ECLI:NL:RBROT:2022:143

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
ROT 21/1532
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de stopzetting van de Ziektewet-uitkering en de zorgvuldigheid van het bezwaaronderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.R. Dill, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. H. Woltman. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 3 februari 2021, waarin zijn bezwaar tegen de stopzetting van zijn Ziektewet-uitkering per 15 augustus 2020 ongegrond was verklaard. Eiser stelde dat zijn uitkering ten onrechte was stopgezet en dat het onderzoek in bezwaar niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat er geen fysiek spreekuurcontact had plaatsgevonden met de verzekeringsarts.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser door een langdurige ziekenhuisopname niet in staat was om de hoorzitting bij te wonen en dat er geen adequate heroverweging heeft plaatsgevonden in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en niet zorgvuldig was voorbereid, in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op binnen vier maanden een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

De rechtbank benadrukte dat in bezwaar een volledige heroverweging dient plaats te vinden en dat, indien er in de primaire fase geen spreekuurcontact heeft plaatsgevonden, dit alsnog moet gebeuren, tenzij voldoende gemotiveerd is dat dit geen toegevoegde waarde heeft. De uitspraak werd mondeling gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1532
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.R. Dill),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Woltman).

Procesverloop

In het besluit van 14 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 15 augustus 2020 geen recht meer heeft op uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 3 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft daarna aanvullende medische stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Rechtsvraag en standpunt eiser
1. Het gaat in deze zaak om de vraag of eisers ZW-uitkering terecht is stopgezet.
2. In beroep voert eiser aan dat hij meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld. Eiser was aan het re-integreren vanaf eind april 2019 en is in juli 2019 volledig uitgevallen. Het onderzoek door de verzekeringsarts heeft slechts telefonisch en daarmee niet deugdelijk en zorgvuldig plaatsgevonden. Eiser was niet in staat om de hoorzitting in bezwaar bij te wonen vanwege een langdurige ziekenhuisopname en is hierna niet meer in de gelegenheid gesteld om een verzekeringsarts fysiek te spreken. Ook is het bestreden besluit niet goed gemotiveerd.
3. Verweerder heeft bij verweerschrift verwezen naar een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 juni 2021. Die heeft geen aanleiding gezien om een ander standpunt in te nemen en heeft toegelicht dat de rugklachten voldoende zijn onderkend in de functionele mogelijkhedenlijst.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank overweegt het volgende. Gelet op rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491), dient in bezwaar een volledige heroverweging plaats te vinden. Dat houdt in dat als in de primaire fase geen spreekuurcontact heeft plaatsgevonden, dit in de bezwaarfase alsnog dient plaats te vinden, tenzij door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende is gemotiveerd dat een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft op basis van de klachten en de beschikbare medische informatie.
Eiser heeft in de primaire fase telefonisch gesproken met een verzekeringsarts. In het kader van de behandeling van eisers bezwaar tegen het primaire besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser uitgenodigd voor een hoorzitting. Eiser (in bezwaar niet bijgestaan door een gemachtigde) heeft blijkens een aantekening in het dossier – naar eiser ter zitting heeft toegelicht, vanuit het ziekenhuis – bij verweerder gemeld dat hij niet op de hoorzitting kon verschijnen vanwege een langdurige ziekenhuisopname (die uiteindelijk ongeveer een week heeft geduurd). Eiser is daarna niet opnieuw uitgenodigd voor een hoorzitting of spreekuurcontact.
Uit de rapportage van 21 januari 2021 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek heeft verricht en stukken van de behandelend artsen heeft meegenomen in de beoordeling. Er is niet gemotiveerd waarom is afgezien van een fysiek spreekuurcontact en meer concreet waarom eiser niet alsnog is opgeroepen. In beroep is dit evenmin gebeurd: in het verweerschrift is op eisers beroepsgrond hierover in het geheel niet ingegaan. Om die reden overweegt de rechtbank dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en niet zorgvuldig is voorbereid. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank past niet een bestuurlijke lus toe, omdat nader medisch onderzoek dient plaats te vinden. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier maanden.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2022 door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.
De griffier en rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.