Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoekers;
- de heer [naam01] , werkzaam bij Van der Linden c.s. (hierna te noemen schuldhulpverlening);
- mr. E.E.W. Danen, advocaat, gemachtigde van ABN.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker01] en [verzoekster01], een verzoek ingediend tot toepassing van een gedwongen schuldregeling op basis van artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet. Dit verzoek was gericht tegen ABN AMRO Bank Hypothekengroep B.V. (hierna: ABN), die weigerde in te stemmen met de aangeboden regeling. Verzoekers hebben een schuld van € 403.466,07 bij ABN en hebben een regeling aangeboden van 3,72% tegen finale kwijting, gebaseerd op hun financiële situatie en de NVVK-norm. Tijdens de zitting op 1 december 2022 werd duidelijk dat ABN de aangeboden regeling te laag vond en dat de schuld niet te goeder trouw was ontstaan, onder andere door dubbele woonlasten en betalingsachterstanden.
De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat ABN in redelijkheid niet kon instemmen met de schuldregeling. De rechtbank oordeelde dat de financiële situatie van verzoekers onvoldoende inzichtelijk was en dat er geen bewijs was dat verzoeker niet in staat was om meer uren te werken. Bovendien werd opgemerkt dat de financiële ondersteuning van familie en vrienden niet als inkomen werd meegerekend, wat de afloscapaciteit van verzoekers verder verhulde. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de belangen van ABN zwaarder wogen dan die van verzoekers, en wees het verzoek om een gedwongen schuldregeling af.
De beslissing werd op 8 december 2022 openbaar uitgesproken door mr. C. de Jong, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak hoger beroep mogelijk is binnen acht dagen na de uitspraak.