ECLI:NL:RBROT:2022:12292

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/10/637571 / FA RK 22-3006
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en beoordeling van inkomensverlies in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.H.M. de Vries-Veringa, verzocht om een verlaging van de kinderalimentatie van € 200,- naar € 103,- per maand, omdat hij stelde dat zijn financiële situatie was verslechterd door inkomensverlies. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Vurdelja, verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden die een verlaging rechtvaardigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 oktober 2022 zijn beide partijen gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader en moeder samen drie kinderen hebben, en dat de vader eerder was veroordeeld tot het betalen van kinderalimentatie die was aangepast op basis van zijn inkomen. De vader heeft zijn verzoek onderbouwd met documenten, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er sprake is van inkomensverlies dat niet herstelbaar of verwijtbaar is. De rechtbank concludeert dat de vader zijn financiële situatie niet voldoende heeft aangetoond en dat hij zijn verplichtingen kan blijven nakomen.

De rechtbank wijst het verzoek van de vader af en stelt vast dat er geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden is die een aanpassing van de kinderalimentatie rechtvaardigt. Beide partijen worden veroordeeld om hun eigen proceskosten te dragen. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan, voor zover definitief, worden aangevochten bij het gerechtshof in Den Haag binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/637571 / FA RK 22-3006
Kinderalimentatie
Beschikking van 1 november 2022
in de zaak van:
[naam vader],
wonende in [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] , verzoeker,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.H.M. de Vries-Veringa,
e n
[naam moeder],
wonende in [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] , verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D. Vurdelja.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vader met bijlagen 1 tot en met 5, binnengekomen op 29 april 2022;
het journaalbericht van de vader van 23 mei 2022, met bijlagen;
het verweerschrift van de moeder, met bijlagen 1 en 2;
het journaalbericht van de moeder van 21 september 2022, met bijlagen;
het journaalbericht van de vader van 23 september 2022, met bijlagen 3 tot en met 6, en
het journaalbericht van de moeder van 23 september 2022, bijlagen 1 en 2.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 4 oktober 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via (video)bellen gehoord:
de vader, bijgestaan door mr. De Vries-Veringa, en
de moeder, bijgestaan door mr. Vurdelja.
1.3.
De rechtbank heeft aan [voornaam kind 1] , de zoon van partijen, gevraagd wat hij van het verzoek vindt. Hij heeft dat per e-mail laten weten.

2.Waar gaat het over?

wat staat vast?
2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [naam kind 1] (hierna: [voornaam kind 1] ), geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2006;
  • [naam kind 2] (hierna: [voornaam kind 2] ), geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 2] 2009, en
  • [naam kind 3] (hierna: [voornaam kind 3] ), geboren in [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 3] 2015.
De kinderen staan ingeschreven op het adres van de moeder.
2.2.
Na het uiteengaan van de ouders zijn zij in onderling overleg overeengekomen dat de vader een kinderalimentatie betaalt van € 200,- per maand. Op 22 september 2021 heeft de rechtbank die bijdrage gewijzigd en beslist dat de vader met ingang van 1 maart 2021 tot 1 juni 2022 een kinderalimentatie van € 91,- per kind per maand aan de moeder moet betalen en vanaf 1 juni 2022 € 149,- per kind per maand.
wat ligt voor?
2.3.
De vader wil dat dit bedrag met ingang van 1 maart 2022 wordt gewijzigd in € 103,- per maand. Volgens hem zijn de omstandigheden gewijzigd en kan hij de eerder opgelegde bijdragen niet meer betalen. De vader heeft ook verzocht om de kinderalimentatie voor de duur van deze procedure te wijzigen naar € 103,- per maand.
2.4.
De moeder is het niet eens met het verzoek. Zij wil dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. Zij vindt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de vader de kinderalimentatie niet meer kan betalen.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de gewijzigde omstandigheden in dit geval niet leiden tot een lagere draagkracht van de vader. Dit betekent dat zij het verzoek van de vader afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van de ouders, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
verzoek om een voorlopige beslissing
3.2.
De rechtbank wijst het verzoek van de vader om de kinderalimentatie voor de duur van de procedure te wijzigen naar € 103,- per maand af. De vader heeft hierbij geen belang meer heeft omdat de rechtbank meteen een beslissing geeft op zijn verzoeken in de bodemzaak.
reden voor de wijziging
3.3.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd [1] . De vader stelt dat daar sprake van is omdat sprake is van een inkomensterugval. Hij heeft een andere baan en werkt vanaf 1 maart 2022 in loondienst. De vader heeft zijn stelling met stukken onderbouwd. Om die reden berekent de rechtbank de kinderalimentatie opnieuw per 1 maart 2022.
behoefte [voornaam kind 1] , [voornaam kind 2] en [voornaam kind 3]
3.4.
Tussen de vader en de moeder is niet in geschil dat de behoefte van de kinderen in 2019 € 925,- per maand bedroeg. De rechtbank stelt de behoefte van de kinderen daarom op dat bedrag vast. Geïndexeerd is dat nu € 995,- per maand.
draagkracht ouders
3.5.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [2] .
3.6.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een budget voor – primair – wonen van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1.020)].
draagkracht moeder
3.7.
Tussen de ouders is niet in geschil dat de draagkracht van de moeder op basis van haar jaaropgaaf 2021 van het UWV € 115,- per maand bedraagt. De rechtbank stelt de draagkracht van de moeder daarom op dat bedrag vast. Voor zover de vader pas ter zitting in zijn laatste termijn de verdiencapaciteit van de moeder ter discussie heeft willen stellen is dat tardief en houdt de rechtbank daar geen rekening mee.
3.8.
De vader stelt dat hij aanvankelijk als timmerman in loondienst werkte en van 2015 tot 1 maart 2022 als zzp’er voor zijn onderneming (onderhoud- en klusbedrijf). Met ingang van 1 maart 2022 is hij in loondienst gaan werken bij [naam bedrijf] . Zijn inkomen bedraagt nu € 1.725,- bruto per maand exclusief vakantiegeld. De vader heeft die keuze gemaakt omdat hij heeft moeten ervaren dat hij voor een mooie omzet in zijn onderneming minimaal 70 à 80 uur per week moest werken en die inspanning een zware wissel heeft getrokken op zijn fysieke en geestelijke gezondheid. Ook is hij opnieuw in het huwelijk getreden en draagt hij nu ook de verantwoordelijkheid voor zijn echtgenote. Hij kan het zich als zelfstandige niet permitteren om een afdoende arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten omdat de omzet daartoe niet toereikend is en financiële reserves ontbreken. Om die redenen heeft hij nu gekozen voor meer zekerheid en minder druk. Van oudsher heeft hij gewerkt tegen een minimumloon en in die zin ontvangt hij nu met zijn huidige salaris een adequate beloning. Echter met dat salaris kan hij de eerder opgelegde kinderalimentatie niet langer kan betalen.
3.9.
De rechtbank vindt dat de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van inkomensverlies maar ook dat, als sprake is van inkomensverlies, hij onvoldoende heeft onderbouwd dat dat inkomensverlies niet voor herstel vatbaar en niet verwijtbaar is. Op grond van de beschikbare gegevens en de door de vader verstrekte onderbouwing is – al ware sprake van inkomensverlies – het inkomensverlies het gevolg van keuzes die de vader heeft gemaakt en heeft de vader zich bij het maken van die keuzes onvoldoende rekenschap gegeven van de gerechtvaardigde belangen van zijn kinderen. De vader toont niet aan welke fysieke of mentale beperkingen maken dat het voor hem noodzakelijk was in loondienst te gaan werken. De vader heeft geen stukken van zijn medische geschiedenis of zijn huidige behandelingen overgelegd, waaruit blijkt wat hem mankeert. De brief die de vader van zijn huisarts heeft overgelegd is daarvoor onvoldoende. Nog los van het feit dat het hier gaat om een brief van zijn eigen behandelend arts, heeft de arts zijn verklaring niet medisch onderbouwd en toegelicht. Informatie over zijn toenmalig inkomen als timmerman ontbreekt terwijl door de moeder wordt betwist dat de vader nu, al ware dat zo, een adequate beloning ontvangt. In elk geval geldt in zijn algemeenheid dat de arbeidsmarkt voor een timmerman bijzonder goed valt te noemen en het door de vader gestelde salaris zonder nadere toelichting niet lijkt te passen bij een (ervaren) timmerman dan wel meubelmaker. Ook de stelling van de vader dat hij niet meer als zelfstandige werkt, wordt door de moeder gemotiveerd betwist en is door de vader onvoldoende weerlegd. Zo heeft de moeder stukken overgelegd waaruit blijkt dat de onderneming [naam bedrijf] in januari 2022 is gevestigd op hetzelfde adres waar de vader in 2014 zijn onderneming heeft gestart, dat blijkens productie 3 dat ook het adres van de vader is en volgens haar gegevens bij [naam bedrijf] slechts één persoon werkzaam is. Ook heeft zij een afschrift van WhatsApp overgelegd waaruit blijkt dat de vader ingaat op een verzoek aan [naam bedrijf] om klusonderhoud. De rechtbank stelt verder vast dat de arbeidsovereenkomst die de vader heeft overgelegd niet is ondertekend terwijl ook de salarisstroken die zijn overgelegd vragen oproepen omdat er geen premies worden afgedragen. Bovendien heeft de vader niet aangetoond dat hij als zzp’er aanzienlijk meer dan veertig uur per week heeft moeten werken om de toen gerealiseerde winst te behalen. Voor zover de vader daadwerkelijk structureel meer dan fulltime moest werken heeft hij niet duidelijk gemaakt waarom hij niet als zzp’er kon blijven werken op basis van veertig uur per week. Daarnaast kan ook niet vastgesteld worden of de omzet van de onderneming van de vader is teruggelopen, zoals hij stelt, omdat hij geen jaarcijfers van 2020 of 2021 heeft overgelegd. De rechtbank beschikt enkel over de cijfers zoals vermeld in haar beschikking van 22 september 2021 en sluit daar dan ook bij aan. De rechtbank rekent daarom ook nu met een gemiddelde winst uit onderneming van € 29.731,- bruto per jaar. Het NBI is dan € 2.344,-. [3]
3.10.
Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de MKB-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek, als ook de helft van de forfaitaire woonlasten, omdat de vader opnieuw is gehuwd en samenwoont met zijn partner.
3.11.
Daarnaast heeft de rechtbank nog gerekend met een last van € 97,- per maand voor de aflossing van de fiscale schulden van de vader die betrekking hebben op 2020. Deze lasten zijn aangetoond en zijn voor de vader niet vermijdbaar en vallen hem niet te verwijten. Voor de maand mei 2022 heeft de rechtbank ook nog rekening gehouden met de laatste aflossingstermijn van € 250,- van de TOZO-lening, zoals vermeld in de beschikking van 22 september 2021. Na mei 2022 zou deze schuld afgelost moeten zijn.
3.12.
De rechtbank houdt geen rekening met de overige fiscale schulden omdat de vader niet heeft aangetoond dat deze lasten niet vermijdbaar zijn. Het betreffen namelijk voorlopige aanslagen die betrekking hebben op 2022 en dus nog niet definitief zijn. Gezien de stelling van de vader dat hij zijn onderneming in februari 2022 is gestaakt verwacht de rechtbank dat deze aanslagen in hun huidige omvang niet definitief zullen worden.
3.13.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader een draagkracht van € 438,- per maand, dus € 146,- per kind per maand. [4] Met ingang van 1 juni 2022 heeft de vader een draagkracht van € 612,- per maand, dus € 204,- per kind per maand. [5] De vader moet zijn gehele draagkracht aanwenden omdat de ouders samen onvoldoende draagkracht hebben om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien.
zorgkorting
3.14.
De rechtbank past geen zorgkorting toe, want er is geen contact tussen de vader en de kinderen.
3.15.
Dit leidt tot de conclusie dat de vader voldoende draagkracht heeft om de vastgestelde kinderalimentatie te voldoen en dat er geen sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. De rechtbank wijst het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie daarom af.
proceskosten
3.16.
De vader en de moedermoeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de verzoeken van de vader af;
4.2.
beslist dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.P. den Hollander, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2022 door mr. M.P. den Hollander, voornoemd, in aanwezigheid van voornoemde griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
draagkracht van de vader in mei 2022, en
draagkracht van de vader met ingang van juni 2022.
1.)
2.)

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
3.Bijlage 1: draagkracht van de vader in mei 2022
4.Bijlage 1: draagkracht van de vader in mei 2022
5.Bijlage 2: draagkracht van de vader met ingang van 1 juni 2022