ECLI:NL:RBROT:2022:12039

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
C/10/647861 / JE RK 22-2618
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. Kuilenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de Jeugdbescherming

Op 25 november 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven inzake de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, die op 16 november 2022 een uithuisplaatsing voor een maand had aangevraagd, welke eerder was verleend. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de ouders van de minderjarigen, die de Nederlandse taal niet machtig zijn, bijgestaan werden door een beëdigde tolk. De moeder heeft een problematische relatie met alcohol, wat heeft geleid tot eerdere uithuisplaatsingen van de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om voor de kinderen te zorgen, vooral na een incident op 15 november 2022 waarbij de moeder onder invloed van alcohol was. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, en heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 14 juni 2023. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/647861 / JE RK 22-2618
datum uitspraak: 25 november 2022

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[minderjarige01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2016 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen [voornaam minderjarige01]

[minderjarige02] ,

geboren op [geboortedatum02] 2021 te [woonplaats01] , hierna te noemen [voornaam minderjarige02] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbende ten aanzien van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] aan:

[moeder01] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats02] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende ten aanzien van [voornaam minderjarige02] aan:

[vader01] ,

hierna te noemen de vader van [voornaam minderjarige02] , wonende te [woonplaats03] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de spoedbeschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 16 november 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 21 november 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
Op 25 november 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- de vader van [voornaam minderjarige02] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam01] .
Aangezien de moeder en de vader van [voornaam minderjarige02] de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Oekraïense en Russische taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van mw. E. Unguryan, tolk in de Oekraïense en Russische taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige01] wordt uitgeoefend door de moeder. Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige02] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] verblijven in een pleeggezin.
Bij beschikking van 10 oktober 2022 zijn [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] onder toezicht gesteld tot 10 oktober 2023. De kinderrechter heeft bij beschikking van 16 november 2022 een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] in een voorziening voor pleegzorg tot 14 december 2022.

Het verzoek

De GI heeft op 16 november 2022 een uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van een maand. De kinderrechter heeft reeds vier weken verleend, te weten tot 14 december 2022. Op dit moment dient er nog beslist te worden op de resterende periode tot 16 december 2022.
De GI heeft op 21 november 2022 aanvullend verzocht om de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van zes maanden.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. In een korte tijd zijn beide kinderen uit huis geplaatst. Deze beide incidenten hebben te maken met het alcoholgebruik van de moeder. Met moeder hebben er verschillende gesprekken plaatsgevonden over urinecontroles maar ook uit eerdere verhalen van het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) is gebleken dat alcohol bij de moeder een groter probleem is. De GI wil dat de moeder hiervoor in behandeling gaat zodat de kinderen in een veilige situatie kunnen terugkeren bij de moeder. Tevens heeft er in het verleden huiselijk geweld plaatsgevonden. De komende periode moet duidelijkheid ontstaan over het feit of de moeder de kinderen alleen gaat opvoeden of dat de vader van [voornaam minderjarige02] in de opvoeding wordt betrokken. De GI acht een termijn van zes maanden passend zodat zij meer duidelijkheid kunnen creëren over voorgenoemde en hulpverlening kan starten.

Het standpunt van belanghebbenden

De moeder verweert zich tegen het verzoek van de GI. De moeder stelt dat er geen sprake is van ernstige alcoholproblematiek. De moeder wil meewerken aan urinecontroles, maar wil geen behandeling ondergaan. De moeder verklaart dat alle problemen voortkomen uit haar woonsituatie. Ze heeft meerdere malen een aanvraag ingediend om een overplaatsing, maar dit is tot op heden nog niet gelukt. De moeder beweert dat tijdens de vorige rechtszitting is afgesproken dat wanneer een van de ouders toch terugvalt in alcoholgebruik dat zij elkaar bellen zodat de ander op de kinderen kan passen. Dit is ook wat de moeder heeft gedaan in de nacht van 15 november 2022, maar de vader is toen tegengehouden door de beveiliging. De moeder probeert daarnaast al lange tijd een woning te krijgen samen met de vader zodat zij de opvoeding gezamenlijk kunnen uitvoeren, maar ook hierop krijgt zij telkens een negatieve reactie. Ten aanzien van de verwondingen op het hoofd van [voornaam minderjarige02] verklaart de moeder dat zij [voornaam minderjarige02] nooit iets zou aandoen. De moeder beweert dat dit door het toedoen van de beveiliging is gebeurd toen [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige01] plots zijn weggenomen bij haar.
De vader verklaart dat de situatie erg uit de hand is gelopen. Hij stelt dat de moeder al een lange tijd bij de instanties vroeg om hulp, maar dat zij niet serieus genomen werd. De situatie werd steeds onhandelbaarder, mede omdat de moeder gepest werd door de andere inwoners van het complex. De situatie was heel gespannen. In de nacht van 15 november belde de moeder de vader dat hij moest komen omdat zij was aangevallen en omdat er commotie was ontstaan. Toen de vader daar aankwam mocht hij niet van de beveiliging naar binnen en moest op het terrein blijven. Die avond is het volgens de vader uit de hand gelopen door de bemoeienis van de beveiliging en de mensen op de locatie. De vader stelt dat iedereen zijn best moet doen om de situatie niet te laten escaleren en er moet een gezamenlijke oplossing komen. Tenslotte kan de vader zich niet voorstellen dat de moeder [voornaam minderjarige02] ooit pijn zou doen, ook niet als ze dronken is. De moeder blijft de moeder van [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige01] en ze zorgt goed voor haar kinderen.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De moeder verbleef samen met [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige01] op de opvang in Vlaardingen. Na een eerdere uithuisplaatsing zijn [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] op 30 september 2022 weer bij de moeder geplaatst. Op 15 november heeft er weer een incident plaatsgevonden. De politie en het CIT hebben de moeder aangetroffen waarbij bleek dat de moeder teveel alcohol had gedronken. De moeder was in een dusdanige toestand dat zij niet in staat was om voor [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] te zorgen. Tevens werd bij [voornaam minderjarige02] hoofdletsel geconstateerd. De moeder gaf aan dat het door het dansen kwam en tijdens de zitting verklaart zij hierover dat dit door het toedoen van de beveiliging is ontstaan. De beveiliging verklaart dat de moeder als het ware met [voornaam minderjarige02] aan het gooien was. Duidelijk was in ieder geval dat de moeder niet in staat was om goed voor [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] te zorgen, waarop de minderjarigen middels een spoedmachtiging uit huis zijn geplaatst.
Gebleken is dat de moeder en de vader op dit moment geen inzicht toont in moeders problematiek en zij ontkennen haar overmatig alcoholgebruik. Wanneer de moeder en de vader op de zitting met de zorgen over moeders alcoholgebruik geconfronteerd worden, maken zij deze kleiner of negeren zij deze. Duidelijk is dat de moeder de veiligheid van [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige01] niet heeft kunnen waarborgen. Ook vader heeft daar niet in positieve zin aan kunnen bijdragen. Zo onderkent hij dat de moeder op 15 november 2022 al dronken was toen zij hem belde. De kinderrechter betwijfelt sterk of de moeder op dit moment in staat is aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen en of zij in staat is hen op de eerste plaats te zetten, ook als dat betekent dat zij haar eigen problematiek onder ogen moet zien en aanpakken. De moeder liet in het verleden en laat nog steeds een ambivalente houding zien tegenover de hulpverlening, waardoor zij gemaakte afspraken niet nakomt. Het is van belang dat de moeder de hulpverlening gaat en blijft accepteren zodat zij sterker in haar opvoeders rol komt te staan. Hierin dient zij het belang van [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige01] voorop te stellen, waarbij zij structuur en veiligheid biedt aan hen. Tevens dient er duidelijkheid te ontstaan over de rol die vader van [voornaam minderjarige02] gaat vervullen in de opvoeding van de minderjarigen.
Uit voorgaande volgt dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Het is aan de moeder om te laten zien dat zij de veiligheid van [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige01] kan waarborgen. De kinderrechter vindt het van belang dat de komende periode in kaart wordt gebracht welke hulpverlening voor de moeder nodig is.
De kinderrechter verzoekt aan de GI indien blijkt dat in de toekomst een verlenging van de maatregel noodzakelijk wordt geacht om voor [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige01] afzonderlijk een verzoek in te dienen, gelet op de omstandigheid dat beide ouders het gezag over [voornaam minderjarige02] hebben, maar moeder eenhoofdig gezag heeft over [voornaam minderjarige01] .

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] in een voorziening voor pleegzorg, tot uiterlijk 14 juni 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2022 door mr. M. Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.J.E. van der Veer als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 6 december 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.