ECLI:NL:RBROT:2022:1416

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
C/10/631756 / KG ZA 22-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over afgifte van een Jeep Grand Cherokee tussen aandeelhouders van een ingenieursbureau

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben twee aandeelhouders van een ingenieursbureau een geschil over de afgifte van een Jeep Grand Cherokee. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.J. Frölich, vordert in kort geding dat de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. H. Uzumcu, de Jeep aan de vennootschap of een derde-bewaarder afstaat. De achtergrond van het geschil ligt in de aankoop van de Jeep door de gedaagde in opdracht van de vennootschap, maar deze is op zijn naam geregistreerd. De eiseres stelt dat de gedaagde de Jeep zonder recht onder zich houdt en vordert ook schadevergoeding voor de aankoopprijs van de Jeep. De gedaagde betwist de claims en stelt dat hij de Jeep in eigendom heeft verkregen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eiseres niet toewijsbaar zijn, omdat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld wie de rechtmatige eigenaar van de Jeep is. De rechter heeft vastgesteld dat partijen lijnrecht tegenover elkaar staan en dat er nader onderzoek nodig is om de feiten te verhelderen. De vorderingen zijn afgewezen, en de eiseres is veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 22 februari 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/631756 / KG ZA 22-22
Vonnis in kort geding van 22 februari 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.[eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eisers,
advocaat mr. P.J. Frölich te Alphen aan den Rijn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. H. Uzumcu te Den Haag.
Partijen worden hierna [eiser 1] (eiseres sub 1), [eiser 2] (eiser sub 2), [eiser 1] c.s. (eisers gezamenlijk) en [gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 januari 2022, met producties;
  • het e-mailbericht van mr. Uzumcu van 8 februari 2022, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 8 februari 2022;
  • de pleitnota van mr. Frölich,
  • het ter zitting door mr. Frölich overgelegde vonnis van 24 november 2021.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[eiser 1] is een projecten- en ingenieursbureau dat zich bezighoudt met technisch ontwerp en advies op het gebied van onder meer (werktuig)bouwkunde.
2.2.
[eiser 2] en [gedaagde] zijn sinds 3 december 2019 ieder voor 50% aandeelhouder van [eiser 1] . Vanaf die datum zijn [eiser 2] en [gedaagde] beiden ingeschreven als alleen/zelfstandig bestuurder met de titel “Algemeen directeur” in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2.3.
Eind 2019 heeft [eiser 1] een filiaal in Duitsland geopend. Het filiaal wordt gerund door [gedaagde] .
2.4.
Op 10 juni 2020 heeft [gedaagde] in opdracht van [eiser 1] een koopovereenkomst gesloten met de heer [persoon A] met betrekking tot een Jeep Grand Cherokee met kenteken [kentekennummer] (hierna: de Jeep). Van de rekening van [eiser 1] is hiertoe op 3 juni 2020 een bedrag van € 13.000,00 en op 10 juni 2020 een bedrag van € 2.250,00 overgeschreven naar de rekening van Hauck. De Jeep is op de balans van [eiser 1] geactiveerd.
2.5.
Op 1 juli 2020 heeft [gedaagde] de Jeep op zijn naam laten registreren. [gedaagde] heeft op 23 juli 2020 een volmacht aan zijn echtgenote, [persoon B] , afgegeven om de Jeep Duitsland uit te voeren.
2.6.
Bij brief van 3 mei 2021 heeft de Kamer van Koophandel aan [gedaagde] medegedeeld dat hij met ingang van 1 mei 2021 is uitgeschreven als bestuurder van [eiser 1] .
2.7.
Bij e-mailbericht van 17 juni 2021 heeft de advocaat van [gedaagde] , mr. Zehra Nur Başkaya aan [eiser 2] bericht dat [gedaagde] bij de Turkse autoriteiten aangifte heeft gedaan tegen [eiser 2] van verduistering van de Jeep, omdat de Jeep eigendom zou zijn van [gedaagde] en [eiser 2] de Jeep voor een periode van negen maanden verborgen zou hebben gehouden in Turkije. In het e-mailbericht heeft mr. Zehra Nur Başkaya eveneens bericht dat een strafrechtelijke klacht jegens [eiser 2] is ingediend bij het Turkse Openbare Ministerie.
2.8.
Bij brief en e-mail van 30 juni 2021 heeft [eiser 2] namens [eiser 1] [gedaagde] opgeroepen te verschijnen op de algemene ledenvergadering van [eiser 1] op 9 juli 2021. Op de agenda van deze vergadering stond naast het ontslag van [gedaagde] onder meer:
“iv. Tenaamstelling Jeep Grand Cherokee (kenteken [kentekennummer] ) en valse aangifte van diefstal (…);
NB: Een Jeep Grand Cherokee, die op naam van de vennootschap is aangekocht, betaald is door de vennootschap en door de vennootschap op de balans is geplaatst, is (in strijd met de instructies/bedoelingen) door de heer [gedaagde] op zijn eigen naam geregistreerd. Vervolgens heeft de heer [gedaagde] op valse gronden aangifte gedaan van diefstal van de Jeep bij de Turkse autoriteiten. (…)”
2.9.
De algemene vergadering van [eiser 1] heeft plaatsgevonden op 9 juli 2021. [gedaagde] is niet ter vergadering verschenen.
2.10.
Partijen hebben voorts een procedure in kort geding gevoerd. Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 16 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter, voor zover van belang in deze procedure, [eiser 1] veroordeeld om binnen twee weken bij de Kamer van Koophandel een verzoek in te dienen tot herinschrijving van [gedaagde] als bestuurder van [eiser 1] en [gedaagde] veroordeeld om tegenover [eiser 1] medewerking te verlenen aan het (doen) opmaken van de jaarstukken van [eiser 1] . De voorzieningenrechter heeft daartoe, voor zover van belang het volgende overwogen:
“6.2. De vordering van [eiser 1] houdt als eerste in dat herinschrijving van [gedaagde] in het handelsregister plaatsvindt als gezamenlijk bevoegde bestuurder en niet ten titel van (zelfstandig bevoegde) algemeen directeur. Zij voert daarvoor aan dat [gedaagde] geen openheid van zaken geeft over het door hem gevoerde beleid in Duitsland en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diverse onregelmatigheden. (…) Verder heeft [gedaagde] een vals bankafschrift van [eiser 1] aan derden getoond als blijk van financiële armslag, heeft hij een Jeep Grand Cherokee door [eiser 1] laten kopen maar op zijn eigen naam laten zetten waarna hij een valse aangifte van diefstal heeft gedaan (…).
6.3.
[gedaagde] betwist de beschuldigingen en de door [eiser 1] overgelegde stukken. (…)
6.4. (…)
Duidelijk is dat [gedaagde] en [eiser 2] (mede namens [eiser 1] ) elkaar over en weer beschuldigen van handelingen die niet in het belang zijn van [eiser 1] . Welke partij het gelijk aan zijn zijde heeft, kan in dit kort geding met de voorliggende stukken echter niet worden vastgesteld. (…)”
2.11.
[eiser 1] heeft vervolgens bij dagvaarding van 4 oktober 2021 in kort geding gevorderd om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom aan [eiser 1] voor zover [gedaagde] in gebreke blijft te voldoen aan hetgeen waartoe hij in het vonnis van 16 juli 2021 reeds is veroordeeld. Bij vonnis van 24 november 2021 van deze rechtbank is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, met een maximum van
€ 10.000,00 voor zover hij in gebreke blijft te voldoen aan het vonnis van 16 juli 2021.
2.12.
Bij bericht van 25 oktober 2021 is [eiser 2] op de hoogte gesteld van de beslissing van de 25e Strafrechtbank van Eerste Aanleg te Antalya, Turkije, waaruit blijkt dat er, indien nodig, een hoorzitting zal worden gehouden in Turkije en dat de rechtbank heeft besloten om een bevel uit te vaardigen aan de relevante wethandhavers om de sociale en economische status van de beschuldigde, [eiser 2] , vast te stellen.

3..Het geschil

3.1.
[eiser 1] c.s. vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. [gedaagde] te veroordelen de Jeep (tegen behoorlijk bewijs van kwijting) aan [eiser 1] , althans aan een derde-bewaarder, af te geven op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag met een maximum van € 30.000,00 voor zover [gedaagde] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis in gebreke blijft daaraan uitvoering te geven;
Subsidiair:
2. [gedaagde] te veroordelen [eiser 1] ter zake de Jeep schadeloos te stellen door de koopprijs van € 15.250,00 die [eiser 1] voor de Jeep heeft betaald aan haar te vergoeden, zo nodig op voorwaarde dat [eiser 1] zekerheid stelt, en op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag met een maximum van € 30.000,00 voor zover [gedaagde] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis in gebreke blijft daaraan uitvoering te geven;
Zowel primair als subsidiair:
3. [gedaagde] te gebieden om (tegen behoorlijk bewijs van kwijting) zijn voornoemde Turkse advocaat, mr. Zehra Nur Başkaya, en het Turkse Openbaar Ministerie ervan in kennis te stellen dat (verdere) vervolging van [eiser 1] c.s. ter zake de Jeep (voorlopig) niet langer is aangewezen omdat deze gebaseerd is op een valse aangifte, door [gedaagde] gedaan, waarbij [gedaagde] valselijk voorwendt eigenaar van de Jeep te zijn terwijl de Jeep in werkelijkheid door hem is aangekocht in opdracht en in naam van [eiser 1] en deze vervolgens door hem is gestolen/verduisterd;
4. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding en in de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] c.s. in hun vorderingen, dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiser 1] c.s. in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Het spoedeisend belang

4.1.
Artikel 254 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter in spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd is om deze te geven. Van een spoedeisende zaak in vorenbedoelde zin is sprake als van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een eventuele bodemprocedure afwacht.
4.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat geen sprake is van een spoedeisend belang aan de zijde van [eiser 1] c.s. aangezien de voorzieningenrechter bij vonnis van 16 juli 2021 reeds op het geschil tussen partijen heeft beslist en heeft geoordeeld dat in kort geding niet kan worden vastgesteld welke partij het gelijk aan zijn zijde heeft en er om die reden een bodemprocedure moet worden gestart, wat nog niet gebeurd is.
4.3.
Overwogen wordt als volgt. Weliswaar hebben er twee eerdere kort geding procedures tussen partijen plaatsgevonden, maar niet is gebleken dat de Jeep, hoewel kort in het vonnis van 16 juli 2020 genoemd, onderdeel was van die geschillen. Op onderhavig geschil is dan ook nog niet eerder besloten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat met de stelling van [eiser 1] c.s. dat zij belang hebben bij een toewijzend vonnis van de Nederlandse rechter om de onschuld van [eiser 2] in de Tukse strafprocedure ter zake te helpen bewijzen, de dreigende sanctie van een gerechtelijke boete en/of gevangenisstraf af te wenden, de onterechte vervolging te helpen ten einde te brengen en de vrees voor (verdere) verduistering van de Jeep, de spoedeisendheid van de zaak is gegeven. [eiser 1] c.s. kunnen daarom in hun vorderingen worden ontvangen. Of de vorderingen van [eiser 1] c.s. op materiële gronden ook toewijsbaar zijn, wordt hierna beoordeeld.
De eerste (primaire) vordering
4.4.
Vooropgesteld wordt dat een vordering in kort geding, waar slechts het treffen van een voorlopige voorziening aan de orde is, slechts toewijsbaar is indien met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure de vordering zal worden toegewezen. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser 1] c.s. alleen kunnen worden toegewezen indien er zonder meer van uitgegaan kan worden dat moet worden aangenomen dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat [gedaagde] de Jeep zonder recht of titel onder zich houdt.
4.5.
[eiser 1] c.s. hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] de Jeep namens [eiser 1] heeft aangekocht en vervolgens in strijd met de instructies en bedoeling van [eiser 1] op zijn eigen naam heeft laten registreren. [gedaagde] heeft vervolgens de Jeep zonder medeweten van [eiser 1] c.s. het land uitgevoerd, dan wel laten voeren, en heeft daarna op valse gronden aangifte gedaan van diefstal van de Jeep bij de Turkse autoriteiten. Als eigenaar van de Jeep heeft [eiser 1] er recht en belang bij om deze van [gedaagde] , die de Jeep zonder recht houdt, op te eisen.
4.6.
[gedaagde] heeft hiertegenover gesteld dat hij weliswaar in opdracht van [eiser 1] de Jeep heeft aangeschaft, maar dat [eiser 2] niet tevreden was met het model en de Jeep niet wilde hebben. [gedaagde] heeft toen de Jeep van [eiser 1] overgenomen en de aankoopsom in contanten voldaan aan [eiser 1] . De echtgenote van [gedaagde] is vervolgens met de Jeep naar Turkije gereden. In Turkije heeft zij de Jeep uitgeleend aan [eiser 2] . [eiser 2] heeft de Jeep vervolgens niet meer teruggebracht. Op Turkse camerabeelden is te zien dat [eiser 2] de Jeep onder zich heeft. [gedaagde] en zijn echtgenote hebben daarna aangifte van diefstal van de Jeep gedaan jegens [eiser 2] .
4.7.
Partijen staan aldus lijnrecht tegenover elkaar. Voor de beoordeling wie van partijen gelijk heeft is onderzoek naar de feiten en omstandigheden nodig en mogelijk bewijslevering. Daarvoor biedt de onderhavige kort geding procedure gegeven haar beperkte karakter niet de mogelijkheid. Niet duidelijk is wie thans eigenaar is van de Jeep en wie de Jeep nu onder zich houdt. Bovendien kan zonder nader onderzoek de door [gedaagde] gegeven lezing van de voorgedane gebeurtenissen op voorhand niet worden uitgesloten. Dit leidt tot de conclusie dat onvoldoende duidelijk is dat de vordering van [eiser 1] c.s. in een bodemprocedure zal worden toegewezen, zodat de voorzieningenrechter het niet verantwoord acht om daar op vooruit te lopen. De vordering wordt daarom afgewezen.
De tweede (subsidiaire) vordering
4.8.
De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.
4.9.
Gelet op hetgeen in 4.7. is overwogen kan in dit kort geding niet worden vastgesteld dat en of [eiser 1] eigenaar is van de Jeep. De vordering is dan ook onvoldoende aannemelijk. Alleen daarom al dient het gevorderde te worden afgewezen. Daar komt bij dat [eiser 1] c.s. niets hebben overgelegd waaruit blijkt dat zij ten aanzien van de geldvordering een uitspraak in een bodemprocedure niet zouden kunnen afwachten. Gesteld noch gebleken is dat [eiser 1] c.s. bij het uitblijven van betaling in financieel zwaar weer zullen komen te verkeren.
De derde vordering
4.10.
[eiser 1] c.s. hebben voorts gevorderd om [gedaagde] te gebieden zijn Turkse advocaat en het Turkse Openbaar Ministerie ervan in kennis te stellen dat (verdere) vervolging ter zake de Jeep niet is aangewezen. [eiser 1] c.s. hebben hieraan ten grondslag gelegd dat de strafrechtelijke klacht jegens [eiser 2] is gebaseerd op een valse aangifte, waarbij [gedaagde] zich onterecht heeft voorgedaan als eigenaar van de Jeep, terwijl de Jeep in werkelijkheid door hem is aangekocht in opdracht en in naam van [eiser 1] en deze vervolgens door hem is gestolen/verduisterd. Het voorgaande wordt door [gedaagde] betwist. Zoals reeds eerder is overwogen verschillen partijen van mening over de feitelijke gang van zaken en over wie eigenaar is van de Jeep. Het ligt daarom op de weg van [eiser 2] om in de Turkse strafprocedure verweer te voeren. Voor de voorzieningenrechter is in dit kader geen rol weggelegd. De vordering wordt daarom afgewezen.
De proceskosten
4.11.
[eiser 1] c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.330,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.330,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022.
2180/1729