschoon opleveren en de in zijn bezit zijnde sleutels van de woning afgeven aan de verkoopmakelaar;
-
De kosten in verband met de verkoop en de levering, waaronder de kosten van de makelaar, eventuele verkoopkosten en kosten gemoeid met de notariële levering, zullen worden betaald uit de verkoopopbrengst.
-
Met de verkoopopbrengst, na betaling van de hiervoor genoemde kosten, en met de eventuele waarde van de levensverzekering zullen partijen de hypothecaire geldlening aflossen;
-
De overwaarde, dat wil zeggen het bedrag dat resteert van de verkoopopbrengst na betaling van de hiervoor genoemde kosten en na aflossing van de hypothecaire geldlening (met gebruikmaking van de eventuele waarde van de levensverzekering), komt partijen ieder voor de helft toe, met dien verstande dat de vrouw aan de man dient te vergoeden een bedrag gelijk aan de helft van de waarde-opbouw (indien daarvan sprake is) van de levensverzekering sinds 15 november 2018. Indien de verkoopopbrengst (samen met de waarde van de levensverzekering) na betaling van de hiervoor genoemde kosten onvoldoende is om de hypothecaire schuld geheel af te lossen, zal ieder van partijen de helft van de aldus resterende hypothecaire schuld aan de bank voldoen;
3.
De man zal de eigenaarslasten van de woning, de hypotheekrente en premie van de levensverzekering blijven betalen totdat het aandeel van de vrouw in de woning aan de man zal zijn geleverd, dan wel de woning aan een derde zal zijn geleverd, en de man vrijwaart de vrouw dienaangaande.”
2.8.
Op 14 oktober 2021 heeft de toenmalige advocaat van de man gevraagd om extra tijd voor het overnemen van de hypothecaire lening. De vrouw heeft daarop ingestemd met een uitstel van 8 weken.
2.9.
Op 20 oktober 2021 heeft de man een bedrag van € 80.500,- gestort op de derdengeldrekening van een notaris, te weten de helft van de overwaarde conform artikel 1 van de schikking.
2.10.
Bij brief van 3 november 2022 heeft de Rabobank het verzoek van de man tot ontslag van de vrouw uit hoofdelijke aansprakelijkheid afgewezen. De reden hiervoor is dat uit de jaarcijfers van de kledingzaak [naam kledingzaak] (waarvan de man een vennoot is) blijkt dat er sprake is van onvoldoende inkomsten, een te groot negatief vermogen en onvoldoende liquiditeit.
2.11.
Bij e-mail van 1 februari 2022 heeft de Rabobank bevestigd dat zij de jaarcijfers van [naam kledingzaak] van 2021 en de aangifte inkomensbelasting van de man heeft ontvangen. Zij meldt dat zij binnen ongeveer 10 werkdagen op basis van die gegevens zal beoordelen of ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid haalbaar is.

3..Het geschil

3.1.
De vrouw heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis mee te werken aan verkoop van de woning aan de [adres] te Schiedam en aan ondertekening van de verkoopopdracht bij Re/max Totaal Makelaars, dan wel een NVM-makelaar die deze rechtbank juist acht, waarbij onder medewerking door de man aan de verkoop van de woning wordt verstaan:
- het op het eerste verzoek van het makelaarskantoor een werknemer van dat kantoor in de gelegenheid stellen de woning te bezichtigen, foto’s te nemen en een omschrijving te maken voor diverse websites of folders;
- ervoor zorg te dragen dat de woning, tuin, ondergrond, en overige toebehoren in behoorlijke staat en opgeruimd zijn op het moment dat de makelaar foto’s en een omschrijving komt maken en potentiële kopers de woning bezichtigen;
- het zich onthouden van handelingen die de verkoop tegenwerken;
- eventuele potentiële kopers en de makelaar toe te laten voor bezichtigingen en indien nodig de sleutel van de woning aan de makelaar ter beschikking te stellen;
- het voorgaande op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00, dan wel een bedrag dat de rechtbank in goede justitie juist acht;
II. te bepalen dat, indien de man niet voldoet aan het hiervoor onder punt 1 gevorderde, dit vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring, medewerking en handtekening(en) van de man die nodig is of zijn om de verkoopopdracht aan de makelaar te verstrekken;
III. te bepalen dat bij de verkoop vast te stellen taxatiewaarde als minimale verkoopprijs wordt aangehouden, tenzij beide partijen gezamenlijk met een andere verkoopprijs kunnen instemmen;
IV. te bepalen dat de restschuld/overwaarde bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
V. de man te veroordelen om de uiteindelijke koopovereenkomst met betrekking tot voornoemde woning te ondertekenen, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats zal treden van de benodigde handtekening(en) van de man;
VI. de man te veroordelen om onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het passeren van de notariële akte ter zake van de levering van de onroerende zaak, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats zal treden van de benodigde handtekening(en) van de man;
VII. de man te veroordelen om twee weken voorafgaand aan de notariële akte van levering de woning te ontruimen onder medeneming van de aan hem in eigendom toebehorende inboedelzaken, onder de verplichting de woning (bezem)schoon en in goede staat achter te laten en onder afgifte van de in zijn bezit zijnde sleutels aan de makelaar, waarbij de vrouw wordt gemachtigd de woning te ontruimen met behulp van de sterke arm;
VIII. de man te veroordelen om de helft van de makelaarskosten aan de makelaar te voldoen;
IX. de man te veroordelen om de volledige eigenaarslasten te dragen tot het moment van levering van de woning;
X. de man te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten ten bedrage van € 157,00 zonder betekening te vermeerderen met € 82,00 in het geval van betekening, beiden te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande veertien dagen na betekening van het vonnis tot de dag van algehele voldoening.
3.2.
Aan haar vordering heeft de vrouw het volgende ten grondslag gelegd. De vrouw wil overgaan tot verkoop van de woning aan een derde. De man heeft ruimschoots de tijd gehad om te bewerkstelligen dat de hypothecaire lening op zijn naam wordt gezet en dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijkheid, maar hij is hier keer op keer niet in geslaagd. De vrouw heeft belang bij de verkoop, want zo lang de hypotheek op haar naam staat kan de bank, bij wanbetaling van de man, ook bij de vrouw aankloppen. Daarnaast belemmert het haar bij de gewenste koop van een nieuwe woning. Aan deze situatie, die tot spanningen bij de vrouw leidt, wenst ze een spoedig einde te maken. Om die reden kan niet van haar worden verlangd dat de woning in onverdeeldheid blijft.
3.3.
De man heeft de vordering betwist en heeft daartoe (zakelijk weergegeven) het volgende aangevoerd. De vrouw heeft geen spoedeisend belang bij haar vordering, want nergens is uit gebleken dat zij bezig is met de koop van een huis en dat zij problemen ondervindt bij het verkrijgen van een hypothecaire lening. Bovendien verkeert de man niet in financiële problemen, zodat er geen gegronde vrees is dat de bank bij haar zal aankloppen. Voor zover dit spoedeisende belang wel aanwezig wordt geacht moet de vordering worden afgewezen. De procedure bij de bank duurt namelijk langer dan verwacht, door aanvullende vragen van de bank en een onbekende BKR-registratie. Weliswaar heeft de bank de eerste aanvraag afgewezen, maar de jaarcijfers zijn door de afkoop van vorderingen en herwaardering van het winkelpand een stuk gunstiger. Ook is er vorig jaar weer winst gemaakt. Op korte termijn zal de bank daarom wellicht het verzoek toewijzen. Ook als de bank het verzoek afwijst heeft de man een groter belang bij het onverdeeld laten van de woning, dan de vrouw heeft bij verdeling daarvan. De vrouw heeft namelijk al een dak boven haar hoofd, maar de kans is aanzienlijk dat de man op straat komt te staan.

4..De beoordeling

4.1.
De man betwist dat de vorderingen van de vrouw spoedeisend zijn. De voorzieningenrechter volgt hem daar niet in. De vrouw probeert reeds lange tijd om ontslagen te worden uit de hoofdelijkheid, maar slaagt hier niet in door omstandigheden die uitsluitend voor rekening van de man komen. Op 15 juli 2021 hebben partijen duidelijke afspraken gemaakt, maar opnieuw zijn die door de man niet nagekomen. Daarom kan de vrouw nog steeds hoofdelijk aansprakelijk worden gehouden voor de hypothecaire schuld, terwijl zij al lange tijd niet meer in de woning woont. Bovendien heeft zij erop gewezen dat het bezit van deze woning haar belemmert in de koop van een nieuwe woning en dat zij hierdoor wordt geconfronteerd met steeds verder stijgende huizenprijzen. Hoewel zij de laatste omstandigheid niet met bewijzen heeft onderbouwd, acht de voorzieningenrechter deze toelichting in het kader van dit kort geding voldoende om te oordelen dat sprake is van een spoedeisend belang.
4.2.
De vorderingen van de vrouw zien erop dat de man wordt veroordeeld om mee te werken aan verkoop van de woning. In dit kort geding moet worden beoordeeld of het dermate aannemelijk is dat een rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat de woning aan een derde dient te worden verkocht, dat het gerechtvaardigd is daarop vooruit te lopen, door gehele of gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde voorzieningen. De voorzieningenrechter oordeelt dat dit het geval is. Daarbij is het volgende van belang.
4.3.
Partijen zijn al overeengekomen op welke wijze de woning zal worden verdeeld. Dit volgt ten eerste uit het echtscheidingsconvenant. In het echtscheidingsconvenant is bepaald “
De man zal de hypotheekrente en de overige kosten van de woning voor zijn rekening nemen totdat de woning is verkocht.” De vrouw heeft ter zitting gesteld dat partijen daarmee hebben bedoeld dat de woning zal worden verkocht. Dit is door de man niet betwist, zodat hiervan in dit geding kan worden uitgegaan. Ten tweede volgt de overeengekomen wijze van verdeling uit de schikking. Destijds zijn partijen namelijk overeengekomen dat de man 14 weken, dus tot 21 oktober 2021, de tijd had om de vrouw te ontslaan uit de hoofdelijkheid, onder uitbetaling van de helft van de overwaarde. Het staat vast dat dit niet heeft plaatsgevonden. Artikel 2 van die regeling bepaalt dat in dat geval de woning zo spoedig mogelijk aan een derde wordt verkocht. In beginsel dient de man dus mee te werken aan de verkoop.
4.4.
In de door de man aangedragen omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om van dat uitgangspunt van af te wijken. Daarvoor is het volgende van belang.
4.5.
Al sinds eind 2018 weet de man dat hij de woning dient te verkopen. Vanaf september 2020 heeft de vrouw ook actief aangedrongen op verdeling van de woning. De man heeft dus in ieder geval 1,5 jaar de gelegenheid gehad om de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijkheid. In eerste instantie heeft de man te kennen gegeven dat hij financieel niet in staat is de vrouw te ontslaan uit de hoofdelijkheid. Vervolgens heeft hij onder druk van de (vorige) procedure te kennen gegeven dat hij dit nu wel kan. Onder die omstandigheid heeft de vrouw ingestemd met de schikking, met de duidelijke einddatum van 21 oktober 2021, waar ook de man mee heeft ingestemd. Die datum is niet behaald. Ook na het overeengekomen uitstel van 8 weken is het ontslag nog steeds niet gerealiseerd. Op dit moment voert de man opnieuw aan dat het ontslag op korte termijn wellicht geregeld kan worden. Ten eerste is echter niet duidelijk wanneer de bank hierover zal beslissen, aangezien de 10 dagen (productie 3 van de man) slechts een richtlijn zijn en de man zelf tijdens de zitting heeft aangevoerd dat de bank vaak nog aanvullende vragen stelt. Dat er in dit geval vragen zullen worden gesteld, lijkt een reële mogelijkheid. De man vraagt immers aan de bank om terug te komen op een eerdere weigering om de vrouw uit de hoofdelijkheid te ontslaan. Hij doet dit mede op basis van jaarcijfers waarin het eigen vermogen ten opzichte van het jaar ervoor fors is gewijzigd door circa drie ton aan buitengewone baten. Ook als die baten zich keurig laten verantwoorden met onderliggende stukken, is heel wel denkbaar dat de bank daar vragen over gaat stellen. Het is daarnaast, om dezelfde reden, nog onzeker of de bank zal instemmen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijkheid.
4.6.
Kortom, de man heeft al vele kansen gehad om ontslag van de vrouw uit de hoofdelijkheid te bewerkstelligen, maar heeft keer op keer uitstel verzocht en gekregen, echter steeds zonder resultaat. De man heeft laten zien dat hij zich sinds medio 2020 heeft ingespannen om de vrouw uit de hoofdelijkheid te laten ontslaan, maar is daar tot nu toe niet in geslaagd. Van de vrouw kan niet worden verwacht dat zij nogmaals langer wacht op de onzekere uitkomst van de procedure bij de bank, en daarmee op verdeling van de woning. De voorzieningenrechter acht het daarom voldoende aannemelijk dat de in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat de woning aan een derde moet worden verkocht.
4.7.
Gelet hierop acht de voorzieningenrechter een veroordeling tot medewerking aan verkoop van de woning aan een derde op zijn plaats. Het volgende is echter van belang. Door middel van de schikking hebben partijen op een aantal punten reeds overeenstemming bereikt. Deze schikking is vastgelegd in een proces-verbaal, dat in executoriale vorm is uitgegeven (artikel 89 Rv). Na betekening aan de man kan deze schikking dus al ten uitvoer worden gelegd door de vrouw. Ter zitting heeft de rechter dit aan de orde gesteld. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw er belang bij heeft dat zij nogmaals een executoriale titel daarvoor ontvangt. Voor zover uit het proces-verbaal al verplichtingen van de man volgen, worden die bij gebrek aan belang in deze procedure daarom niet nogmaals toegewezen (artikel 3:303 BW). Dit betekent voor de vorderingen het volgende.
4.8.
De vordering onder I en II, tot het meewerken aan verkoop binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, inclusief de gevorderde dwangsom, worden toegewezen. De dwangsom wordt gematigd tot € 250,- per dag, met een maximum van € 25.000,-. De vorderingen die ertoe strekken te bepalen wat onder medewerking wordt verstaan worden echter afgewezen, nu dit al volgt uit de schikking.
4.9.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de vrouw gemeld dat de vordering onder III zo dient te worden gelezen dat de man mee dient te werken aan het verstrekken van een verkoopopdracht, met hantering van een marktconforme vraagprijs. De man heeft op dit punt geen verweer gevoerd. De vordering om mee te werken aan de verkoop wordt daarom toegewezen in die zin.
4.10.
Onder IV wordt in feite gevraagd om te bepalen hoe de opbrengst van de woning moet worden verdeeld. Daarvoor is in een kortgedingprocedure geen plaats. Deze vordering wordt daarom afgewezen. Overigens zou de vrouw hierbij geen belang hebben, omdat de wijze van verdeling al is neergelegd in de schikking.
4.11.
De vorderingen onder V en VI betreffen vorderingen, zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW. Nu de man verschillende malen heeft geweigerd om mee te werken aan verkoop van de woning, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om deze vorderingen toe te wijzen. De verplichting van de man om mee te werken aan het tekenen van de koopovereenkomst en notariële akte volgt al uit de schikking en wordt daarom niet afzonderlijk toegewezen.
4.12.
De ontruiming van de woning, vordering onder VII, volgt ook al uit de schikking. De vrouw heeft niet gemotiveerd waarom de ontruimingstermijn in afwijking van de schikking, waarin die termijn is gesteld op 3 dagen, dient te worden verlengd naar 14 dagen. Ook in zoverre is er daarom geen aanleiding om deze vordering toe te wijzen. De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm zal worden afgewezen. Op grond van de artikel 444, 556 lid 1 en 557 Rv is de deurwaarder, zonder rechterlijke tussenkomst, bevoegd de hulp van de politie in te roepen.
4.13.
De vrouw heeft ook geen belang bij haar vorderingen onder VIII en IX omdat ook deze punten al in de schikking zijn neergelegd. Deze vorderingen worden daarom afgewezen.
4.14.
Aangezien partijen voormalige echtgenoten zijn en dit geschil daaruit voortvloeit, worden de proceskosten op grond van artikel 237 Rv gecompenseerd, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.
4.15.
Ten overvloede overweegt de rechter het volgende. Voor zover voorafgaand aan de executie van dit vonnis mocht blijken dat de man er toch in slaagt om de vrouw uit de hoofdelijkheid te ontslaan, dan staat partijen (uiteraard) niets eraan in de weg om alsnog met elkaar in overleg te treden.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de man om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan verkoop van de woning aan de [adres] te Schiedam en aan ondertekening van de verkoopopdracht bij “Re/max Totaal Makelaars”, met hantering van een marktconforme verkoopprijs van de woning, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 25.000,-;
5.2.
bepaalt dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de, voor de onder 5.1. bedoelde verkoop, benodigde verkoopopdracht aan de notaris, de koopovereenkomst en de notariële akte van levering waaruit de wilsverklaring van de man moet blijken, als de man niet op eerste verzoek van de vrouw daaraan meewerkt;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2022.
33394/1876/2009