ECLI:NL:RBROT:2022:1409

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
C/10/633395 / KG ZA 22-115
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot opheffing van executoriaal beslag op vrachtwagen in kort geding tussen voormalige echtelieden

In deze zaak, die op 16 februari 2022 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde de man in kort geding de opheffing van het executoriaal beslag dat de vrouw op zijn vrachtwagen had gelegd. De partijen zijn voormalige echtelieden, die in een echtscheidingsconvenant afspraken hadden gemaakt over partneralimentatie. De man had een verzoekschrift ingediend tot beëindiging van de alimentatie, maar de vrouw had beslag gelegd op zijn vrachtwagen omdat hij zijn alimentatieverplichtingen niet nakwam. De voorzieningenrechter overwoog dat de vrouw een geldige titel had voor het beslag en dat de man onvoldoende had aangetoond dat hij niet meer aan zijn alimentatieverplichtingen kon voldoen. De voorzieningenrechter wees de vordering van de man af, omdat de executie van de alimentatie niet als misbruik van recht kon worden aangemerkt. De man had de mogelijkheid om zijn alimentatieverplichtingen na te komen en daarmee het beslag op te heffen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/633395 / KG ZA 22-115
Vonnis in kort geding van 16 februari 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. M.A.J. Beers te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. H. Shawky te Amsterdam.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 februari 2022, met producties;
  • de brief van mr. Shawky van 14 februari 2022, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 15 februari 2022;
  • de pleitnota van mr. Shawky.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De gronden van de beslissing

2.1.
Gelet op de spoedeisendheid wordt volstaan met een korte opsomming
van de meest relevante feiten en de gronden van de beslissing.
2.2.
Partijen zijn voormalige echtelieden. Bij beschikking van 31 december 2019 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze is op 15 januari 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Partijen zijn in een echtscheidingsconvenant overeenkomen dat de man met ingang van 23 december 2019 met een bedrag van € 1.206,00 bruto per maand zal bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Gelet op de wettelijke indexering bedroeg de partneralimentatie in 2021 € 1.273,23 bruto per maand.
2.4.
Op 11 november 2021 heeft de man een verzoekschrift tot vaststelling van beëindiging van rechtswege van de partneralimentatie ex artikel 1:160 BW ingediend, met ingang van 1 december 2020 dan wel 6 juni 2021, 7 juli 2021 of 9 september 2021 of ene door de rechtbank in goede justitie vast te stellen datum, met veroordeling van de vrouw tot terugbetaling van de teveel ontvangen bedragen. Bij het verzoekschrift is ter onderbouwing een detective-rapport gevoegd. Tot 11 november 2021 heeft de man voldaan aan zijn alimentatieverplichting. Na deze datum heeft hij niet meer betaald.
2.5.
De vrouw heeft op 12 januari 2022 beslag gelegd op de bankrekening van de man. Dit beslag heeft geen doel getroffen.
2.6.
De man heeft op 25 januari 2022 een aanvullend verzoekschrift ingediend, zijnde een verzoek tot voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv. Dit verzoek zal gelijktijdig met de hoofdzaak worden behandeld. Naar verwachting vindt de zitting plaats in april 2022.
2.7.
Op 8 februari 2022 heeft de vrouw executoriaal beslag laten leggen op de vrachtwagen van de man (merk Scania, kenteken [kentekennummer]). De executoriale verkoop van de vrachtwagen is aangezegd tegen 23 maart 2022. De man is eveneens aangezegd dat hij de sleutels van de vrachtwagen uiterlijk 18 februari 2022 dient in te leveren. De man voorziet in zijn levensonderhoud als vrachtwagenchauffeur (eenmanszaak) en gebruikt daarvoor deze vrachtwagen.
2.8.
In dit kort geding vordert de man om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw te veroordelen tot onmiddellijke staking of schorsing van de executie van de beschikking van 31 december 2019 totdat een uitspraak is gedaan in de bodemprocedure, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
2.9.
Het beroep van de vrouw op niet-ontvankelijkheid, vanwege kort samengevat de beslissing van de familierechter om het verzoekschrift ex art. 223 Rv niet voorafgaand aan maar tegelijk met de behandeling van de hoofdzaak te behandelen, is ter zitting afgewezen.
2.10.
Tegen de beschikking van 31 december 2019 is geen rechtsmiddel aangewend. In die beschikking is, wat betreft de alimentatie, aangesloten bij de tussen partijen gemaakte afspraken. In een executiegeschil kan de tenuitvoerlegging van een dergelijke uitspraak slechts worden geschorst wanneer de executant, gelet op de belangen van de geëxecuteerde, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn executiebevoegdheid. Dat kan onder meer het geval zijn wanneer de te executeren beslissing berust op een kennelijke juridische of feitelijke misslag en/of als de executie op grond van na de beslissing voorgevallen of aan het licht gekomen feiten aan de zijde van de geëxecuteerde klaarblijkelijk een noodtoestand zal doen ontstaan en/of de (voortzetting van de) executie misbruik van recht oplevert.
2.11.
Dat van een misslag in de beschikking geen sprake is, staat vast.
2.12.
De man heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de vrouw ruim voor de datum dat hij de betalingen gestaakt heeft is gaan samenwonen met haar partner, als waren zij gehuwd, als gevolg waarvan de partneralimentatie definitief is geëindigd. De man is daarnaast niet meer in staat om de vastgestelde partneralimentatie te voldoen. De vrachtwagen is de enige bron van de man om inkomen te kunnen genereren. De vrouw maakt met het beslag op de vrachtwagen misbruik van haar bevoegdheid. Indien de vrachtwagen wordt verkocht zal voor de man een noodtoestand ontstaan. Dat de vrouw de uitkomst van de bodemprocedure niet kan afwachten is niet gebleken, aldus de man.
2.13.
De vrouw heeft hiertegenover gesteld dat zij niet samenwoont met haar huidige partner en dat van een einde aan de partneralimentatie van rechtswege geen sprake is. De vrouw heeft drie maanden geen alimentatie ontvangen waardoor zij in financiële nood is komen te verkeren. Het beslag op de bankrekening van de man trof geen doel, waardoor de vrouw genoodzaakt was beslag te leggen op de vrachtwagen van de man. Dat de man in een noodtoestand komt te verkeren, is door de vrouw betwist.
2.14.
De voorzieningenrechter overweegt dat de vrouw beschikt over een geldige titel en een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar executiebevoegdheid zolang de man niet aan zijn alimentatieverplichtingen voldoet. De alimentatie is bedoeld voor de kosten van levensonderhoud. Dat de vrouw beschikt over vermogen doet daarbij niet ter zake. Dat de vrouw is gaan samenwonen met haar huidige partner als was zij met hem gehuwd kan op voorhand niet zonder meer worden vastgesteld. De juistheid van het overgelegde rapport, wat daarvan verder zij, is gemotiveerd betwist en geeft voorshands, met name op het punt van de financiële verwevenheid, onvoldoende duidelijkheid.
Aannemelijk is dat de voortzetting van de executie en de verkoop van de vrachtwagen aan de zijde van de man zal leiden tot het verlies van zijn broodwinning en te zijner tijd mogelijk, nu het vinden van een andere baan moeilijk zal zijn, tot een noodtoestand. Dat vooruitzicht maakt de executie nog geen misbruik van recht. De man kan dat immers voorkomen door te voldoen aan zijn alimentatieverplichtingen totdat in de bodemzaak is beslist. Hij heeft weliswaar gesteld dat hij niet meer aan de alimentatieverplichting kan voldoen, maar dit wordt onvoldoende gestaafd met de door hem overgelegde stukken. Het verzoek tot vaststelling van beëindiging van de partneralimentatie heeft hij alleen gegrond op artikel 1:160 BW en niet op een wijziging van omstandigheden in zijn inkomen en draagkracht. De man heeft ook geen verzoek tot verlaging van de alimentatie ingediend. Dat de man de alimentatie niet kan voldoen, is daarom op voorhand niet aannemelijk. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de man over voldoende financiële middelen beschikte (in elk geval meer dan € 10.000,00) om een detectivebureau in te schakelen. Bovendien is gebleken dat de man naast de inkomsten die hij met zijn vrachtwagen genereert ook ca.
€ 1.400,00 per maand inkomsten heeft uit de verhuur van een aan hem toebehorende woning. Aannemelijk is dus dat hij de relatief beperkte achterstand en de lopende termijnen totdat in de bodemzaak is beslist, kan betalen. Als hij dat doet, wordt het beslag opgeheven en kan hij de vrachtwagen blijven gebruiken en zijn onderneming voortzetten. Een noodtoestand valt dan niet te vrezen.
2.15.
Gelet op het voorgaande, is de voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende grond bestaat om over te gaan tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 31 december 2019. De vordering wordt daarom afgewezen.
2.16.
Het hiervoor overwogene neemt niet weg dat, indien de man de achterstallige termijnen aan partneralimentatie voldoet en toezegt deze te blijven voldoen tot aan een definitieve beslissing in de bodemprocedure, de vrouw zich dient te houden aan haar onvoorwaardelijke toezegging ter zitting om het executoriale beslag op de vrachtwagen onmiddellijk op te (laten) heffen. Voor de hand ligt dat de periode tot aan de aangekondigde verkoop op 22 maart 2022 daartoe wordt benut. De ingeslagen weg van over en weer drastische maatregelen nemen, waarbij aan beide zijden de consequenties van die escalaties op de koop toe worden genomen, kan zo wellicht verlaten worden.
2.17.
In de omstandigheid dat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

3..De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2022.
2180/106