ECLI:NL:RBROT:2022:12005

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
FT EA 22/872 en FT EA 22/874
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling op basis van de Faillissementswet

In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker01] en [verzoekster01], een verzoek ingediend tot toepassing van een gedwongen schuldregeling op basis van artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet. Dit verzoek was gericht tegen ABN AMRO Bank Hypothekengroep B.V. (hierna: ABN), die weigerde in te stemmen met de aangeboden regeling. Verzoekers hebben een schuld van € 403.466,07 bij ABN en hebben een regeling aangeboden van 3,72% tegen finale kwijting, gebaseerd op hun financiële situatie en de NVVK-norm. Tijdens de zitting op 1 december 2022 werd duidelijk dat ABN de aangeboden regeling te laag vond en dat de schuld niet te goeder trouw was ontstaan, onder andere door dubbele woonlasten en betalingsachterstanden.

De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat ABN in redelijkheid niet kon instemmen met de schuldregeling. De rechtbank oordeelde dat de financiële situatie van verzoekers onvoldoende inzichtelijk was en dat er geen bewijs was dat verzoeker niet in staat was om meer uren te werken. Bovendien werd opgemerkt dat de financiële ondersteuning van familie en vrienden niet als inkomen werd meegerekend, wat de afloscapaciteit van verzoekers verder verhulde. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de belangen van ABN zwaarder wogen dan die van verzoekers, en wees het verzoek om een gedwongen schuldregeling af.

De beslissing werd op 8 december 2022 openbaar uitgesproken door mr. C. de Jong, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak hoger beroep mogelijk is binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01] en [nummer02]
uitspraakdatum: 8 december 2022
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker01] en [verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 5 oktober 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- ABN AMRO Bank Hypothekengroep B.V. (hierna te noemen: ABN),
die weigert mee te werken aan een door verzoekers aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 1 december 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • de heer [naam01] , werkzaam bij Van der Linden c.s. (hierna te noemen schuldhulpverlening);
  • mr. E.E.W. Danen, advocaat, gemachtigde van ABN.
Het verzoekschrift richt zich tegen Mender B.V. (hierna: Mender). Ter terechtzitting heeft ABN medegedeeld dat Mender het incassobureau is dat de vordering van ABN in behandeling heeft. De rechtbank leest het verzoekschrift daarom dat in plaats van Mender, ABN AMRO Bank Hypothekengroep B.V. moet worden gelezen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift één concurrente schuldeiser. Deze schuldeiser heeft in totaal een bedrag van € 403.466,07 van verzoekers te vorderen.
Verzoekers hebben bij brief van 17 september 2021 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeiser, inhoudende een betaling van 3,72 % tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. Verzoeker werkt parttime en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Verzoeker is in dienst bij zijn zoon en werkt thans 24 uur per week. Verzoeker heeft medische klachten en werkt maandelijks het aantal uren waartoe hij in staat is. Dit is de ene periode meer dan de andere periode, afhankelijk van zijn medische situatie. Verzoekster heeft geen inkomen. Zij stelt dat zij, gelet op haar medische klachten, niet in staat is om te werken. Verzoekers hebben hiertoe keuringsrapportages van de GGD van de gemeente Rotterdam van 21 januari 2022 overgelegd. De aangeboden regeling is daarom gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking.
Verzoekers hebben een gezamenlijk inkomen van € 1.630,71. De verschuldigde huur bedraagt maandelijks € 1.965,93. De uitgaven zijn hoger dan het inkomen. Verzoekers hebben ter zitting verklaard dat zij financieel ondersteund worden door hun kinderen en een vriend. Deze financiële ondersteuning houdt onder andere in dat de kinderen van verzoeker de maandelijkse huur voldoen. De kinderen en de vriend hebben schriftelijk bevestigd dat zij verzoekers ook tijdens het schuldhulpverleningstraject financieel zullen blijven ondersteunen.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door familie en vrienden ter beschikking gesteld saneringskrediet van € 15.000,-- – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeiser aan te bieden. Verzoekers hebben sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en hun vaste lasten worden inmiddels tijdig voldaan, mede met financiële ondersteuning van hun kinderen en een vriend.
ABN stemt als enige schuldeiser niet in met de aangeboden schuldregeling. Zij heeft een vordering van € 403.466,07 op verzoekers.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft ABN te kennen gegeven het aanbod te laag te vinden. Het aanbod staat niet in verhouding met de totale schuldvordering. Daarnaast stelt ABN dat de schuld niet te goeder trouw is ontstaan. De woning waarop de restantvordering ter zake de hypothecaire geldlening betrekking heeft, was sinds 2018 onbewoond. Sinds september 2017 is er reeds sprake van dubbele woonlasten, nu verzoekster op 15 september 2017 de huurovereenkomst met betrekking tot de huidige woning is aangegaan. Verder zijn er betalingsachterstanden ontstaan wegens de detentie van verzoeker. Voorts hebben verzoekers het verkoopproces gefrustreerd door stelselmatig niet akkoord te gaan met biedingen die op de woning zijn gedaan. Door de handelwijze van verzoekers is de schuld aan ABN uitsluitend toegenomen.
Ter zitting heeft ABN zich op het standpunt gesteld dat de aangeboden regeling niet goed is gedocumenteerd en dat deze onvoldoende financieel transparant is. In de visie van ABN hebben verzoekers voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op het huidige inkomen van verzoeker op basis van een parttime dienstverband, terwijl niet is gesteld of gebleken dat verzoeker niet fulltime zou kunnen werken. Daarnaast is onduidelijk of verzoekster in de toekomst ook nog arbeidsongeschikt is.
Voorts stelt ABN zich op het standpunt dat de verzoekers op te ruime voet leven. Zij worden financieel ondersteund door hun kinderen en een vriend. Deze financiële bijdrage wordt niet meegerekend als inkomen. Als deze bijdrage wel als inkomen zou worden meegerekend, dan zou er sprake zijn van een aanzienlijke afloscapaciteit.
Ten slotte heeft ABN een goed restschuldenbeleid en een goede regeling aan verzoekers aangeboden, te weten 60 maanden een aflossing van € 1.000,00 per maand. Deze regeling wordt echter door verzoekers geweigerd.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ABN bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ABN in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekers of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van ABN 100% van de totale schuldenlast vormt. Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat ABN in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar is gedocumenteerd. Verzoekers hebben een gezamenlijk inkomen van
€ 1.630,71 per maand. Echter, de maandelijks woonlasten bedragen € 1.965,93. De maandelijkse woonlasten zijn dus hoger dan het maandelijkse gezamenlijk inkomen. De huurovereenkomst met betrekking tot de huidige woning is reeds op 15 september 2017 door verzoekster aangegaan. Ter zitting hebben verzoekers verklaard dat zij financiële ondersteuning krijgen en de woonlasten en de zorgkosten maandelijks worden voldaan door de zoons van verzoekers en een goede vriend. Er is sprake van een relatief ruime levenswijze in een dure woning. De rechtbank is van oordeel dat de financiële ondersteuning door familie en vrienden van verzoekers ertoe leidt dat de daadwerkelijke afloscapaciteit van verzoekers onvoldoende inzichtelijk is.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekers in staat moeten worden geacht. Uit de medische keuringsrapportage van de GGD blijkt dat verzoeker in staat wordt geacht 32 uur per week te werken, hetgeen past binnen zijn medisch energetische mogelijkheden. Verzoeker heeft een contract voor 24 uur per week, hetgeen zou betekenen dat hij het aantal uren dat hij werkt, kan uitbreiden. Verzoeker heeft geen stukken overgelegd, waaruit blijkt dat hij niet in staat is om 32 uur per week te werken. Voor wat betreft de arbeidsongeschiktheid van verzoekster staat niet vast dat zij ook in de toekomst volledig arbeidsongeschikt zal blijven. De rechtbank kan dus niet zonder meer vaststellen of het aanbod dat is gedaan, het maximaal haalbare is.
Als dit aanbod vergeleken wordt met de situatie dat verzoekers zouden worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, dan geldt dat dit aanbod gunstiger is voor de schuldeisers omdat daarbij, anders dan in de schuldsaneringsregeling, geen kosten voor bewindvoerderssalaris en griffierecht verschuldigd zijn. Verzoekers hebben het verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling echter ter zitting ingetrokken. Nu het verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is ingetrokken, dient het aanbod vergeleken te worden met de situatie dat geen sprake is van een toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Die vergelijking leidt tot de vaststelling dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekers in staat moeten worden geacht. Immers, verzoekers kunnen geacht worden in staat te zijn om ook na 36 maanden nog aflossingen te doen aan hun schuldeisers.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van ABN als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekers of de overige schuldeisers. Het verzoek om ABN te bevelen in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 december 2022. [1]