ECLI:NL:RBROT:2022:12290

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/10/635790 / FA RK 22-2114
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/635790 / FA RK 22-2114
Bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie
Beschikking van 14 oktober 2022
in de zaak van:
[naam dochter],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: [voornaam dochter] ,
advocaat mr. G.E. van der Pols,
t e g e n
[naam vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.H. Veurtjes.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift namens [voornaam dochter] met bijlagen 1 tot en met 4, binnengekomen op 28 maart 2022;
het verweerschrift namens de vader met bijlage 1;
de brief namens de vader van 6 september 2022, met bijlagen 2 tot en met 5;
e brief namens [voornaam dochter] van 9 september 2022, met bijlagen 4 tot en met 7, en
het aanvullend verweerschrift namens de vader van 15 september 2022, met bijlagen 6 en 7.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 21 september 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
[voornaam dochter] , bijgestaan door mr. Van der Pols, en
de vader, bijgestaan door mr. Veurtjes.

2.Waar gaat het over?

wat staat vast?
2.1.
[voornaam dochter] is een kind van de vader en mevrouw [naam moeder] (hierna: de moeder). [voornaam dochter] is negentien jaar oud. Zij volgt een Havo-opleiding op deeltijdbasis en woont zelfstandig onder begeleiding (kamertraining).
wat ligt voor?
2.2.
[voornaam dochter] wil dat de vader met ingang van 10 juli 2021 een bedrag van € 600,- per maand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie (alimentatie) gaat betalen aan haar.
Zij is van mening dat zij het verzochte bedrag nodig heeft door haar kosten van levensonderhoud en studie en dat haar vader dit bedrag kan betalen.
2.3.
De vader is het niet mee eens met het verzoek. Hij wil dat het verzoek wordt afgewezen en is van mening dat [voornaam dochter] het verzochte bedrag niet nodig heeft. Ook kan hij de verzochte bijdrage niet kan betalen.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de vader met ingang van 28 maart 2022 een bedrag van € 587,- per maand aan alimentatie aan [voornaam dochter] moet betalen. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van [voornaam dochter] afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
ontvankelijkheid
3.2.
De vader is als ouder onderhoudsplichtig voor [voornaam dochter] . [1] [voornaam dochter] is dus ontvankelijk in haar verzoek en de rechtbank kan de alimentatie vaststellen. De rechtbank baseert zich daarbij op de (beperkt) beschikbare gegevens die zijn overgelegd.
ingangsdatum
3.3.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.4.
De rechtbank hanteert 28 maart 2022 (de datum van indiening van het verzoek) als ingangsdatum, omdat de vader vanaf dat moment rekening kon houden met een vaststelling van de alimentatie.
behoefte [voornaam dochter]
3.5.
Bij de berekening van de alimentatie wordt eerst gekeken naar de kosten van [voornaam dochter] . Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd.
3.6.
Voor de hoogte van de behoefte sluit de rechtbank aan bij de door [voornaam dochter] gestelde behoefte van € 600,- per maand. Gezien de kosten van haar opleiding en het feit dat [voornaam dochter] zelfstandig woont is deze behoefte aannemelijk. Bovendien komt [voornaam dochter] niet in aanmerking voor studiefinanciering omdat ze een Havo-opleiding volgt. Ook kan ze geen aanspraak maken op een tegemoetkoming voor scholieren omdat ze haar opleiding deeltijd volgt en niet is gebleken dat ze onder de werking van de Rutte-regeling valt. De rechtbank volgt de vader niet in zijn primaire standpunt dat de behoefte van [voornaam dochter] € 125,- per maand bedraagt, omdat deze behoefte is gebaseerd op de Nibud-tabellen voor minderjarigen en die kunnen niet één op één worden toegepast bij de behoeftebepaling van meerderjarige kinderen.
3.7.
De rechtbank verlaagt de behoefte van [voornaam dochter] niet met haar eigen inkomsten. Volgens haar eigen verklaring werkt [voornaam dochter] voor een uitzendbureau op oproepbasis. Haar inkomen is dus variabel en afhankelijk van de gewerkte uren. Uit de verklaring van de Belastingdienst blijkt dat haar geregistreerd inkomen in 2021 ongeveer € 300,- per maand bedroeg. Alhoewel er geen sprake is van niet-incidentele inkomsten, zijn de inkomsten van [voornaam dochter] niet van zo’n hoogte dat daar bij de bepaling van haar behoefte rekening mee moet worden gehouden. Ter zitting heeft [voornaam dochter] namelijk verklaard dat ze meer werkt dan zij eigenlijk wil en kan vanwege haar opleiding en haar omstandigheden. Om die reden heeft ze in 2021 haar opleiding ook omgezet van voltijds naar deeltijds. Omdat [voornaam dochter] ook met haar opleiding een stap terug heeft moeten doen, gaat de rechtbank er van uit dat dit ook voor haar baan geldt en dat ze een vergelijkbaar inkomen als in 2021 niet kan verdienen. De behoefte van [voornaam dochter] aan een bijdrage van de vader bedraagt dan dus nog € 600,- per maand.
draagkracht ouders
3.8.
Bij de berekening van de bijdrage moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen (de ‘draagkracht’). Niet alleen de vader is namelijk onderhoudsplichtig, maar ook de moeder. Zij moeten volgens de wet naar draagkracht in de behoefte van hun kinderen voorzien [3] .
3.9.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een budget voor – primair – wonen van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1020)].
draagkracht vader
3.10.
De vader heeft een alimentatieberekening overgelegd. De vader stelt dat hij in 2022 een NBI van € 3.886,- per maand heeft en dat hij een draagkracht van € 1.145,- per maand beschikbaar heeft voor [voornaam dochter] . Mede omdat [voornaam dochter] deze draagkracht niet heeft betwist en deze bedragen overeenkomen met de berekening van de vader, ziet de rechtbank geen aanleiding om van een andere draagkracht uit te gaan dan door de vader is gesteld.
3.11.
De vader stelt dat sprake is van een hoge schuldenlast en dat hij hier substantieel op aflost, maar hij laat na dit aan te tonen. De rechtbank merkt op dat het aan de alimentatieplichtige is om de rechtbank ervan te overtuigen dat hij niet over voldoende draagkracht beschikt en daarvoor moet hij ook de nodige bescheiden overleggen. De vader heeft enkel een overzicht van zijn schulden bij de Belastingdienst overgelegd en een overzicht van openstaande betalingsachterstanden van een incassobureau van 1 juni 2022 zonder daarbij enige toelichting te geven. Hoewel uit de stukken blijkt dat de vader schulden heeft is het de rechtbank niet duidelijk hoe deze schulden zijn ontstaan en of de vader deze schulden aflost. Bij gebreke hieraan houdt de rechtbank rekening met een last van € 100,- per maand. Het is aannemelijk dat deze last voor de vader niet vermijdbaar is en hem niet valt te verwijten.
Daarnaast stelt de vader ter zitting voor het eerst dat hij zich tot de schuldhulpverlening heeft gewend, maar laat hij na hiervan stukken te overleggen. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij, omdat hij tardief is en daarnaast in het geheel niet is onderbouwd.
3.12.
Rekening houdend met voornoemde last heeft de vader volgens de hiervoor vermelde methode een draagkracht van € 1.120,- per maand beschikbaar voor [voornaam dochter] .
draagkracht moeder
3.13.
De draagkracht van de moeder berekent de rechtbank op € 25,- per maand. De Expertgroep alimentatie beveelt aan dat bij de niet-verzorgende ouder die een bijstandsuitkering (al dan niet samen met een kindgebonden budget) ontvangt een minimale draagkracht van € 25,- per maand wordt aangenomen. Uit de overgelegde stukken blijkt voldoende duidelijk dat de moeder een bijstandsuitkering ontvangt.
verdeling kosten
3.14.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.15.
De vader en de moeder hebben samen een draagkracht van € 1.145,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [voornaam dochter] te betalen, die namelijk € 600,- per maand zijn. Dit betekent dat de vader een deel van (1.120/1.145 x 600 =) € 587,- per maand moet dragen en de moeder (25/1.145 x 600 =) € 13,- per maand.
alimentatie vooruitbetalen
3.16.
De vader moet de alimentatie vanaf vandaag steeds vóór de eerste van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas aan het eind van de maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.17.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de alimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.18.
Partijen moeten ieder de eigen proceskosten betalen, omdat het gaat om een procedure tussen een ouder en een kind.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beslist dat de vader met ingang van 28 maart 2022 een bedrag van € 587,- per maand moet betalen aan [voornaam dochter] , als bijdrage in diens kosten van levensonderhoud en studie;
4.2.
beslist dat de vader vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat ieder de eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.P. den Hollander, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2022 door mr. M.P. den Hollander voornoemd, in aanwezigheid van voornoemde griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Gravenhage. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:392, lid 1, sub a, Burgerlijk Wetboek en artikel 1:395a Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek