ECLI:NL:RBROT:2022:120

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
ROT 21/6275
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bij intrekking bijstandsuitkering wegens niet inleveren bankafschriften

Op 12 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 15 december 2021, waarbij haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met 100% was verlaagd voor de maand januari 2022. Dit besluit was genomen omdat verzoekster niet had voldaan aan de verplichting om bankafschriften of bewijs van opheffing van haar bankrekening in te leveren.

Tijdens de zitting op 6 januari 2022 heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Verweerder was vertegenwoordigd via een videoverbinding. Verzoekster betwistte dat zij door eigen toedoen haar baan had verloren en stelde dat de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever was gebeurd. Ze voerde aan dat zij moest instemmen met de beëindiging omdat zij voor haar zieke kinderen moest zorgen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat verzoekster in december 2021 een (na)betaling van haar bijstandsuitkering had ontvangen en beschikte over andere financiële ondersteuning, zoals huurtoeslag en zorgtoeslag. De voorzieningenrechter concludeerde dat het besluit van verweerder niet evident onrechtmatig was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af.

De uitspraak werd gedaan door mr. I. Bouter, in aanwezigheid van griffier mr. E. Huis-Grondman, en werd openbaar uitgesproken op 12 januari 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/6275

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 januari 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Breure).

Procesverloop

Met het besluit van 15 december 2021 heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster op grond van de Participatiewet (Pw) gedurende één maand met 100% verlaagd.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 januari 2022 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich via een videoverbinding laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoekster ontving een bijstandsuitkering op grond van de Pw. Per 2 november 2021 was verzoekster werkzaam als verkoopmedewerkster bij [naam bedrijf] (werkgeefster). Op 10 november 2021 heeft verzoekster door het ondertekenen van een beëindigingsovereenkomst ingestemd met de beëindiging van het dienstverband per 14 november 2021. Op 26 november 2021 heeft verzoekster bij verweerder gemeld dat haar arbeidsovereenkomst is beëindigd. Verweerder heeft daarop de bijstandsverlening hervat, onder oplegging van een maatregel van 100% over de maand januari 2022.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verzoekster door eigen toedoen haar baan heeft verloren. Verweerder heeft geen aanleiding gezien wegens dringende redenen af te zien van het opleggen van een maatregel.
3. Verzoekster ontkent dat zij door eigen toedoen haar baan is kwijtgeraakt. De arbeidsovereenkomst is op initiatief van de werkgever beëindigd en verzoekster heeft met de beëindiging ingestemd omdat zij vaak thuis moet zijn om voor haar zieke kinderen te zorgen. Verder stelt verzoekster dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan verweerder van het opleggen van een maatregel had moeten afzien. Verzoekster voert daartoe aan dat zij maandelijks terugkerende kosten heeft en dat zij twee kinderen moet verzorgen.
4. Indien tegen een besluit bezwaar is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening speelt de spoedeisendheid daarom een belangrijke rol. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat een louter financieel belang op zichzelf geen reden vormt om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan echter wel het geval zijn als sprake is van een acute financiële noodsituatie.
6. Gelet op de stukken in het dossier en wat partijen ter zitting hebben verklaard, is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van een (financieel) spoedeisend belang bij het treffen van de door verzoekster verzochte voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter vindt daarbij van belang dat verzoekster in december 2021 een (na)betaling van haar bijstandsuitkering heeft ontvangen van in totaal € 1.500,- en dat zij beschikt over huurtoeslag, zorgtoeslag, kindgebonden budget en kinderbijslag om de maand januari 2022 financieel te kunnen overbruggen. Dit leidt tot de conclusie dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
7. De gevraagde voorziening kan verder alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure stand zal houden. Daarvan is de voorzieningenrechter in dit geval niet gebleken. Verzoekster heeft niet (tijdig) besproken met haar gemachtigde en/of werkgeefster en/of verweerder dat er andere mogelijkheden dan beëindiging per direct van haar dienstverband waren om – met behoud van haar baan – tijdelijk voor haar zieke kinderen zorgen.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2022.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.