ECLI:NL:RBROT:2022:1435

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
C/10/576613 / HA ZA 19-588
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A.M. Schouwenburg-Laan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en schadevergoeding in een afrekendispuut tussen fruithandelaren

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, stond een afrekendispuut centraal tussen de besloten vennootschap Green Mushroom Farm B.V. (GMF) en de vennootschappen POD B.V. en Ox Group B.V. De rechtbank oordeelde over de aansprakelijkheid van de gedaagden voor schade die GMF had geleden door gebrekkige leveringen van fruit en onrechtmatige handelingen. De rechtbank concludeerde dat GMF recht had op schadevergoeding van POD voor een totaalbedrag van € 369.688,27, en van Ox voor € 59.992,00. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet tijdig hadden geklaagd over de geleverde producten en dat de kwaliteit van de geleverde goederen niet voldeed aan de overeengekomen normen. De rechtbank verwierp ook de vorderingen van de gedaagden in reconventie, omdat GMF tijdig had geklaagd en de gedaagden onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun claims. De rechtbank verklaarde het verstekvonnis van 8 mei 2019 vernietigd en verving dit door het nieuwe vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/576613 / HA ZA 19-588
vonnis in verzet van 23 februari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GREEN MUSHROOM FARM B.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. D.T. Mensinga te Naaldwijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
1. POD B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
eiseres in het verzet,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
2. OX GROUP B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
eiseres in het verzet,

3. [naam gedaagde],

wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiser in het verzet,
advocaat mr. B.R. Kleij te Rotterdam.
Partijen zullen hierna worden genoemd “GMF” en “[naam gedaagde] c.s.” (voor gedaagden in conventie samen). Gedaagden in conventie zullen afzonderlijk POD, Ox respectievelijk [naam gedaagde] worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verstekvonnis van 8 mei 2019, gewezen onder zaaknummer C/10/571690 / HA ZA 19-328, en de daarin genoemde processtukken;
  • de verzetdagvaarding tevens eis in reconventie van 5 juni 2019 met producties 1 tot en met 21;
  • de oproepingsbrief van 27 september 2019 voor de mondelinge behandeling;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties tevens akte wijziging (vermeerdering en vermindering)/specificering van eis, met producties 1 tot en met 33;
  • de brief van 4 december 2019 van mr. Buikstra namens [naam gedaagde] c.s. met producties 22 tot en met 28;
  • de brief van 16 december 2019 van mr. Mensinga namens GMF
  • de brief van 28 december 2019 van mr. Buikstra namens [naam gedaagde] c.s. met productie 29 tot en met 31;
  • de bij B-formulier van 17 december 2019 namens GMF ingezonden producties 34 en 35;
  • de comparitie-aantekeningen van mr. Buikstra;
  • het proces-verbaal van de comparitie van 19 december 2019;
  • de akte (tevens akte wijziging van eis) van GMF met producties A tot en met W;
  • de antwoordakte, tevens houdende akte uitlaten eiswijziging, van [naam gedaagde] c.s.;
  • het proces-verbaal van de voortzetting van de comparitie van 31 augustus 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De beoordeling

De kern van de zaak

2.1.
[naam gedaagde] c.s. heeft afgesproken om GMF te helpen bij het opzetten van een fruittak. In dat kader is consultancywerk verricht en fruit geleverd aan GMF. Partijen verwijten elkaar over en weer dat zij de gemaakte afspraken niet zijn nagekomen, dan wel onrechtmatig tegenover elkaar hebben gehandeld en vorderen allebei geldbedragen plus rente en kosten. De rechtbank zal oordelen dat de vordering van GMF in conventie zal worden toegewezen tot een hoofdsom van € 429.680,27, waarbij slechts POD en Ox (ieder voor een deel van het bedrag) in de kosten zullen worden veroordeeld. De vorderingen van POD en Ox in reconventie zullen worden afgewezen.
De vorderingen
Conventie
2.2.
GMF vordert, na eiswijzigingen en samengevat, hoofdelijke veroordeling van POD, Ox en [naam gedaagde] tot betaling van in totaal € 738.600,14, plus rente en incassokosten en proceskosten (waaronder beslagkosten en nakosten), voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad. De hoofdsom is opgebouwd uit acht vorderingen:
A: een bedrag van € 297.768,70;
B: een bedrag van € 38.160,00;
C: een bedrag van € 32.669,00;
D: een bedrag van € 84.816,00;
E: een bedrag van € 139.177,84;
F: een bedrag van € 75.000,00;
G: een bedrag van € 25.633,60;
H: een bedrag van € 45.375,00.
2.3.
[naam gedaagde] c.s. voert verweer en concludeert tot ontheffing van de bij verstek uitgesproken veroordeling en tot vernietiging van het verstekvonnis van 8 mei 2019, onder afwijzing van de vorderingen van GMF met veroordeling van GMF, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
2.4.
De grondslagen en verweren zullen hierna per vordering afzonderlijk worden besproken.
Reconventie
2.5.
POD en Ox vorderen in reconventie - samengevat - veroordeling van GMF, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van in totaal € 230.830,05 plus rente en kosten. Dit bedrag is opgebouwd uit vijf vorderingen:
i: een bedrag van € 86.400,00, te betalen aan POD;
ii: een bedrag van € 72.160,20, te betalen aan POD;
iii: een bedrag van € 9.075,00, te betalen aan Ox;
iv: een bedrag van € 54.450,00, te betalen aan Ox;
v: een bedrag van € 8.744,85, te betalen aan Ox.
2.6.
GMF voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [naam gedaagde] c.s., bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
2.7.
De grondslagen en verweren zullen hierna per vordering afzonderlijk worden besproken.
De vorderingen in conventie en reconventie
Formele aspecten
2.8.
[naam gedaagde] c.s. is bij verzetdagvaarding van 5 juni 2019 in verzet gekomen tegen het verstekvonnis van 8 mei 2019. [naam gedaagde] c.s. heeft binnen vier weken na de datum van het verstekvonnis verzet aangetekend. Gesteld nog gebleken is dat [naam gedaagde] c.s. niet tijdig in verzet is gekomen van het verstekvonnis, zodat [naam gedaagde] c.s. in zoverre ontvankelijk is in zijn verzet.
2.9.
GMF heeft haar vorderingen bij herhaling gewijzigd, zoals haar in beginsel vrijstond. Tegen de eerste eiswijziging is bezwaar gemaakt. Voor zover dit bezwaar al is gehandhaafd, is daaraan tegemoet gekomen door de op de eerste comparitie gemaakte werkafspraken en het verdere verloop van het partijdebat. GMF heeft nogmaals haar eis gewijzigd en [naam gedaagde] c.s. heeft zich over de gewijzigde eis uitgelaten zonder tegen de eiswijziging op zichzelf bezwaar te uiten. Nu de rechtbank ook ambtshalve geen bezwaar ziet tegen de eiswijziging, zal zij de zaak beoordelen op grond van de gewijzigde vorderingen zoals samengevat onder 2.2 hierboven.
2.10.
Partijen zijn het erover eens dat op deze zaak, hoewel daaraan enige internationale aspecten zijn verbonden, het Nederlandse recht moet worden toegepast.
De onderscheiden verplichtingen van POD en Ox
2.11.
Niet in geschil zijn de volgende feiten:
GMF drijft een onderneming die zich bezig houdt met de handel in paddenstoelen.
POD drijft een onderneming die zich bezig houdt met de handel in groente en fruit.
Ox drijft een onderneming die zich bezig houdt met consultancy- en adviesdiensten in de AGF (aardappelen, groente en fruit) sector.
[naam gedaagde] is bestuurder en aandeelhouder van Ox. Ox houdt op haar beurt de aandelen in, en is de bestuurder van, POD.
Partijen hebben afgesproken dat POD en Ox, alleen of gezamenlijk, consultancywerkzaamheden voor GMF zouden verrichten én fruit aan GMF zouden leveren.
De accountant van GMF heeft een concept voor een schriftelijke overeenkomst tussen GMF en Ox opgesteld die nooit is ondertekend.
2.12.
Partijen zijn verdeeld over de vraag welke vennootschap verantwoordelijk is voor welke werkzaamheden
.
Volgens GMF is zowel POD als Ox verantwoordelijk. GMF stelt dat de verplichtingen tot het leveren van fruit en tot het verrichten van de consultancywerkzaamheden onderdeel waren van dezelfde overeenkomst waar zowel POD als Ox partij bij waren. [naam gedaagde] was namelijk (indirect) bestuurder van zowel POD als Ox en heeft namens beide entiteiten gehandeld.
Dit wordt door [naam gedaagde] c.s. betwist. Hij voert aan dat Ox verantwoordelijk was voor de consultancywerkzaamheden en POD voor de levering van het fruit. Volgens [naam gedaagde] c.s. was Ox partij bij de overeenkomst waarin de consultancywerkzaamheden werden afgesproken en zijn vervolgens met POD losse overeenkomsten gesloten voor de levering van het fruit.
2.13.
De vraag wat partijen zijn overeengekomen, ook ten aanzien van de hoedanigheid waarin zij hun overeenkomst sloten, komt – overeenkomstig de artikelen 3:33 en 3:35 BW – aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
2.14.
Uit de partijnamen (GMF en Ox), de considerans (“
in aanmerking nemende dat (...) Opdrachtgever behoefte heeft aan ondersteuning op commercieel gebied”) en de handtekeningenpagina (“
Opdrachtnemer Ox Group B.V.”) bij de conceptovereenkomst van 28 juni 2018 (productie 1 bij verzetdagvaarding) blijkt dat (alleen) door Ox consultancywerkzaamheden verricht zouden worden. Hoewel dit concept uiteindelijk niet door partijen is getekend en door GMF wordt betwist, heeft de conceptovereenkomst GMF wel bereikt en heeft GMF daaruit kunnen afleiden dat [naam gedaagde] de intentie had om de consultancywerkzaamheden namens Ox te verrichten. De conceptovereenkomst noemt POD niet en uit de inhoud blijkt ook niet dat enig ander dan Ox de beoogde ondersteuning op commercieel gebied zou gaan bieden. Een tweede aanwijzing dat alleen Ox verantwoordelijk was voor de consultancywerkzaamheden is gelegen in de facturen voor de consultancywerkzaamheden. Deze zijn steeds door Ox verstuurd (productie 10 bij dagvaarding). Ten slotte heeft [naam gedaagde], anders dan GMF betoogt, in zijn correspondentie met GMF door laten schemeren dat hij bij de uitvoering van de consultancywerkzaamheden handelde namens Ox. In een e-mail van 16 augustus 2018 (productie 4 bij dagvaarding) schrijft [naam gedaagde] namelijk aan de bestuurder van GMF, [naam]:
“Namens Oxgoup BV zal ik bij terug komst een finale balans opmaken voor mijn concultancy werkzaamheden.”
2.15.
Tegelijkertijd kon GMF uit de verklaringen en gedragingen van [naam gedaagde] c.s. afleiden dat het fruit alleen namens POD verkocht en geleverd werd. Uit de facturen blijkt dat het steeds POD was die het fruit aan GMF verkocht en factureerde (productie 6 bij dagvaarding). Ook maakte GMF voor het fruit steeds een bedrag over naar de rekening van POD (productie 10 bij dagvaarding). Ten slotte kwam in de correspondentie tussen [naam gedaagde] en GMF meerdere keren specifiek naar voren dat [naam gedaagde] bij de levering van het fruit namens POD handelde. Tijdens een discussie over een teleurstellende levering fruit schrijft [naam gedaagde] bijvoorbeeld in een e-mail van 22 november 2018 (productie 4 bij dagvaarding) aan [naam]:
“Ik als zijnde POD BV zal zijn verantwoording moeten nemen inzake deze kwestie en zal zorg dragen en zal zorgen voor een spoedige terugbetaling”
en verder:
“restant terugbetaling zal uiterlijk woensdag plaatsvinden, zodat GMF en FTE beide financieel schade loos zullen zijn, Ik zal mij als POD mij heel erg hard gaan maken voor het fruit (…).”
Uit deze e-mail blijkt dat [naam gedaagde] bij de levering van het fruit vanuit zijn rol als (indirect) bestuurder van POD heeft gehandeld. Het dossier bevat geen soortgelijke aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat ook Ox optrad als verkoper en leverancier van fruit.
2.16.
Gelet op deze omstandigheden moet voor GMF als professionele partij in de AGF-branche duidelijk zijn geweest dat er een verschil was tussen de rollen en verantwoordelijkheden van Ox en POD, althans dat [naam gedaagde] c.s. beoogde dat Ox zou optreden als consultant en POD als fruitleverancier. De rechtbank gaat er bij de beoordeling daarom van uit dat Ox verantwoordelijk was voor de consultancywerkzaamheden en dat POD verantwoordelijk was voor het leveren van het fruit.
De vorderingen in conventie
2.17.
De vorderingen van GMF zijn onder te verdelen in drie categorieën: vorderingen A, E en G zien op fruit dat GMF heeft ontvangen, vorderingen B, C en D zien op fruit dat GMF niet heeft ontvangen en vorderingen F en H gaan over de verrichte consultancywerkzaamheden. De vorderingen zullen hierna in deze volgorde worden besproken.
Het fruit dat geleverd is
2.18.
Ter zitting is komen vast te staan dat partijen het erover eens waren dat aan GMF fruit van categorie I (de hoogste kwaliteitsklasse) moest worden geleverd. Ter zitting is zijdens [naam gedaagde] c.s. erkend dat dit niet is gelukt.
Vordering A
2.19.
Voor de levering van appels, ananassen en citroenen die niet aan de afgesproken kwaliteitsmaatstaf (categorie I) voldeden vordert GMF in totaal € 297.768,70. Ten aanzien van de appels baseert GMF zich op nakoming van een schikkingsovereenkomst. Ten aanzien van de gebrekkige citroenen en ananassen baseert GMF zich op wanprestatie (artikel 6:74 BW), onrechtmatige daad (6:162 BW) dan wel ontbinding (artikel 6:265 BW) vordert. Hierna zal eerst op de appels worden ingegaan.
(i) Appels
2.20.
Het gaat om de appels waarvoor POD de facturen GMF09 tot en met GMF18 en de facturen GMF20 tot en met GMF23 heeft verstuurd (productie IJ bij akte van eiswijziging) én op de door POD aan GMF verstuurde facturen voor zeevracht voor deze appels, voor zover deze zijn inbegrepen in productie 6 bij dagvaarding. Niet in geschil is dat GMF de betreffende factuurbedragen aan POD heeft betaald.
Uit verklaringen ter zitting blijkt dat partijen het geschil over de appels integraal hebben geschikt voor een bedrag van € 42.649,66. [naam] heeft hierover ter zitting verklaard: “
Het bedrag van € 42.649,66 ziet op creditnota GMF-25CR voor de appels. Daarmee was het dispuut over de appels afgerond”. [naam gedaagde] c.s. heeft erkend dat de creditnota op de appels zag en niet tegengesproken dat daarmee het hele geschil ter zake van deze leveringen was geschikt.
POD heeft op 30 juli 2018 een creditnota met nummer GMF-25CR voor dit bedrag verstrekt, maar tot terugbetaling is het uiteindelijk niet gekomen. POD moet het in de creditnota genoemde bedrag dus alsnog aan GMF betalen, tenzij het beroep van [naam gedaagde] c.s. op opschorting slaagt.
2.21.
Volgens [naam gedaagde] c.s. mocht POD betaling van de creditnota opschorten tot GMF haar zou betalen voor acht containers met citroenen. Het gaat om de citroenen die genoemd worden in de facturen GMF30 tot en met GMF32 en 19001 tot en met 19005 (producties 5 en 6 bij verzetdagvaarding). POD heeft deze citroenen op 17 september 2018 aan GMF verkocht en geleverd, maar GMF heeft daarvoor niet betaald. POD mocht betaling bovendien opschorten omdat GMF nog € 20.000,00 bovenop het schikkingsbedrag vroeg, aldus [naam gedaagde] c.s.
2.22.
Dit verweer slaagt niet omdat de tegenvordering van POD niet komt vast te staan. Volgens GMF heeft POD de citroenen namelijk gratis aangeboden ter compensatie van eerdere, teleurstellende leveringen. [naam gedaagde] c.s. ontkent dit niet. Integendeel, ter zitting verklaart [naam gedaagde] c.s. dat het de bedoeling was “
om oud zeer weg te poetsen door de verkoop van de citroenen”. POD was daarom verplicht de schikking na te komen. Het feit dat GMF na de schikking nog een aanvullend bedrag vroeg, doet daar niet aan af. Het overeengekomen schikkingsbedrag van € 42.649,66 was namelijk in elk geval verschuldigd. De rechtbank zal de vordering voor de appels daarom toewijzen tot € 42.649,66.
2.23.
Over het toegewezen bedrag is rente verschuldigd. GMF heeft na wijziging van eis wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW gevorderd vanaf 22 november 2018, althans vanaf de dagvaarding. Noch dit tarief noch deze ingangsdatum is door [naam gedaagde] c.s. betwist. Nu de schikking is getroffen in het kader van de uitoefening van het bedrijf van beide partijen, en wel op of voor 30 juli 2018, acht de rechtbank artikel 6:119a BW toepasselijk, de rente verschenen vanaf althans vrij kort na die datum - onduidelijk is of partijen hierover afspraken hebben gemaakt - en de wettelijke handelsrente in ieder geval toewijsbaar vanaf 22 november 2018.
(ii) Citroenen
2.24.
De citroenen die door POD zijn geleverd maar niet aan de overeengekomen kwaliteitsmaatstaf voldoen zijn de citroenen van de facturen GMF26 tot en met GMF29 én GMF33 tot en met GMF34 (productie PQ bij akte van eiswijziging en productie 6 bij dagvaarding). Niet in geschil is dat GMF hiervoor de inkoopprijs en de zeevracht heeft betaald.
2.25.
Partijen zijn het oneens over de hoogte van de door GMF als gevolg van deze tekortkoming geleden schade. GMF stelt dat zij verlies heeft geleden omdat het fruit onder de maat was en daardoor niet, of alleen voor een lagere prijs kon worden verkocht. GMF begroot haar schade op de door haar voor iedere partij citroenen betaalde inkoopprijs en inkoopkosten (blijkens de overgelegde partijkaarten opgebouwd uit documentkosten, laboratoriumkosten, ompakkosten, scankosten, transportkosten en zeevracht). GMF heeft geen aanspraak gemaakt op gederfde winst.
2.26.
[naam gedaagde] c.s. wijst erop dat de citroenen zijn omgepakt en doorverkocht, zoals ook blijkt uit de door GMF overgelegde partijkaarten (productie PQ bij akte van eiswijziging). [naam gedaagde] c.s. heeft aangevoerd dat de opbrengsten van deze verkopen bij de begroting van de schade moeten worden meegenomen. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
2.27.
GMF heeft de door haar overgelegde partijkaarten onderbouwd met eveneens overgelegde achterliggende stukken. De juistheid van de inhoud van deze stukken is op zichzelf niet concreet betwist, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaat. Weliswaar heeft GMF deze stukken pas laat overgelegd, maar ter zitting is onbetwist gesteld dat [naam gedaagde] gedurende de samenwerking steeds inzage in en toegang tot de partijkaarten heeft gehad en ook overigens betrokken was bij de controle op en verkoop van het fruit.
De rechtbank neemt de partijkaarten - waaruit ook blijkt welk partijnummer bij welke factuur hoort - tot uitgangspunt en zal de door GMF geleden schade begroten door de gerealiseerde opbrengsten in mindering te brengen op de door GMF betaalde inkoopkosten en inkoopprijs. Als opbrengsten neemt de rechtbank de in de partijkaart genoteerde netto-verkoopprijs over, nu ook de partijkaart zelf deze tot uitgangspunt neemt bij het bepalen van het transactieresultaat. Dit komt neer op een schadebedrag van € 116.312,50.
Partijnummer (factuurnummer)
Inkoopprijs
Inkoopkosten
Netto-
verkoopprijs
Schade
8843 (GMF26)
€ 18.720,00
€ 14.093,25
€ 11.360,00
€ 21.453,25
8845 (GMF27)
€ 18.720,00
€ 18.508,35
€ 22.656,40
€ 14.571,95
8980 (GMF28)
€ 18.720,00
€ 18.217,85
€ 25.892,44
€ 11.045,41
8982 (GMF29)
€ 18.707,00
€ 18.588,61
€ 13.318,64
€ 23.976,97
9044 (GMF33)
€ 10.800,00
€ 15.558,68
€ 1.703,86
€ 24.654,82
9043 (GMF34)
€ 10.800,00
€ 12.787,17
€ 2.977,07
€ 20.610,10
Totaal

116.312,50
Dit totaalbedrag is in principe toewijsbaar, tenzij één van de hierna genoemde verweren van [naam gedaagde] c.s. slaagt.
2.28.
[naam gedaagde] c.s. stelt in de eerste plaats, kort samengevat, dat GMF niet tijdig (binnen 24 uur) heeft geklaagd en haar klacht niet van de benodigde, en in de AGF-branche gebruikelijke, informatie heeft voorzien. Hierdoor mag GMF volgens [naam gedaagde] c.s. geen beroep meer op doen op het feit dat de citroenen niet aan de overeenkomst beantwoorden.
2.29.
Dit verweer slaagt niet. Bij dit oordeel is relevant dat [naam gedaagde] een dubbele pet op had: hij was als directeur van Ox verantwoordelijk voor het opzetten van GMF’s fruittak en hij was als (indirect) directeur van POD verantwoordelijk voor het leveren van fruit aan GMF. Uit de stukken en de verklaringen ter zitting blijkt dat [naam gedaagde], daargelaten of dit formeel tot zijn taken als consultant behoorde, met regelmaat betrokken was bij de ontvangst van het fruit, en GMF ook heeft geadviseerd kwaliteitscontroles voor de citroenen te laten uitvoeren. In de regel was [naam gedaagde] daardoor meteen op de hoogte als er problemen waren met het fruit, en als vertegenwoordiger van verkoper POD had hij daar ook een eigen belang bij zodat mag worden aangenomen dat hij hiervoor specifiek belangstelling had. Daar komt bij dat [naam gedaagde], naar GMF onvoldoende weersproken heeft gesteld, toegang had tot het informatiesysteem van GMF en e-mails aan zichzelf heeft doorgestuurd met als bijlage partijkaarten, rapportages en foto’s van gebrekkig fruit. Tegen deze achtergrond, waarin [naam gedaagde] feitelijk op de hoogte was van de conditie waarin het fruit arriveerde, kan niet worden gezegd dat GMF te laat bij POD heeft geklaagd.
2.30.
[naam gedaagde] c.s. stelt in de tweede plaats dat GMF haar schade onvoldoende heeft beperkt. Van GMF had mogen worden verwacht dat zij de citroenen bij aankomst zou afwijzen en terugsturen dan wel dat zij de citroenen alsnog zou proberen te verkopen om vervolgens compensatie te vragen. Dit alles moest bovendien worden gedocumenteerd, aldus [naam gedaagde] c.s.
2.31.
Zoals in 2.26 is overwogen, heeft GMF de citroenen omgepakt en doorverkocht. Zij heeft in zoverre dus aan haar schadebeperkingsplicht voldaan. Voor zover [naam gedaagde] c.s. vindt dat GMF nog meer had kunnen en moeten doen om de schade te beperken, heeft hij dat onvoldoende onderbouwd. Ook dit verweer slaagt dus niet.
2.32.
De rechtbank zal de door GMF gevorderde schade dus toewijzen tot een bedrag van € 116.312,50.
2.33.
GMF vordert over dit bedrag de wettelijke handelsrente rente dan wel de wettelijke rente vanaf 22 november 2018 dan wel de dag van de dagvaarding (4 januari 2019). Omdat hier sprake is van een verplichting tot vergoeding van schade, is slechts de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toewijsbaar. De wettelijke rente is toewijsbaar op het moment dat de verbintenis tot schadevergoeding opeisbaar is en niet direct wordt nagekomen. Op dat moment is er namelijk sprake van verzuim op grond van artikel 6:83 onder b BW. De verplichting tot schadevergoeding is opeisbaar op het moment waarop de schade wordt geleden. De gebrekkige citroenen zijn in augustus en september 2018 geleverd. GMF heeft onweersproken gesteld dat dit fatale leveringstermijnen waren, zodat de schade op dat moment geacht wordt geleden te zijn. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf de eerste door GMF gevorderde datum: 22 november 2018.
(iii) Ananassen
2.34.
De ananassen die door POD zijn geleverd maar niet aan de overeengekomen kwaliteitsmaatstaf voldeden zijn de ananassen van de facturen GMF02 tot en met GMF08 (productie R bij akte van eiswijziging).
2.35.
De rechtbank zal de schade in lijn met de voor de citroenen gehanteerde maatstaf (zie 2.27) begroten door de opbrengsten in mindering te brengen op de door GMF betaalde inkoopkosten en inkoopprijs.
2.36.
De rechtbank komt op basis van de als productie R bij akte eiswijziging overgelegde partijkaarten uit op een schadebedrag van € 23.782,17. Hieruit blijkt onder meer dat de factuur GMF03 drie verschillende containerladingen betrof, die ieder onder een eigen partijnummer zijn verkocht.
Partijnummer (factuurnummer)
Inkoopprijs
Inkoopkosten
Netto- verkoopprijs
Schade
8537
(GMF02 fruit/
GMF04 vracht)
€ 5.040,00
€ 3.437,50
€ 3.351,67
€ 5.125,83
8594
(GMF03 fruit/
GMF05 vracht/
GMF06 vracht/
GMF07 vracht/
GMF08 vracht)
€ 5.040,00
€ 3.549,16
€ 2.700,70
€ 5.888,46
8595
(GMF03 fruit/
GMF05 vracht/
GMF06 vracht/
GMF07 vracht/
GMF08 vracht)
€ 5.040,00
€ 3.297,17
€ 1.265,84
€ 7.071,33
8596
(GMF03 fruit/
GMF05 vracht/
GMF06 vracht/
GMF07 vracht/
GMF08 vracht)
€ 5.040,00
€ 3.549,17
€ 2.892,62
€ 5.696,55
Totaal
€ 23.782,17
2.37.
[naam gedaagde] c.s. werpt ook ten aanzien van deze ananassen het verweer op dat GMF tijdig had moeten klagen (artikel 7:23 BW) en anders schadebeperkend had moeten handelen (artikel 6:101 BW). Deze verweren slagen niet om dezelfde redenen als genoemd in overwegingen 2.28 tot en met 2.31.
2.38.
De rechtbank zal de door GMF gevorderde schade dus toewijzen tot een bedrag van € 23.782,17.
2.39.
GMF vordert over dit bedrag de wettelijke handelsrente rente dan wel de wettelijke rente vanaf 22 november 2018 dan wel de dag van de dagvaarding (4 januari 2019). Hier is wederom sprake van een verplichting tot vergoeding van schade, zodat de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW toewijsbaar is vanaf het moment dat de schade is geleden (zie overweging 2.33). De ananassen zijn in mei 2018 geleverd. GMF heeft ook hier onweersproken gesteld dat partijen fatale leveringstermijnen zijn overeengekomen, zodat de schade wordt geacht te zijn geleden op het moment van levering. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de eerste door GMF gevorderde datum: 22 november 2018.
Vordering E
2.40.
POD heeft ter compensatie van eerdere teleurstellende leveringen opnieuw citroenen en ananassen geleverd aan GMF. Het gaat om de ananassen en citroenen die genoemd worden in productie H bij de akte van eiswijziging. GMF heeft daarvoor slechts inkoopkosten (zoals zeevracht) betaald, maar niet de inkooprijs. Volgens GMF waren de citroenen en ananassen echter van dusdanig slechte kwaliteit dat zij zelfs haar kosten niet heeft kunnen dekken. Hierdoor heeft zij schade geleden, die POD moet vergoeden. Zij vordert € 139.177,84 op grond wanprestatie (artikel 6:74 BW), onrechtmatige daad (6:162 BW) dan wel ontbinding (artikel 6:265 BW).
2.41.
Vast staat dat de citroenen en ananassen van onvoldoende kwaliteit waren en dat GMF daardoor schade heeft geleden. Hoewel GMF stelt dat het fruit onverkoopbaar was, blijkt uit de partijkaarten dat een deel van het fruit is doorverkocht. De rechtbank zal de schade daarom in lijn met de eerder voor citroenen en ananassen gehanteerde maatstaf (zie 2.27 en 2.35) begroten door de opbrengsten in mindering te brengen op de door GMF betaalde inkoopkosten en inkoopprijs.
2.42.
De rechtbank komt op basis van de als productie H overgelegde partijkaarten uit op een schadebedrag van € 667,06 voor de ananassen. Factuur GMF19 betreft twee containerladingen die ieder onder een eigen partijnummer zijn verkocht.
Partijnummer (factuurnummer)
Inkoopprijs
Inkoopkosten
Netto- verkoopprijs
Schade
8691
(GMF19 vracht)
€ 0,00
€ 4.066,72
€ 3.761,21
€ 305,51
8699
(GMF19 vracht)
€ 0,00
€ 4.013,56
€ 3.652,01
€ 361,55
Totaal
€ 667,06
Uit de partijkaarten blijkt dat één partij ananassen (met partijnummer 8733, factuur GMF24) met winst is verkocht. Deze partij wordt daarom niet meegenomen bij de begroting van de schade.
2.43.
De rechtbank komt op basis van de als productie H overgelegde partijkaarten uit op een schadebedrag van € 63.300,88 voor de citroenen. De vracht voor deze facturen is blijkens de stukken door GMF rechtstreeks aan zeevervoerder MSC betaald.
Partijnummer
Inkoopprijs
Inkoopkosten
Netto- verkoopprijs
Schade
8986
€ 0,00
€ 12.775,67
€ 3.508,07
€ 9.267,60
8987
€ 0,00
€ 12.111,21
€ 4.873,34
€ 7.237,87
8988
€ 0,00
€ 18.976,14
€ 11.228,64
€ 7.747,50
8989
€ 0,00
€ 18.689,70
€ - 306,99
€ 18.996,69
9042
€ 0,00
€ 8.220,01
€ 3.250,26
€ 4.969,75
9045
€ 0,00
€ 9.001,07
€ 1.130,80
€ 7.870,27
9160
€ 0,00
€ 9.366,20
€ 2.155,00
€ 7.211,20
Totaal
€ 63.300,88
Van de citroenen met partijnummer 9053 (blijkens productie 30 van GMF ziet deze op factuur GMF30) ontbreekt de partijkaart, althans is slechts een volledig blanco partijkaart overgelegd, zodat de rechtbank niet kan vaststellen welke resultaten met die partij zijn behaald. Voorts heeft GMF in ander verband betoogd dat de overeenkomst die ten grondslag ligt aan factuur GMF30 is beëindigd met wederzijds goedvinden. Dit verklaart mogelijk het ontbreken van een partijkaart, en in dat geval kan GMF ter zake van deze partij geen schade vorderen. Zou dit al anders zijn, (ook) dan heeft GMF haar schade op dit punt onvoldoende onderbouwd, zodat de vordering voor deze partij zal worden afgewezen.
2.44.
GMF’s totale schade voor de citroenen en ananassen bedraagt dus (€ 667,06 + € 63.300,88 =) € 63.967,94.
2.45.
[naam gedaagde] c.s. werpt ook hier het verweer op dat GMF tijdig had moeten klagen (artikel 7:23 BW) en schadebeperkend had moeten handelen (artikel 6:101 BW). Deze verweren slagen niet om dezelfde redenen als genoemd in overwegingen 2.28 tot en met 2.31. De rechtbank zal de door GMF gevorderde schade voor deze post daarom toewijzen tot een bedrag van € 63.967,94.
2.46.
GMF vordert over dit bedrag de wettelijke handelsrente rente dan wel de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding (4 januari 2019). Hier is wederom sprake van een verplichting tot vergoeding van schade, zodat de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW toewijsbaar is vanaf het moment dat de schade is geleden (zie overweging 2.33). De ananassen en citroenen zijn in 2018 geleverd. GMF heeft ook hier onweersproken gesteld dat partijen fatale leveringstermijnen zijn overeengekomen, zodat de schade wordt geacht te zijn ingetreden op het moment van levering. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf de door GMF gevorderde datum: 4 januari 2019.
Vordering G
2.47.
GMF vordert nog € 25.633,60 aan uitzoekkosten en stortkosten voor de ter compensatie geleverde citroenen (zie overweging 2.40 e.v.). Volgens GMF heeft [naam gedaagde] c.s., zonder daartoe gemachtigd te zijn, opdracht gegeven de ter compensatie aangeboden citroenen te laten uitzoeken omdat de kwaliteit slecht was. GMF wil deze kosten op [naam gedaagde] c.s. verhalen op grond van artikel 6:74 BW dan wel artikel 6:162 BW.
2.48.
De uitzoekkosten en stortkosten zijn niet afzonderlijk toewijsbaar. Bij de begroting van GMF’s schade voor de ter compensatie geleverde citroenen is namelijk al rekening gehouden met deze kosten, die expliciet als ‘ompakkosten’ deel uitmaken van de op de partijkaarten vermelde inkoopkosten. GMF heeft niet gesteld dat de door haar gevorderde uitzoekkosten en stortkosten een aanvulling zijn op de kosten die in de partijkaarten staan vermeld, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
Het fruit dat niet geleverd is
Vordering B
2.49.
GMF vordert € 38.160,00 terug op de grond dat zij (voorschot)bedragen heeft betaald voor druiven die niet zijn geleverd. Naar de rechtbank het standpunt van GMF begrijpt, betreft dit factuur GMF01 (deel van productie G bij akte eiswijziging) en heeft GMF de betreffende overeenkomst ontbonden.
2.50.
De gestelde betaling, wanprestatie en ontbinding zijn niet bestreden. Het bedrag van € 38.160,00 is daarom in beginsel toewijsbaar. Hieraan doet niet af dat [naam gedaagde] c.s. betoogt dat de tekortkoming hem niet viel toe te rekenen. Voor zover [naam gedaagde] c.s. zich heeft willen beroepen op schuldeisersverzuim (artikel 6:58 e.v. BW), slaagt dit verweer niet. [naam gedaagde] c.s. heeft onvoldoende onderbouwd dat GMF noodzakelijke medewerking aan de levering van de druiven heeft geweigerd of dat er een ander beletsel van haar zijde is opgekomen waardoor artikel 6:58 BW van toepassing zou zijn. Bij dit oordeel speelt mee dat hiervoor is overwogen dat GMF tijdig heeft geklaagd, zodat GMF op dit punt geen verwijt treft (zie overweging 2.29).
2.51.
Dit betekent dat het bedrag van € 38.160,00 zal worden toegewezen, met rente. GMF vordert de wettelijke handelsrente dan wel de wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag vanaf 22 november 2018 dan wel vanaf de dag van de dagvaarding (4 januari 2019).
De wettelijke handelsrente is niet van toepassing op een vordering tot ongedaanmaking na ontbinding van een overeenkomst. Voor toewijzing van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is vereist dat POD in verzuim verkeert. Niet gesteld of gebleken is dat POD ten tijde van de ontvangst van het bedrag te kwader trouw was in de zin van artikel 6:274 BW, of dat één van de in artikel 6:83 BW genoemde situaties zich voordoet. Nu een deugdelijke ingebrekestelling ontbreekt – de overgelegde brief van 3 januari 2019 van mr. Mesinga (productie 5A bij dagvaarding) en berichten van [naam] (productie 4 en 5A bij dagvaarding) voldoen niet aan het in artikel 6:82 lid 1 BW vermelde vereiste dat de wederpartij een redelijke termijn moet worden gesteld om alsnog na te komen – is de wettelijke rente toewijsbaar vanaf 4 januari 2019.
Vordering C
2.52.
GMF vordert € 32.669,00 terug op de grond dat zij zeevracht heeft betaald voor het vervoer van druiven die niet zijn geleverd. Dit betreft factuur GMF42, groot USD 36.900,00 (volgens de door GMF gehanteerde wisselkoers van 13 november 2018 gelijk aan € 32.669,00, deel van productie G bij akte van eiswijziging). Blijkens de containernummers genoemd op die factuur ziet deze factuur inderdaad op zendingen druiven waarvan niet is betwist dat deze zijn verkocht maar niet geleverd.
[naam gedaagde] c.s. betwist echter dat GMF factuur GMF42 heeft betaald. Deze factuur komt ook niet voor in het door GMF overgelegde betaaloverzicht (productie 10 bij dagvaarding). Hoewel GMF zich tijdens de zitting op het standpunt heeft gesteld dat zij die factuur wel heeft betaald, heeft zij dit niet onderbouwd. Hetgeen zij als deel van productie TU bij akte eiswijziging in dit verband heeft overgelegd vermeldt als omschrijving ‘GMF 35’. De rechtbank ziet geen aanleiding om GMF, die reeds ruim gelegenheid heeft gekregen haar stellingen te onderbouwen, hier nog verdere gelegenheid voor te bieden. Vordering C zal worden afgewezen.
Vordering D
2.53.
GMF vordert GMF € 84.816,00 ter zake van – naar de rechtbank uit de ter zitting verschafte toelichting op de producties begrijpt – verdere partijen druiven die zijn gekocht en betaald maar niet geleverd. Dit betreft facturen GMF37 tot met GMF41 (deel van productie G bij akte van eiswijziging). Ook deze overeenkomsten zijn naar de rechtbank begrijpt ontbonden. Ook dit bedrag van € 84.816,00 is toewijsbaar met de wettelijke rente hierover vanaf 4 januari 2019, op gelijke gronden als overwogen in 2.50-2.51.
De consultancywerkzaamheden
Vordering F
2.54.
GMF stelt dat Ox, bij de uitoefening van haar consultancyopdracht, buiten de grenzen van haar volmacht is getreden. Ox heeft namens GMF aan Enpa Logistik GmbH (hierna: Enpa) goederen verkocht ter waarde van € 105.000,00, terwijl Ox slechts bevoegd was namens GMF overeenkomsten te sluiten tot € 30.000,00. Enpa heeft geweigerd te betalen en is inmiddels spoorloos. Daarom is Ox gehouden het bedrag waarvoor zij haar volmacht heeft overschreden (€ 75.000,00) aan GMF te vergoeden op grond van wanprestatie (artikel 6:74 BW) dan wel onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW).
2.55.
Volgens GMF blijkt uit een e-mail van 9 oktober 2018 (productie M bij akte van eiswijziging) dat Ox wist dat GMF aan een kredietlimiet gebonden was. In deze e-mail laat GMF aan [naam gedaagde] weten dat de kredietverzekeraar slechts leveringen tot € 30.000,00 aan Enpa dekt. [naam gedaagde] c.s. heeft niet betwist dat Ox bekend was met de inhoud van deze e-mail. [naam gedaagde] c.s. heeft ook niet betwist dat Enpa niet voor het geleverde heeft betaald. Daarmee staat vast dat Ox na 9 oktober 2018 bewust de grenzen van haar volmacht heeft overschreden, althans in strijd met haar verplichting om zich als zorgvuldig opdrachtnemer de redelijke belangen van haar opdrachtgever aan te trekken handelstransacties is aangegaan waarvan zij moest begrijpen dat GMF in geval van wanbetaling daarvoor geen dekking had onder haar kredietverzekering. Dit levert een tekortkoming van Ox op.
2.56.
Hierdoor lijdt GMF schade. Die schade is gelijk aan het bedrag waarvoor Ox haar volmacht heeft overschreden, vanaf het moment dat zij wist dat de limiet gold. Uit de bestelbonnen, die zijn opgenomen in productie 28 bij conclusie van antwoord in oppositie, blijkt dat tot 9 oktober 2018 voor de volgende bedragen fruit is geleverd aan Enpa:
Ordernummer
Bedrag
21815
€ 7.538,00
21888
€ 1.512,00
21844
€ 3.150,00
21989
€ 4.858,00
21963
€ 5.199,50
22015
€ 2.548,00
22082*
€ 8.745,00
22016
€ 6.376,00
21778
€ 5.948,00
Totaal
€ 45.874,50
*De bestelbon van de bestelling met bestelnummer 22082 is twee keer toegevoegd aan de productie. In de tabel is de bestelbon één keer meegerekend.
2.57.
Op 9 oktober 2018 was de limiet van € 30.000,00 dus al overschreden en had Ox in principe geen nieuwe overeenkomsten met Enpa mogen sluiten.
2.58.
Uit productie 28 bij conclusie van antwoord in oppositie blijkt echter dat Ox na de mededeling van 9 oktober 2018 nog voor de volgende bedragen fruit aan Enpa heeft geleverd:
Ordernummer
Bedrag
22114
€ 10.981,00
22214 *
€ 11.370,00
22138
€ 1.350,00
22239
€ 2.916,00
22219 **
€ 12.845,00
22153
€ 15.140,00
22260
€ 5.390,00
Totaal
€ 59.992,00
* De opdrachtbevestiging met ordernummer 22214 is twee keer toegevoegd aan de productie, met dezelfde data en producten maar een marginale afwijking in de hoeveelheden en bedragen. Dit verschil heeft GMF niet opgehelderd. In de tabel is de bestelbon één keer vermeld, en wel voor het lagere bedrag dat ook in het overzicht openstaande posten van de kredietverzekeraar (voorin productie 28 bij antwoord in oppositie) voorkomt (het hogere bedrag is daarin niet opgenomen).
**De opdrachtbevestiging met ordernummer 22219 is twee keer toegevoegd aan de productie. In de tabel is de bestelbon één keer vermeld.
2.59.
De schade die GMF lijdt is gelijk aan het bedrag waarvoor na de mededeling van
9 oktober 2018 leveringen zijn gericht, namelijk: € 59.992,00.
2.60.
[naam gedaagde] c.s. verweert zich met de stelling dat op GMF de verantwoordelijk rust om de kredietlimiet te bewaken en controles uit te oefenen. [naam gedaagde] c.s. miskent hiermee dat Ox een eigen verplichting heeft om binnen de grenzen van haar volmacht te handelen en zich de belangen van haar opdrachtgever aan te trekken. Daar komt nog bij dat GMF onweersproken heeft gesteld dat Ox overeenkomsten heeft gesloten zonder met GMF te overleggen, zodat zij de limiet niet heeft kunnen controleren. Ox zal dan ook worden veroordeeld de schade van € 59.992,00 aan GMF te vergoeden.
2.61.
GMF vordert wettelijke handelsrente dan wel de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding (4 januari 2019). Omdat hier sprake is van een verplichting tot vergoeding van schade, is slechts de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toewijsbaar. De wettelijke rente is toewijsbaar op het moment dat de verbintenis tot schadevergoeding opeisbaar is en niet direct wordt nagekomen. Op dat moment is er sprake van verzuim op grond van artikel 6:83 onder b BW. De verbintenis tot schadevergoeding is opeisbaar op het moment waarop de schade wordt geleden. Hier wordt de schade steeds geleden op het moment dat het fruit aan Enpa geleverd is en (tijdige) betaling daarvoor uitblijft. Uit de bestelbonnen blijkt dat de laatste levering in oktober 2018 heeft plaatsgevonden en uit het overzicht van de kredietverzekeraar blijkt dat een betalingstermijn van 30 dagen gold. De schade was in zijn geheel dus in ieder geval opeisbaar na november 2018. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf de door GMF gevorderde datum: 4 januari 2019.
Vordering H
2.62.
Volgens GMF heeft Ox dan wel POD haar werkzaamheden op basis van de overeenkomst van opdracht niet naar behoren en onzorgvuldig uitgevoerd. GMF heeft daardoor schade geleden, die niet meer kan worden hersteld. De schade bestaat uit onder andere uit: schadeclaims, het rustig houden van klanten, het afhandelen van terugbetalingen aan klanten en slechte publiciteit. GMF vordert schade op grond van artikel 6:74 BW of artikel 6:162 BW. Zij beperkt haar schade tot de door haar betaalde facturen voor de consultancywerkzaamheden over een periode van vijf maanden, namelijk € 45.375,00 (5 x € 9.075,00).
2.63.
De rechtbank begrijpt dat GMF met de overeenkomst van opdracht doelt op de overeenkomst waarbij GMF en Ox afspraken hebben gemaakt over de consultancywerkzaamheden. Hiervoor is overwogen dat alleen Ox partij bij deze overeenkomst was (zie overweging 2.14 tot en met 2.16). Dit betekent dat alleen Ox gehouden kan zijn de schade te vergoeden die voortvloeit uit een schending van deze overeenkomst.
2.64.
In dit geval heeft GMF niet specifiek aangegeven op welke punten Ox tekort is geschoten. Dit had wel van haar mogen worden verwacht, gelet op de betwisting van die tekortkoming door [naam gedaagde] c.s. Zij heeft de tekortkoming dus onvoldoende onderbouwd. Ook heeft GMF onvoldoende onderbouwd dat Ox onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW heeft gehandeld. Hetzelfde geldt overigens voor het causaal verband tussen de vermeende tekortkoming en de schade. Alle door GMF opgevoerde schadeposten (schadeclaims, ontevreden klanten en slechte publiciteit) lijken immers te zijn veroorzaakt door de levering van gebrekkig fruit. Dit was niet de verantwoordelijkheid van Ox, maar van POD (zie overwegingen 2.14 tot en met 2.16).
Om deze redenen zal vordering H worden afgewezen.
(Bestuurders)aansprakelijkheid [naam gedaagde]
2.65.
Volgens GMF is [naam gedaagde], naast POD en Ox, hoofdelijk aansprakelijk voor alle bedragen op grond van artikel 6:162 BW. GMF stelt dat [naam gedaagde] als (indirect) bestuurder van Ox en POD op drie punten een persoonlijk ernstig verwijt treft. [naam gedaagde] heeft toegestaan dan wel bewerkstelligd dat POD structureel slecht fruit leverde, dat POD dan wel Ox niet betaalde (betalingsonwil) en dat Ox de grenzen van haar volmacht heeft overschreden, zo stelt GMF.
2.66.
Naar de rechtbank begrijpt beoogt GMF aan te sluiten bij de rechtspraak over aansprakelijkheid van een bestuurder wegens een aan hem persoonlijk te maken ernstig verwijt als bedoeld in Hoge Raad 18 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4873, r.o. 3.4.1, en daarop voortbouwende uitspraken zoals Hoge Raad 17 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1916. Voor een dergelijke aanspraak is echter noodzakelijk dat de vordering die de schuldeiser (hier GMF) niet wordt betaald door of kan worden verhaald op de vennootschap (hier POD of Ox). Vgl. Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, r.o. 3.5 en Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, r.o. 4.3. GMF heeft echter niet gesteld dat POD of Ox geen of onvoldoende verhaal biedt voor haar vorderingen. Zij lijkt het tegendeel te stellen in
randnummers 1.50 en 1.51 van de dagvaarding, en ook uit de standpunten van [naam gedaagde] c.s. volgt niet dat POD en/of Ox niet in staat zou(den) zijn om de vorderingen te voldoen.
2.67.
De aan [naam gedaagde] verweten gedragingen zijn zowel afzonderlijk als in samenhang bezien niet voldoende om als eigen onrechtmatig handelen jegens GMF te kwalificeren, buiten het in 2.66 bedoelde kader voor bestuurdersaansprakelijkheid.
Dat POD fruit heeft geleverd dat niet voldeed aan de overeengekomen kwaliteitsmaatstaf, maakt nog niet dat dit onrechtmatig handelen van [naam gedaagde] persoonlijk oplevert. Dat de kwaliteit van een zending soms tegenvalt is niet ongebruikelijk en behoort tot het normale commerciële risico, en gesteld noch gebleken is dat [naam gedaagde] in de kwaliteitsproblemen de hand heeft gehad.
Het verwijt dat [naam gedaagde] als (indirect) bestuurder ervoor had kunnen zorgen dat POD en/of Ox aan GMF betaalde, maar dit niet heeft gedaan, betreft zijn handelen als bestuurder en valt daarom binnen het beoordelingskader bedoeld in 2.66.
Ook voor het verwijt ten aanzien van de overschrijding van de volmachten/kredietlimiet door Ox geldt dat onvoldoende bijkomende omstandigheden zijn gesteld of gebleken die maken dat [naam gedaagde] terzake onrechtmatig zou hebben gehandeld op een manier die maakt dat dit verwijt buiten het kader bedoeld in 2.66 hierboven valt.
De vorderingen tegen [naam gedaagde] zullen daarom worden afgewezen.
Slotsom
2.68.
Gelet op wat hiervoor is overwogen zal POD in conventie worden veroordeeld om de volgende hoofdsommen aan GMF te voldoen:
Vordering
Bedrag
Vordering A (i)
€ 42.649,66
Vordering A (ii)
€ 116.312,50
Vordering A (iii)
€ 23.782,17
Vordering B
€ 38.160,00
Vordering D
€ 84.816,00
Vordering E
€ 63.967,94
Totaal
€ 369.688,27
2.69.
Gelet op wat hiervoor is overwogen zal Ox in conventie worden veroordeeld om de volgende hoofdsommen aan GMF te voldoen:
Vordering
Bedrag
Vordering F
€ 59.992,00
Totaal
€ 59.992,00
2.70.
Dit betekent dat het verzet gegrond is. De rechtbank zal daarom het verstekvonnis vernietigen en die uitspraak vervangen door dit vonnis.
Buitengerechtelijke kosten
2.71.
GMF maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten over de bedragen genoemd in overwegingen 2.68 en 2.69. Zij vordert een bedrag dat gebaseerd is op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: Besluit). Het leeuwendeel van de ingestelde vorderingen valt echter buiten de reikwijdte van het Besluit omdat deze zijn gestoeld op wanprestatie (artikel 6:74 BW) dan wel op ontbinding en ongedaanmaking (artikel 6:265 BW). Dit betreft vorderingen B, D, E, F en het deel van vordering A dat niet strekt tot nakoming van de schikkingsovereenkomst. De rechtbank zal over het geheel dus niet het Besluit maar het Rapport BGK-integraal toepassen.
2.72.
Ingevolge het Rapport BGK-integraal komen buitengerechtelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. GMF stelt weliswaar dat zij kosten heeft gemaakt omdat zij en haar advocaat veelvuldig met [naam gedaagde] c.s. hebben gecorrespondeerd en conservatoir beslag hebben gelegd, maar zij verwijst ter onderbouwing naar stukken die een enkele aanmaning door de advocaat behelzen en voor het overige vooral ‘gewone’ communicatie tussen partijen over hun geschil, waarvan niet kan worden gezegd dat deze kwalificeren als incassowerkzaamheden. Dat beslagkosten zijn gemaakt is juist, maar daarvoor vordert GMF afzonderlijk vergoeding. De beslagkosten komen in het kader van de proceskostenveroordeling aan de orde. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten om deze redenen afwijzen.
Beslag- en overige proceskosten
2.73.
POD en Ox zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partijen in conventie hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld.
2.74.
GMF vordert POD en Ox te veroordelen tot betaling van de kosten van de te hunner laste gelegde beslagen. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op (€ 128,91 + € 128,91 + € 169,78 + € 169,78 + € 82,98 + 83,83 + 83,83 =) € 848,02 voor de verschotten, € 639,00 voor griffierecht en € 3.214,00 voor salaris advocaat (1 punt x € 3.214,00).
2.75.
De proceskosten in conventie worden aan de zijde van GMF tot vandaag begroot op:
Explootkosten dagvaarding: € 99,01
Explootkosten beslag: € 848,02
Griffierecht inclusief beslag: € 4.669,00
Salaris advocaat inclusief beslag:
€ 17.677,00+ (€ 3.214,00 x 5,5 punten)
Totaal € 23.293,03
2.76.
De nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zullen worden toegewezen zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De nakosten gelden zowel de conventie als de reconventie maar worden in de beslissing in conventie vermeld.
De vorderingen in reconventie
Vordering (i)
2.77.
POD en Ox stellen dat POD citroenen heeft geleverd aan GMF, die GMF niet heeft betaald. Het gaat om de citroenen die genoemd staan in facturen GMF30 tot en met GMF32 en 19002 tot en met 19005 (productie 5 bij verzetdagvaarding). GMF is verplicht haar afspraken na te komen en alsnog de minimum garantieprijs van € 86.400,00 te voldoen, aldus POD en Ox.
2.78.
De rechtbank begrijpt de stellingen van GMF zo dat zij betwist dat de citroenen van factuur GMF30 zijn geleverd en dat partijen de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst met wederzijds goedvinden hebben beëindigd en hebben afgesproken dat GMF niet meer hoefde te betalen. [naam gedaagde] c.s. heeft de beëindiging niet betwist en ook niet toegelicht waarom toch zou moeten worden betaald, zodat de vordering van [naam gedaagde] c.s. op dit punt zal worden afgewezen.
2.79.
GMF heeft verder aangevoerd dat partijen voor de overige citroenen zijn overeengekomen dat GMF deze gratis kreeg ter compensatie van een deel van de door haar geleden schade. Ter zitting heeft [naam gedaagde] dit bevestigd (zie ook overweging 2.22) en de rechtbank constateert dat de containernummers die voorkomen op de door POD in dit verband overgelegde facturen stroken met die vermeld op de partijkaarten die door GMF zijn overgelegd ter zake van de gratis geleverde citroenen:
GMF31 - [containernummer 1] - partij 9045,
GMF32 - [containernummer 2] - partij 9042,
19002 - [containernummer 3] - partij 8989,
19003 - [containernummer 4] - partij 8988,
19004 - [containernummer 5] - partij 8987,
19005 - [containernummer 6] - partij 8986.
De enige uitzondering is factuur 19001 voor container [containernummer 7], waarvoor ook productie 7 bij verzetdagvaarding geen partijnummer vermeldt en van welke zending in de stukken als de rechtbank goed ziet geen ander duidelijk spoor is te vinden dan de factuur met nummer 19001 die kennelijk pas op 8 januari 2019 is verzonden voor een aankomst op 28 augustus 2018. Nu GMF heeft betwist dat zij de onderhavige factuur heeft ontvangen, waarop nadere onderbouwing is uitgebleven, gaat de rechtbank ook aan dit deel van de vordering als onvoldoende onderbouwd voorbij.
Vordering (i) zal daarom integraal worden afgewezen.
Vordering (ii)
2.80.
POD en Ox vorderen schadevergoeding vanwege het uitblijven van een behoorlijk onderbouwde klacht voor de ter compensatie geleverde citroenen. Omdat GMF deze informatie niet aan POD heeft verstrekt, kon POD de klacht niet terugkoppelen aan haar leverancier en was de leverancier niet bereid het resterende bedrag af te boeken. GMF moet het restantbedrag van € 72.160,20 bij wijze van schadevergoeding aan POD betalen, zo stellen POD en Ox.
2.81.
De rechtbank begrijpt de vordering zo dat GMF tekort is geschoten in de nakoming van een verbintenis om tijdig te klagen (artikel 6:74 BW) dan wel haar klacht onvoldoende feitelijke onderbouwing heeft gegeven en zo onvoldoende rekening heeft gehouden met het belang van POD om haar verkoper gemotiveerd te kunnen aanspreken. In het midden kan blijven of, en zo ja binnen welke termijn en hoe, GMF op grond van de overeenkomst moest klagen, omdat hiervoor al is overwogen dat GMF tijdig heeft geklaagd terwijl [naam gedaagde] verschillende hoedanigheden had waardoor hij toegang had - en heeft benut - tot de informatie die GMF ter beschikking stond over de kwaliteit van het fruit (zie overweging 2.29). Vordering (ii) zal daarom worden afgewezen.
Vorderingen (iii) en (iv)
2.82.
POD en Ox vorderen betaling van € 63.525,00. Volgens POD en Ox zijn partijen overeengekomen dat Ox gedurende één jaar (van juni 2018 tot en met mei 2019) tegen betaling consultancywerkzaamheden zou verrichten. Vanaf november 2018 heeft Ox echter geen vergoeding meer ontvangen. GMF moet daarom alsnog een bedrag van € 63.525,00
(7 maanden x € 9.075,00) aan Ox betalen op grond van nakoming.
2.83.
Uit een e-mail van 16 augustus 2018 (productie 4 bij dagvaarding) blijkt dat [naam gedaagde] (namens Ox) de overeenkomst heeft opgezegd. Hierin schrijft hij:
“Beste mensen,
Middels deze mail wil ik jullie bedanken voor de samenwerking, na een aantal weken blijkt dat de visie en de manier van zaken doen te ver uit elkaar liggen en dat ik helaas de conclusie vanuit mijn kant moet trekken dat het zo niet langer door kan gaan.
(…)
Namens Oxgoup BV zal ik bij terug komst een finale balans opmaken voor mijn
concultancy werkzaamheden.”
Uit de stellingen van GMF volgt dat zij met deze opzegging heeft ingestemd, zodat de overeenkomst op grond van artikel 7:408 lid 1 dan wel lid 2 BW in ieder geval per november 2018 is geëindigd.
2.84.
POD en Ox voeren nog aan dat er op grond van de conceptovereenkomst een opzegtermijn van twee maanden gold. GMF betwist echter dat deze conceptovereenkomst de definitieve afspraken tussen partijen bevat. POD en Ox hebben gelet op die gemotiveerde betwisting van GMF hun stelling onvoldoende onderbouwd, en ook overigens niet toegelicht waarom desondanks voor de maanden vanaf november 2018 zou moeten worden betaald. De vorderingen (iii) en (iv) zullen als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Vordering (v)
2.85.
Volgens POD en Ox volgt uit de conceptovereenkomst dat [naam gedaagde] een leaseauto zou krijgen van GMF. Tot september 2018 heeft GMF aan [naam gedaagde] een leaseauto ter beschikking gesteld, maar daarna niet meer. Vanaf september 2018 moest [naam gedaagde] daarom een vervangende auto regelen. De kosten daarvan bedragen € 8.744,85. GMF moet deze kosten, die het gevolg zijn van haar eigen tekortschieten als schade vergoeden (artikel 6:74 BW), aldus POD en Ox.
2.86.
Vordering (v) zal worden afgewezen. GMF heeft de geldigheid van de conceptovereenkomst namelijk betwist. Het was aan POD en Ox om nader te onderbouwen dat [naam gedaagde] recht had op een leaseauto. Dat hebben POD en Ox niet gedaan, zodat dit recht niet is komen vast te staan, nog daargelaten of POD of Ox terzake dan vorderingsgerechtigd zouden zijn.
Proceskosten
2.87.
POD en Ox zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partijen in reconventie hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten in reconventie worden aan de zijde van GMF tot vandaag begroot op:
Salaris advocaat:
€ 7.743,00+ (€ 2.491 x 3 punten)
Totaal € 7.743,00

3..De beslissing

De rechtbank:

3.1.
vernietigt het verstekvonnis van deze rechtbank van 8 mei 2019 tussen GMF en [naam gedaagde] c.s. onder nummer C/10/571690 / HA ZA 19-328 gewezen;
en opnieuw rechtdoende:
in conventie
3.2.
veroordeelt POD om aan GMF te betalen een bedrag van:
A (i). € 42.649,66, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover als bedoeld in 6:119a BW vanaf 22 november 2018 tot aan de dag van voldoening;
A (ii). € 116.312,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover als bedoeld in 6:119 BW vanaf 22 november 2018 tot aan de dag van voldoening;
A (iii). € 23.782,17, vermeerderd met de wettelijke rente daarover als bedoeld in 6:119 BW vanaf 22 november 2018 tot aan de dag van voldoening;
B. € 38.160,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover als bedoeld in 6:119 BW vanaf 4 januari 2019 tot aan de dag van voldoening;
D. € 84.816,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover als bedoeld in 6:119 BW vanaf 4 januari 2019 tot aan de dag van voldoening;
E. € 63.967,94, vermeerderd met de wettelijke rente daarover als bedoeld in 6:119 BW vanaf 4 januari 2019 tot aan de dag van voldoening;
3.3.
veroordeelt Ox om aan GMF te betalen een bedrag van € 59.992,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover als bedoeld in 6:119 BW vanaf 4 januari 2019 tot aan de dag van voldoening;
3.4.
veroordeelt POD en Ox hoofdelijk, zodat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van GMF tot op heden begroot op € 23.293,03, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van voldoening;
3.5.
veroordeelt POD en Ox hoofdelijk, zodat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op:
- € 255,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling; en
- € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van voldoening;
3.6.
verklaart de veroordelingen onder 3.2 tot en met 3.5 uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.8.
wijst de vorderingen af;
3.9.
veroordeelt POD en Ox hoofdelijk, zodat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van GMF tot op heden begroot op € 7.743,00;
3.10.
verklaart de kostenveroordeling onder 3.9 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Schouwenburg-Laan en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 23 februari 2022.
2419/1885