ECLI:NL:RBROT:2022:143
Rechtbank Rotterdam
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de stopzetting van de Ziektewet-uitkering en de zorgvuldigheid van het bezwaaronderzoek
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.R. Dill, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. H. Woltman. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 3 februari 2021, waarin zijn bezwaar tegen de stopzetting van zijn Ziektewet-uitkering per 15 augustus 2020 ongegrond was verklaard. Eiser stelde dat zijn uitkering ten onrechte was stopgezet en dat het onderzoek in bezwaar niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat er geen fysiek spreekuurcontact had plaatsgevonden met de verzekeringsarts.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser door een langdurige ziekenhuisopname niet in staat was om de hoorzitting bij te wonen en dat er geen adequate heroverweging heeft plaatsgevonden in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en niet zorgvuldig was voorbereid, in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op binnen vier maanden een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.
De rechtbank benadrukte dat in bezwaar een volledige heroverweging dient plaats te vinden en dat, indien er in de primaire fase geen spreekuurcontact heeft plaatsgevonden, dit alsnog moet gebeuren, tenzij voldoende gemotiveerd is dat dit geen toegevoegde waarde heeft. De uitspraak werd mondeling gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.