ECLI:NL:RBROT:2022:12210

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
9207181 EL 21-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in effectenleasezaak tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en Afnemer met betrekking tot vernietiging van leaseovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een effectenleasezaak tussen DEXIA NEDERLAND B.V. (hierna: Dexia) en een gedaagde, aangeduid als Afnemer. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 16 december 2021, waarin de kantonrechter heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was dat de voormalige echtgenote van Afnemer eerder op de hoogte was van de leaseovereenkomst dan drie jaar voor de vernietigingsbrief van 13 maart 2003. Afnemer heeft tegenbewijs geleverd door getuigen te laten horen, waaronder zijn voormalige echtgenote.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de getuigen consistent verklaarden over de omstandigheden van de bekendheid met de leaseovereenkomst. Het oordeel was dat Afnemer niet kan worden verweten dat zijn voormalige echtgenote niet eerder op de hoogte was van de overeenkomst, en dat Dexia niet kon aantonen dat het vernietigingsrecht was verjaard. Hierdoor werd geconcludeerd dat de overeenkomst tijdig was vernietigd.

Dexia werd veroordeeld tot het vergoeden van de door Afnemer geleden schade, die is vastgesteld op € 15.763,96, minus eventuele dividenduitkeringen. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen vanaf het moment dat Dexia in verzuim was, en de proces- en nakosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
zaak- en rolnummer: 9207181 EL 21-19
vonnis van: 1 september 2022
Vonnis van de kantonrechter:
i n z a k e
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
verder te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.,
t e g e n
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verder te noemen: Afnemer,
gemachtigde: mr. G. van Dijk.

1..De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de verdere procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 december 2021 met de daarin genoemde stukken;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 juni 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
Verwezen wordt naar het voornoemde tussenvonnis. De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in dat tussenvonnis.
2.2.
In het voornoemde tussenvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat de aangevoerde bewijsmiddelen het (bewijs)vermoeden rechtvaardigen dat de voormalige echtgenote van Afnemer door kennisname van één of meer bankafschriften, de grote uitgaven die samenhingen met betrekking tot de hierna te noemen overeenkomst en de belastingaangiften over de jaren 1999 en 2000 eerder dan drie jaar vóór 13 maart 2003 kennis heeft gekregen van het bestaan van de overeenkomst met nummer [nummer] en dat Dexia voorshands is geslaagd in haar bewijslevering dat het vernietigingsrecht op het moment van het sturen van de vernietigingsbrief was verjaard. Afnemer is in de gelegenheid gesteld hiertegen tegenbewijs te leveren.
2.3.
In dat kader zijn door Afnemer als getuigen gehoord: Afnemer en zijn voormalige echtgenote, mevrouw [persoon A] .
2.4.
Voorafgaand aan het getuigenverhoor hebben Afnemer en zijn voormalige echtgenote op 25 mei 2022 telefonisch de vragen als geformuleerd in het tussenvonnis van 16 december 2021 beantwoord aan de gemachtigde van Afnemer, waarvan deze schriftelijke verklaringen heeft opgesteld. Naar deze schriftelijke verklaringen is tijdens het getuigenverhoor verwezen en Afnemer en zijn voormalige echtgenote hebben volhard bij de inhoud daarvan.
2.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. In de verklaringen van de getuigen ter zitting en hun schriftelijke verklaringen zijn voldoende aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat Afnemer erin is geslaagd tegenbewijs te leveren en het bewijsvermoeden te ontzenuwen. De getuigen hebben op hoofdlijnen gelijkluidend en consistent verklaard. Dat geldt in het bijzonder ten aanzien van de omstandigheden rond het moment van bekendraken van de voormalige echtgenoot van Afnemer met de leaseovereenkomst, de taakverdeling tussen haar en Afnemer, de mate waarin zij bekend was met beleggingsproducten en haar interesse daarin. Uit de verklaringen volgt dat Afnemer de financiën regelde. Ook was hij degene die de daarmee samenhangende post behandelde en zijn voormalige echtgenote vertrouwde hem daarin. Zij deed enkel cash opnames en pinbetalingen voor de dagelijkse boodschappen en andere benodigdheden voor het gezin. Het is dan ook onvoldoende waarschijnlijk dat Afnemer zijn voormalig echtgenote heeft verteld over het sluiten van de overeenkomst of dat zij achter het bestaan van deze overeenkomst is gekomen aan de hand van rekeningafschriften en/of poststukken. Voldoende is dan ook komen vast te staan dat de voormalig echtgenote van Afnemer bekend is geraakt met de overeenkomst door het tussen hen op enig moment gevoerde gesprek. Beiden verklaren dat dit gesprek heeft plaatsgevonden op het moment dat zij in Houten woonden en dat zij niet voor 13 maart 2000 in Houten zijn komen wonen.
2.6.
De verklaringen, die de kantonrechter niet ongeloofwaardig voorkomen, brengen mee dat niet kan worden vastgesteld dat de voormalige echtgenote van Afnemer vóór 13 maart 2000 daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de overeenkomst. Het beroep van Dexia op verjaring slaagt derhalve niet en er moet daarom van worden uitgegaan dat de in het geding zijnde overeenkomst tijdig is vernietigd.
2.7.
Het voorgaande betekent dat Dexia de door Afnemer geleden schade ten aanzien van de overeenkomst, bestaande uit de door Afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) minus dividenduitkeringen en andere voordelen dient te vergoeden. Ook moet rekening gehouden worden met het fiscale voordeel dat door Afnemer is genoten.
2.8.
Tussen partijen staat vast dat dit een bedrag is van € 15.763,96, zodat de vordering van Dexia in zoverre toewijsbaar is.
2.9.
Uit de bij conclusie van dupliek voorwaardelijk gewijzigde eis van Dexia volgt dat zij deze heeft ingesteld om de onduidelijkheid in de rechtspositie tussen partijen weg te nemen en dat zij van mening is dat enkel voornoemd bedrag, met wettelijke rente, moet worden toegewezen. Uit de stellingen van Afnemer volgt dat hij zich op het standpunt stelt dat Dexia buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente verschuldigd is. Nu deze geschilpunten van belang zijn voor de gevorderde verklaring van recht, zal de kantonrechter deze bespreken.
2.10.
De Hoge Raad heeft zich in het arrest van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, over de buitengerechtelijke kosten uitgesproken. In het arrest is geoordeeld dat de buitengerechtelijke werkzaamheden die in die procedure door Leaseproces waren gesteld op grond van artikel 6:96 lid 3 BW in verbinding met artikel 241 Rv niet voor vergoeding in aanmerking komen. Hoewel de onderbouwing van de buitengerechtelijke kosten in deze zaak ontbreekt, volgt uit de stellingen van partijen dat het gaat om dezelfde buitengerechtelijke werkzaamheden als die in het arrest aan de orde waren, namelijk:
  • het opstellen en versturen van enkele gestandaardiseerde stukken (zoals een klachtbrief, een opt-out verklaring en stuitingsbrieven);
  • het voeren van een intakegesprek;
  • het beoordelen van de haalbaarheid van de aanspraken van Afnemer en het adviseren daaromtrent;
  • het verzamelen van gegevens om de omvang van de aanspraken van Partij te kunnen bepalen.
Ook in dit geval bestaat geen aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten.
2.11.
De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim was, zijnde vanaf een termijn van vier weken na de vernietigingsbrief, waarna er immers redelijkerwijs vanuit mocht worden gegaan dat Dexia niet in de vernietiging berustte, zijnde 27 januari 2006.
2.12.
De wettelijke rente is toewijsbaar als volgt.
2.12.1.
Dexia is vanaf bovengenoemde ingangsdatum wettelijke rente verschuldigd over het saldo van hetgeen aan Dexia is betaald minus hetgeen van Dexia is ontvangen.
2.12.2.
Telkens indien na bovengenoemde ingangsdatum door Dexia een bedrag (exclusief wettelijke rente) is betaald ter zake van deze overeenkomst, is vanaf de datum van die betaling de wettelijke rente verschuldigd over hetgeen na aftrek van dat bedrag (exclusief wettelijke rente) nog door Dexia verschuldigd is.
2.12.3.
De wettelijke rente is verschuldigd tot aan de datum van de voldoening van het onder 2.8. genoemde bedrag.
2.12.4.
Voor zover Dexia in het verleden reeds wettelijke rente heeft voldaan kan deze in mindering worden gebracht op het totale bedrag aan wettelijke rente dat Dexia op grond van het voorgaande verschuldigd is.
2.13.
Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen partijen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige rechtsverhouding. De door Dexia gevorderde verklaring voor recht is in zoverre toewijsbaar.
2.14.
Nu Dexia grotendeels in het gelijk wordt gesteld, maar er uit het vonnis feitelijk een betalingsverplichting volgt aan Afnemer ziet de kantonrechter aanleiding de proces- en nakosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het voorgaande geldt ook voor de getuigentaxe.
2.15.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
3. De beslissing
De kantonrechter
3.1.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met nummer [nummer] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan Afnemer verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van het voornoemde bedrag van € 15.763,96, te vermeerderen met de wettelijke rente als geformuleerd onder rov. 2.11. en 2.12.,
3.2.
compenseert de proces- en nakosten, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M. Ketelaar en in het openbaar uitgesproken door mr. M. van Walraven op 1 september 2022.
type: BF
coll: