ECLI:NL:RBROT:2022:1438

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
ROT 20/6824
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting en de beoordeling van parkeren volgens de Gemeentewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die ten onrechte aan eiser was opgelegd. Eiser had zijn auto aan het inparkeren, maar de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam stelde dat hij geparkeerd stond zonder aan de betaalplicht te voldoen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat eiser daadwerkelijk aan het parkeren was in de zin van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet. Eiser had op 12 oktober 2020 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit bezwaar was door de gemeente niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser niet had gereageerd op verzoeken om aanvullende informatie. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiser wel degelijk ontvankelijk was, aangezien hij voldoende bewijs had geleverd dat hij niet geparkeerd was, maar nog bezig was met inparkeren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en de naheffingsaanslag, en bepaalde dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Eiser kreeg ook een vergoeding voor de gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 189,75.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6824

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: [naam].
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. D. El Manzouzi.

Procesverloop

Verweerder heeft eiser bij beschikking van 23 september 2020 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 68,64, bestaande uit
€ 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing.
Bij uitspraak op bezwaar van 17 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2021. Aanwezig waren eiser en de gemachtigde van verweerder.
Bij brief van 8 december 2021 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat zij het onderzoek heeft heropend om eiser in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken.
Eiser heeft op 14 december 2021 stukken aan de rechtbank verzonden.
Hierop heeft verweerder op 23 december 2021 gereageerd.
Beide partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting en vervolgens heeft de rechtbank op 14 februari 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Eiser heeft op 12 oktober 2020 zijn bezwaarschift ingediend. Hij heeft daarbij vermeld:
“Ik stond stil met mijn auto, maar ik heb niet geparkeerd. Toelichting: Graag verzoek ik u vriendelijk alle bewijslasten omtrent deze naheffingsaanslag aan mij te doen toekomen inclusief de camera beelden van de scanauto's.”Verweerder heeft naar aanleiding van dit bezwaarschrift op 27 oktober 2020 en op 11 november 2020 een brief aan eiser verzonden met het verzoek zijn bezwaarschrift nader te motiveren en een bewijsstuk mee te sturen. Hierop heeft eiser niet gereageerd.
Verweerder heeft op 16 november 2021 de foto’s die zijn gemaakt door de scanauto aan eiser gemaild. Eiser heeft daarop 16 november 2020 een reactie gegeven.
Kennelijk heeft verweerder die foto’s bij brief van 20 november 2020 nogmaals aan eiser gestuurd. Daarbij schreef verweerder dat hij nog geen nadere motivering van het bezwaar had ontvangen en werd eiser in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaar nader toe te lichten.
Vervolgens heeft verweerder op 17 december 2020 het bezwaarschrift van eiser
niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Allereerst dient te worden beoordeeld of het bezwaarschrift van eiser terecht
niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit het geval is omdat er tweemaal is gevraagd om documenten op te sturen en eiser hierop geen reactie heeft gegeven. Hiermee voldoet het bezwaarschrift niet aan de eisen waaraan dit moet voldoen.
1.3
De rechtbank volgt deze stelling van verweerder niet. In het bezwaarschrift van
12 oktober 2020 heeft eiser aangevoerd dat hij stil stond met zijn auto en dat hij niet heeft geparkeerd. Daarnaast heeft eiser gevraagd om alle bewijsstukken over de naheffingsaanslag aan hem te doen toekomen. Deze heeft eiser op 16 november 2020 ontvangen en hierop heeft hij ook op 16 november 2020 aanvullende bezwaargronden ingediend. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Het beroep is in zoverre gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
2. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien. Partijen hebben overigens desgevraagd ter zitting aangegeven dat zij hier geen bezwaar tegen hebben.
De rechtbank bepaalt dat hetgeen hieronder wordt overwogen in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
3. Op 11 september 2020 om 14:01 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kentekennummer]) stond geparkeerd op de West-Kruiskade in Rotterdam zonder dat aan de betaalplicht is voldaan.
4. Eiser voert aan dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Volgens hem was geen sprake van parkeren omdat hij nog bezig was met het inparkeren van de auto. Nu dit niet goed lukte is hij weggereden.
5. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet wordt onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden. Met de woorden “gedurende een aaneengesloten periode” wordt duidelijk gemaakt dat parkeren het innemen van een parkeerplaats gedurende een zekere tijd is.
Verweerder moet aannemelijk maken dat sprake is van parkeren in de hiervoor bedoelde zin. Daarin slaagt hij niet.
5.1.
Verweerder heeft vijf foto’s overgelegd, die gezien de tekstregel onderaan de foto’s allemaal zijn gemaakt om 14.01 uur maar met seconden tussenpozen. Eiser stelt zowel in bezwaar als in beroep dat uit de foto’s blijkt dat hij op het moment dat die foto’s werden gemaakt nog aan het inparkeren was, dat een van zijn remlichten oplichtte en dat een voorwiel van zijn auto op de verschillende foto’s anders staat. Verweerder erkent dat te zien is dat eiser aan het inparkeren was, maar voert aan dat hij niet is weggereden en dat hij ook niet kort daarna de parkeerbelasting heeft betaald; eiser heeft ook geen betaalbewijs over-gelegd. Volgens verweerder is gewoon sprake van parkeren.
Volgens de rechtbank staat dus tussen partijen in ieder geval vast dat eiser om 14.01 uur aan het inparkeren was. De vraag is of eiser op dat tijdstip aan het parkeren was zoals bedoeld in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet.
5.2.
Verweerder maakt naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat eiser gedurende een zekere tijd met zijn auto op de parkeerplaats heeft gestaan. Foto’s van een later tijdstip zijn er niet en eiser bestrijdt gemotiveerd dat hij daar langer met zijn auto heeft gestaan. Tijdens de zitting heeft eiser gezegd dat het hem niet lukte om in te parkeren en dat hij daarom is weggereden, dat hij niet meer weet of hij vervolgens ergens anders heeft geparkeerd, dat hij altijd betaalt voor het parkeren en dat hij in historie van zijn app kan kijken of hij heeft betaald die dag. In het aanvullende beroepschrift (na heropening van het onderzoek) stelt eiser zich op het standpunt dat hij er niet in slaagde om zijn auto te parkeren, dat hij wegreed op zoek naar een alternatief parkeervak, dat het hem door grote drukte in de bewuste winkelstraat niet lukte om elders te parkeren en dat hij vervolgens kennelijk is weggereden. Anders dan verweerder meent, vindt de rechtbank dit niet een ‘heel ander verhaal’ en sluiten de verklaringen van eiser tijdens de zitting en in het aanvullende beroepschrift elkaar niet uit. Deze verklaringen sluiten ook aan op wat eiser zei in zijn initiële bezwaar, namelijk dat hij niet aan het parkeren was. Daarbij legt eiser bij het aanvullende beroepschrift een uitdraai van zijn parkeerapp over waaruit blijkt dat hij in augustus, september en oktober 2020 veelvuldig heeft geparkeerd en daarvoor heeft betaald, ook als dat maar voor een paar minuten was, en dat hij niet op 11 september 2020 heeft betaald voor parkeren. Dat zou zijn uitleg van wat er feitelijk is gebeurd onderschrijven. Al met al vindt de rechtbank wat eiser aanvoert een voldoende gemotiveerde betwisting van de stelling van verweerder dat eiser geparkeerd heeft en nader bewijs dat eiser gedurende een zekere tijd ter plaatse heeft geparkeerd heeft verweerder niet overgelegd.
6. De naheffingsaanslag is dus ten onrechte aan eiser opgelegd en dient dan ook te worden vernietigd.
7 Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald bestaat er geen aanleiding om te bepalen dat verweerder deze moet vergoeden.
8. Omdat eiser pas na de heropening professionele rechtsbijstand heeft ingeschakeld heeft hij enkel voor deze fase in de procedure recht op vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proces-kosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 189,75 (0,5 punt voor het indienen van de reactie naar aanleiding van de heropening, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank merkt deze parkeer-belastingzaak aan als licht aan en gaat daarom uit van wegingsfactor 0,5. Zij verwijst daarbij naar het richtsnoer voor beslissingen over de (proces)kostenvergoeding zoals opgenomen onderaan de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 11 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2131.

Beslissing

De rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 189,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van H. Philips, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 februari 2022.
griffier rechter
de griffier is niet in staat om deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).