ECLI:NL:RBROT:2022:12291

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/10/638100 / FA RK 22-3261
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kinderalimentatie en draagkrachtbepaling in een familierechtelijke procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 4 oktober 2022, is de rechtbank gevraagd om een beslissing te nemen over de kinderalimentatie voor twee minderjarige kinderen, [voornaam kind 1] en [voornaam kind 2], in het kader van een echtscheiding tussen de ouders. De vrouw verzocht om een alimentatie van € 401,- per maand voor [voornaam kind 2] en € 615,- per maand voor [voornaam kind 1]. De man betwistte de noodzaak van deze bedragen en stelde dat hij deze niet kon betalen. De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld en vastgesteld dat de man met ingang van 1 januari 2022 een kinderalimentatie van € 378,- per maand voor elk kind moet betalen. De rechtbank baseerde haar beslissing op de draagkracht van de ouders en de behoefte van de kinderen, waarbij rekening werd gehouden met de inkomens van de ouders en de kosten van levensonderhoud voor de kinderen. De rechtbank concludeerde dat de man onderhoudsplichtig is voor beide kinderen en dat de vrouw en [voornaam kind 1] ontvankelijk zijn in hun verzoeken. De rechtbank verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de alimentatie onmiddellijk betaald moet worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten werden door beide partijen zelf gedragen. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan worden aangevochten bij het gerechtshof in Den Haag binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/638100 / FA RK 22-3261
Kinderalimentatie
Beschikking van 4 oktober 2022
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
en
[naam kind 1],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [voornaam kind 1] ,
advocaat mr. A.J.C. van Bemmel,
t e g e n
[naam man] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.W.F. Jansen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift namens de vrouw en [voornaam kind 1] met bijlagen 1 tot en met 10, binnengekomen op 12 mei 2022;
de brief namens de vrouw en [voornaam kind 1] van 18 mei 2022, met bijlagen;
het verweerschrift namens de man;
e brief namens de man van 13 september 2022, met bijlagen 1 en 2;
het journaalbericht namens de man van 15 september 2022, met bijlage 3;
de brief namens de vrouw en [voornaam kind 1] van 16 september 2022, met bijlagen 11 tot en met 16;
het journaalbericht namens de man van 22 september 2022, met bijlage 4, en
et journaalbericht namens de man van 22 september 2022, met bijlagen.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 27 september 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de vrouw en [voornaam kind 1] , bijgestaan door mr. Van Bemmel, en
de man, bijgestaan door mr. Jansen.

2.Waar gaat het over?

feiten
2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [naam kind 1] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2001, en
  • [naam kind 2] (hierna: [voornaam kind 2] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 2006.
[voornaam kind 1] en [voornaam kind 2] staan ingeschreven op het adres van de vrouw.
verzoeken
2.2.
De vrouw wil dat de man met ingang van 1 augustus 2021 een alimentatie voor [voornaam kind 2] van € 401,- per maand aan de vrouw gaat betalen en [voornaam kind 1] wil dat de man met ingang van 1 augustus 2021 een alimentatie aan hem betaald van € 615,- per maand. Zij zijn van mening de verzochte bedragen nodig te hebben voor de kosten van respectievelijk de verzorging en opvoeding van [voornaam kind 2] en de kosten van levensonderhoud en studie van [voornaam kind 1] en dat de man deze bedragen kan betalen.
2.3.
De man is het niet mee eens met het verzoek. Hij zegt dat hij – naast zijn bijdrage(n) in natura – geen bijdrage kan betalen. Hij vindt dat het verzochte niet nodig is. Daarbij komt dat hij deze bedragen ook niet kan betalen.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man met ingang van 1 januari 2022 een kinderalimentatie voor [voornaam kind 2] van € 378,- per maand aan de vrouw moet betalen en een alimentatie van € 378,- per maand aan [voornaam kind 1] . Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de vrouw en een deel van het verzoek van [voornaam kind 1] afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
ontvankelijkheid
3.2.
De man is als ouder van [voornaam kind 1] en [voornaam kind 2] onderhoudsplichtig voor beide kinderen. [1] De vrouw en [voornaam kind 1] zijn dus ontvankelijk in hun verzoeken en de rechtbank kan de alimentatie vaststellen.
ingangsdatum
3.3.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.4.
Partijen zijn begin 2021 uit elkaar gegaan en in de tussentijd is geen alimentatie overeengekomen. Wel zijn door de man kosten voldaan. De advocaat van de vrouw en [voornaam kind 1] hebben de man op 19 juli 2021 om zijn financiële gegevens verzocht, maar het verzoekschrift is, door omstandigheden aan de zijde van de vrouw, pas op 12 mei 2022 ingediend. Omdat door de man wel ook kosten zijn voldaan en het indienen van het verzoekschrift zo lang op zich heeft laten wachten, hanteert de rechtbank 1 januari 2022 als ingangsdatum.
behoefte [voornaam kind 2]
3.5.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Niet in geschil dat partijen begin 2021 uit elkaar zijn gegaan. De rechtbank rekent om die reden met de inkomens van partijen in 2020. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van de man bedroeg toen € 2.934,- per maand. [3] Dat volgt uit de jaaropgaves van 2020 van de man. Het NBI van de vrouw bedroeg toen € 1.410,- per maand. [4] Dat volgt uit de jaaropgave van 2020 van de vrouw. Hun gezinsinkomen bedroeg daarom € 4.344,-.
3.6.
Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan de kinderen werd uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een gezinsinkomen van € 4.344,- gemiddeld € 926,- per maand uitgaven voor hun kinderen in 2021. [5] Voor alleen [voornaam kind 2] is dat € 463,- per maand. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 472,- per maand.
[voornaam kind 1]
3.7.
Voor de hoogte van de behoefte van iemand tussen de 18 en 21 jaar sluit de rechtbank, gelijk ook aan partijen, aan bij de normbedragen die worden genoemd in de Wet op de Studiefinanciering 2000. Volgens die wet is een hbo-student € 933,- per maand kwijt aan kosten voor levensonderhoud en een bedrag van € 90,- per maand aan collegegeld. In totaal heeft een student dus € 1.023,- per maand aan kosten.
3.8.
In het hiervoor genoemde normbedrag voor een hbo-student wordt geen onderscheid gemaakt tussen de situatie dat een student thuis woont of op kamers zit. De man heeft aangevoerd dat het normbedrag voor [voornaam kind 1] lager zou moeten zijn omdat hij thuis woont. De rechtbank is het daarmee eens en vermindert het normbedrag met € 235,- per maand, omdat dat het bedrag aan woonlasten is zoals dat in de bijstandsnorm is verwerkt.
3.9.
De rechtbank vermindert dit bedrag niet met de lening waar [voornaam kind 1] mogelijk gebruik van kan maken. In dat geval moet [voornaam kind 1] die lening namelijk later terugbetalen.
3.10.
Volgens zijn eigen verklaring verdient [voornaam kind 1] elke maand ongeveer € 540,- per maand. Een soortgelijk bedrag blijkt uit de loonstroken van april en mei 2022. Daarmee kan [voornaam kind 1] een deel van zijn kosten zelf betalen. Omdat [voornaam kind 1] ter zitting heeft verklaard dat hij – vanwege de huidige financiële situatie van zijn ouders – meer werkt dan hij eigenlijk wil en kan vanwege zijn opleiding, houdt de rechtbank geen rekening met zijn volledige inkomsten. De rechtbank houdt rekening met € 300, -en verlaagt daarom de behoefte met een bedrag van € 300,- per maand. De behoefte van [voornaam kind 1] aan een bijdrage van de man bedraagt dan dus nog € 488,- per maand.
draagkracht ouders
3.11.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [6] .
3.12.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het NBI van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een budget voor – primair – wonen van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1020)].
draagkracht man
3.13.
Partijen zijn het ter zitting erover eens geworden dat gerekend kan worden met een jaarinkomen van € 36.000,- netto en dus met een NBI van € 3.000,- per maand.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man dan een draagkracht van € 756,- per maand. [7]
3.14.
Daarbij heeft de rechtbank gerekend met de forfaitaire woonlast, omdat niet aannemelijk is dat de man dubbele woonlasten heeft. Weliswaar voldoet hij de lasten van de gemeenschappelijke woning van partijen, maar de man heeft niet aangetoond dat hij daarnaast nog eigen woonlasten heeft.
3.15.
Omdat er geen aanzienlijk verschil in behoefte is, verdeelt de rechtbank de draagkracht van de man gelijk over beide kinderen. De man heeft dus een draagkracht beschikbaar van € 378,- per kind per maand.
draagkracht vrouw
3.16.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde
uitkeringsspecificaties van 2022, waarop een inkomen van € 1.801,- bruto per maand staat genoemd exclusief vakantietoeslag. De rechtbank rekent ook met de uitkering van het ABP van € 104,- netto per maand, die de vrouw volgens haar verklaring ter zitting ontvangt. De rechtbank houdt geen rekening met een kindgebonden budget, omdat zij dit – vanwege de inschrijving van de man op het adres van de vrouw – feitelijk niet heeft ontvangen en nu ook nog niet ontvangt. Het NBI is dan € 1.558,-. [8]
3.17.
Als het inkomen lager is dan € 1.720,- netto per maand dan geldt de zogenoemde ‘draagkrachttabel’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Volgens die tabel heeft de vrouw een draagkracht van € 85,- per maand.
verdeling kosten
3.18.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.19.
Een vergelijking is hier niet nodig omdat de man en de vrouw samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van de kinderen. Hun gezamenlijke draagkracht is € 841,- per maand, terwijl de kosten van de kinderen € 960,- per maand zijn. Zij komen dus samen een bedrag van € 119,- per maand tekort. Zij moeten daarom ieder hun volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de man met € 756,- per maand moet bijdragen in de kosten van [voornaam kind 1] en [voornaam kind 2] .
zorgkorting
3.20.
Tussen partijen is niet in geschil dat er geen omgang plaatsvindt tussen de man en de kinderen en dus geen zorgkorting toegepast hoeft te worden.
alimentatieachterstand
3.21.
De man wordt – door de ingangsdatum zoals vermeld onder 3.4 – geconfronteerd met een achterstallige alimentatie. De rechtbank merkt op dat de reeds door de man betaalde bijdragen ten behoeve van [voornaam kind 2] en [voornaam kind 1] in mindering strekken op de hieronder vast te stellen alimentatie. Aangezien de vrouw en [voornaam kind 1] dat ook ter zitting hebben bevestigd, gaat de rechtbank er vanuit dat zij hieraan hun medewerking verlenen.
alimentatie vooruitbetalen
3.22.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.23.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.24.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beslist dat de man met ingang van 1 januari 2022 een bedrag van € 378,- per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam kind 2] ;
4.2.
beslist dat de man met ingang van 1 januari 2022 een bedrag van € 378,- per maand moet betalen aan [voornaam kind 1] , als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie;
4.3.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.6.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.P. den Hollander, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2022 door mr. M.P. den Hollander voornoemd in aanwezigheid van voornoemde griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage(n):
behoefte van de minderjarige;
draagkracht van de man, en
draagkracht van de vrouw.
1.)
2.)
3.)

Voetnoten

1.Artikel 1:392, lid 1, sub a, Burgerlijk Wetboek en artikel: 1:395a, lid 1, Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Bijlage 1: behoefte van de minderjarige
4.Bijlage 1: behoefte van de minderjarige
5.Bijlage 1: behoefte van de minderjarige
6.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
7.Bijlage 2: draagkracht van de man
8.Bijlage 3: draagkracht van de vrouw