ECLI:NL:RBROT:2022:1457

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
C/10/557458 / HA ZA 18-818
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na supercelschade en bewijslevering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en Allianz Benelux N.V. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. Th.S.A. Berkhout, vorderde schadevergoeding voor schade die hij in 2016 had geleden als gevolg van een supercel. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis van 22 april 2020 overwogen dat de polis van de eiser geen dekking bood voor de schade, waardoor de primaire, contractuele grondslag van de vordering faalde. De eiser stelde dat de polis had moeten worden geconverteerd naar een zakenpakketpolis en dat hij niet tijdig was geïnformeerd door zijn tussenpersoon, Aegon, over deze conversie.

De rechtbank heeft de eiser toegelaten tot bewijslevering van zijn stellingen. Tijdens de bewijslevering zijn getuigen gehoord, waaronder de tussenpersoon van de eiser en acceptanten van Aegon. De getuigenverklaringen gaven echter geen steun aan de stelling dat er een beleid bestond bij Aegon om alle klassieke agrarische polissen automatisch om te zetten naar een zakenpakketpolis. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet was geslaagd in zijn bewijsopdracht en dat hij redelijkerwijs niet kon vertrouwen op vergoeding van de schade.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Allianz, die zijn begroot op € 6.246,00. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/557458 / HA ZA 18-818
Vonnis van 26 januari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. Th.S.A. Berkhout te Deurne,
tegen
de naamloze vennootschap
ALLIANZ BENELUX N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. O.B. Zwijnenberg te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Allianz genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 april 2020, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken
  • de akte van [eiser] , met producties
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 16 februari 2021
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 16 juli 2021 (abusievelijk voorzien van de datum 15 juli 2021)
  • het B16 rolbericht dat wordt afgezien van het horen van (verdere) getuigen
  • de akte na getuigenverhoor
  • de antwoordakte na getuigenverhoor.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
Dit geschil gaat om schade die [eiser] in 2016 heeft geleden als gevolg van een supercel. In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op de tussen partijen vaststaande causaliteitsmaatstaf, te weten de
dominant cause-leer, de polis geen dekking biedt voor deze schade. De primaire, contractuele, grondslag van de vordering faalt daarom. De rechtbank blijft bij die beslissing.
De subsidiaire grondslag van de vordering is buitencontractueel.
[eiser] heeft, naar de kern genomen, aangevoerd dat de polis ingevolge het eigen beleid van Aegon geconverteerd had moeten worden, dat Aegon de tussenpersoon van [eiser] daarvan voor de schadedatum verwittigd had, en dat op de schadedatum (23 juni 2016) die conversie ten onrechte nog niet was doorgevoerd, hetgeen onrechtmatig jegens hem, [eiser] , was. Hij heeft voorts gesteld dat Allianz in andere gevallen waarin zich die situatie voordeed de schade ten gevolge van de supercel heeft vergoed alsof die conversie wel geschied was.
Daarover heeft de rechtbank in het tussenvonnis overwogen dat als de gestelde, maar betwiste, feiten juist zouden blijken [eiser] er, in beginsel, op mocht vertrouwen dat Allianz de schade ten gevolge van het onrechtmatig nalaten van haar rechtsvoorgangster Aegon zou dragen. Daaromtrent was bewijslevering noodzakelijk. De rechtbank heeft [eiser] toegelaten tot het bewijs van zijn stellingen dat:
a. de polis ingevolge het eigen beleid van Aegon geconverteerd had moeten worden en Aegon de tussenpersoon van [eiser] daarvan voor de schadedatum verwittigd had,
b. ten tijde van de schadedatum die conversie nog niet was doorgevoerd,
c. Allianz, in andere gevallen waarin zich de onder a en b bedoelde situatie voordeed, de schade ten gevolge van de supercel heeft vergoed alsof die conversie wel geschied was.
2.2
[eiser] heeft in het kader van de bewijsopdracht nadere stukken in het geding gebracht, in het bijzonder een schriftelijke verklaring van [persoon A] , en twee getuigen ( [persoon B] en [persoon C] ) doen horen.
Allianz heeft in contra-enquête één getuige ( [persoon D] ) voorgebracht.
2.3
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] in dat bewijs niet is geslaagd. Dat oordeel wordt als volgt toegelicht.
2.3.1
[persoon C] , de tussenpersoon van [eiser] , heeft voor zover relevant verklaard:
(…)
Op een gegeven moment, ik denk dat dat tussen 2000 en 2005 geweest is, kwam Aegon met een mooi nieuw product, het zakenpakket. Aegon werkte daarvoor met losse polissen. Het zakenpakket zou een modern product zijn waarin allerlei risico’s ondergebracht konden worden en waarin een uitgebreide dekking was voorzien. Dat pakket werd aanvankelijk alleen voor het algemene MKB aangeboden. Pas later werd dat, na doorontwikkeling, ook aan de agrarische markt aangeboden. Ik heb gisteren eens gezocht en voor zover ik kan terugvinden is dat aanbod op de agrarische markt er rond 2008/2009 pas gekomen.
(…)
Ook nadat er een agrarische zakenpakketpolis op de markt was heeft Aegon nooit het initiatief genomen om de bestaande polissen om te zetten naar het zakenpakket. Aegon heeft ook zeker niet voor 23 juni 2016 laten weten dat er geconverteerd moest worden. Er moest per polis een instructie worden gegeven voor de omzetting.
Wel heb ik als intermediair rond 2009 overlegd met Aegon over een dergelijke omzetting voor al mijn klanten. Dat was toen geen bezwaar als het ging om bijvoorbeeld de aansprakelijkheidsverzekering en de milieudekking, maar de brandverzekering werd volgens onder meer [persoon B] van Aegon niet omgezet naar het zakenpakket omdat dat te arbeidsintensief zou zijn. Er is toen namens Aegon wel toegezegd dat de dekking die geboden werd onder die doorlopende brandverzekering gelijk zou zijn aan de dekking onder het zakenpakket. Daar zou een e-mail van moeten zijn, maar ik kan die niet laten zien.
(…)
Mijn agrarische portefeuille zag op ongeveer 10 tot 15 bedrijven. Twee van die agrarische bedrijven hadden wel een sneeuwdrukdekking, maar geen zakenpakket. Dat waren [eiser] en [persoon E] . De anderen hebben voor 2016 allemaal module E gekregen, die de uitgebreide sneeuwdruk/hagelschade/waterdekking bood. Dat was in het kader van het zakenpakket, hoewel die module daar met een andere letter werd aangeduid. [persoon E] heeft op 23 juni 2016 geen schade gehad, dus bij hem heeft het probleem zich niet voorgedaan. Hij heeft in juli 2016 totale conversie naar het zakenpakket gekregen.
Ik kan mij niet meer herinneren of ik voor wat betreft [eiser] heb afgesproken of er een gewijzigde polis zou komen, maar die is er niet gekomen tot begin 2017. Toen heb ik daar nog een keer uitdrukkelijk om gevraagd. Er is toen zonder dat er extra premie werd geheven of verrekend een nieuwe polis met een ruime hagelschadedekking gekomen. (…)
U houdt mij voor een gedeelte van de brief van [persoon A] van 26 januari 2021. Ik ken [persoon A] en ik ken die verklaring, volgens mij klopt die. [persoon A] had geluk, met hem is de zaak geregeld.
(…)
2.3.2
De getuige [persoon B] , destijds (senior) acceptant brandverzekeringen bij Aegon, heeft voor zover relevant verklaard:
(…)
Bij de verzekeringnemers die een zakenpakket hadden was die uitgebreide dekking automatisch voorzien, bij bestaande losse verzekeringen moest er dan een aparte clausule worden opgenomen. Het was bij agrarische verzekeringen niet vanzelfsprekend dat de uitgebreide dekking werd geboden. Dat hing af van met name de bouwaard van de te verzekeren gebouwen. (…). Daar waren interne richtlijnen voor. (…) In het algemeen gesproken werd een lopende polis stilzwijgend verlengd. Bij retail-polissen werd conform die interne richtlijnen wel bezien wat er vanuit de oude polissen kon worden omgezet naar het zakenpakket.
Er is in ieder geval bij mijn weten van de kant van Aegon geen automatische conversie geweest van oude agrarische polissen naar het zakenpakket en ook niet naar een uitgebreidere dekking. Er was altijd actie nodig van de tussenpersoon. Dan was het verder maatwerk om te bezien of een uitgebreide dekking kon worden toegevoegd. Dat wisselde van geval tot geval.
(...)
U houdt mij voor een gedeelte uit een brief van de heer [persoon A] van 26 januari 2021. Ik ken dat kantoor wel, daar werd door Aegon wel zaken mee gedaan. Het is juist dat module E de module was uit het zakenpakket waaronder dit soort hagelschade in principe gedekt zou zijn. Er is zoals ik al zei geen sprake geweest van een algemene conversie door Aegon. [persoon A] noemt een regeling die ten aanzien van de polissen die liepen via zijn kantoor getroffen is. Ik weet dat niet. In algemene zin kan ik wel zeggen dat het voorkwam dat er commerciële afspraken werden gemaakt door het management met in het algemeen wat grotere kantoren van tussenpersonen.
Van de polis van de heer [eiser] en eventuele conversie daarvan weet ik niets.
(…)
2.3.3.
Getuige [persoon D] , in de relevante periode acceptant bij Aegon, heeft voor zover relevant verklaard:
(…)
Aegon was geen directwriter, alle contacten waren dus met tussenpersonen.
In 2005, toen ik kwam, bestond het zakenpakket al voor het MKB. Dat was toen niet geschikt voor de agrarische markt, daar werd gewerkt met klassieke brandpolissen. U toont mij productie 5 bij dagvaarding, dat is zo’n klassieke polis. In beginsel was daar het uitgangspunt dat er louter branddekking was voorzien en dat via een clausule stormdekking meegedekt kon worden. Bij het zakenpakket waren er veel meer varianten mogelijk, de opbouw was ook helemaal anders vormgegeven. Nadat het zakenpakket was aangepast voor de agrarische markt gold dat dus ook voor agrarische risico’s. Ik had in mijn hoofd dat die doorontwikkeling voor de agrarische markt pas rond 2013 voltooid was, maar als de heer [persoon C] , die ik ken als een nauwkeurig tussenpersoon, zegt dat dat al in 2009 was, kan dat best.
In het algemeen gesproken was er geen beleid over het overstappen van agrarische ondernemers naar een zakenpakketpolis. Dat beleid was er in ieder geval niet op het niveau van acceptanten, wat er eventueel door de afdeling communicatie is gedaan weet ik niet. Het uitgangspunt was dus dat tussenpersonen konden vragen om een offerte ten behoeve van een bepaalde klant voor een zakenpakketpolis in plaats van een klassieke polis. Als zo’n verzoek werd gedaan was de doorlooptijd denk ik niet langer dan een maand of twee. Ik weet dat het is voorgekomen dat een tussenpersoon voor zijn hele portefeuille, dus voor al zijn klanten, overgang naar het zakenpakket heeft gevraagd. Ik weet niet welke tussenpersoon dit was en ik heb mij daar ook zelf niet mee bezig gehouden. Het is bij mijn weten niet zo geweest dat er vanuit Aegon, als de tussenpersoon zelf geen initiatief nam, geprobeerd of geadviseerd werd om de polis om te zetten in een zakenpakketpolis. Er was geen sprake van beleid bij Aegon dat alle polissen geconverteerd moesten worden. Als de tussenpersoon geen initiatief nam bleef de klassieke polis gewoon in stand.
U noemt mij de tussenpersonen [persoon A] en [persoon C] . Die ken ik allebei wel, met [persoon C] had ik geregeld contact. Hij was een nauwkeurige en kritische tussenpersoon met wie ik een goede werkrelatie had. Ik kan mij van geen van beiden herinneren dat ze met mij hebben gesproken over overgang naar het zakenpakket voor al hun klanten.
(…)
Waar [persoon C] verklaart over een toezegging van de kant van Aegon dat de dekking onder de doorlopende brandverzekering gelijk zou zijn aan de dekking onder het zakenpakket, kan ik zeggen dat mij dit in algemene zin, dus niet in het bijzonder in verband met [persoon C] , niet onbekend voorkomt. Ik heb een dergelijke toezegging zelf niet gedaan en ik zou ook niet weten welke persoon die wel gedaan heeft, maar ik heb daarover horen spreken. Ik kan mij daar geen details of context meer van herinneren.
2.3.4
De schriftelijke verklaring van [persoon A] , namens een assurantiekantoor dat zijn naam draagt in Asten, houdt, kort samengevat, in dat de conversie van de losse agrarische verzekeringen bij Aegon naar het agrarische zakenpakket hem bekend is. Hij vindt dat Aegon gebrekkig is geweest bij de informatievoorziening in dat kader. Hij vermeldt voorts dat er, in het kader van de conversie, een probleem is geweest bij een klant van hem, vóór 23 juni 2016. Er is toen met Aegon overleg geweest omtrent alle geconverteerde polissen van klanten van het kantoor van [persoon A] . Het eindresultaat is geweest dat bij alle zakelijke polissen van [persoon A] ’ kantoor met voorheen een uitgebreide dekking is erkend dat dekking bestond voor de hagelschades van 23 juni 2016, ondanks het ontbreken van module E.
2.4
Uit deze verklaringen valt niet af te leiden dat vóór 23 juni 2016 bij Aegon een beleid bestond op grond waarvan een conversie van alle klassieke agrarische polissen (zoals die van [eiser] ) naar het zakenpakket werd ondernomen. Niemand van de getuigen verklaart dat dit beleid bestond en ook uit de schriftelijke verklaring van [persoon A] volgt dat niet. In tegendeel, uit die verklaringen volgt dat het aan de tussenpersoon was om die conversie namens de verzekeringnemer te verzoeken. Dat wist [persoon C] als tussenpersoon van [eiser] ook, zoals volgt uit zijn verklaring.
Uit hetgeen overigens beschikbaar is volgt evenmin dat een dergelijk beleid heeft bestaan. [eiser] is dus niet geslaagd in onderdeel a van de bewijsopdracht. Dat betekent, dat de overige onderdelen van de bewijsopdracht geen bespreking behoeven. Die borduren immers voort op onderdeel a.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de verklaringen van de getuigen [persoon C] en [persoon D] over een algemene toezegging te vaag zijn om daaraan consequenties te verbinden, mede gelet op de omstandigheid dat de verklaring van [persoon C] op dat punt niet bevestigd wordt door [persoon B] , degene die volgens [persoon C] de toezegging gedaan heeft, terwijl ook de e-mail die zou moeten bestaan niet is overgelegd.
2.5
Gelet op het voorgaande mocht [eiser] redelijkerwijs niet vertrouwen op vergoeding van de schade. Nu beide grondslagen falen wordt de vordering afgewezen en zal [eiser] , als in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding worden veroordeeld.
2.2.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Allianz worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 1.950,00
- getuigenkosten 0,00
- salaris advocaat
4.296,00(4,0 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 6.246,00

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Allianz tot op heden begroot op € 6.246,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en getekend en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 26 januari 2022.
106/
2294