9.2Uit het voorgaande volgt dat verzoekster uitsluitend een financieel belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, voor zover deze ziet op primair besluit II. Het is vaste rechtspraak dat een financieel belang in de regel geen aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een acute financiële noodsituatie of dat sprake is van een onomkeerbare situatie op grond waarvan een uitzondering op deze hoofdregel zou moeten worden gemaakt.
10. Nu er geen sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, kan de door verzoekster gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als primair besluit II evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of de besluiten in de bezwaarprocedure in stand blijven. Daarvan is de voorzieningenrechter in dit geval niet gebleken. Niet gebleken is dat verzoekster momenteel niet in staat is op eigen kracht in deze zorg te voorzien. Het enkele gegeven dat verzoekster meer zorg biedt dan gebruikelijk is bij iemand van [persoon A] leeftijd, kan niet leiden tot de conclusie dat voor deze zorg een pgb moet worden verstrekt. Er is daarom geen aanleiding een verdergaande voorlopige voorziening te treffen dan hiervoor onder 8 overwogen.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt zij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- treft de voorlopige voorziening dat met ingang van 28 januari 2022 aan verzoekster een aanvullend pgb wordt verstrekt van € 60,- per week, en wel tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar betreffende primair besluit I;
- draagt verweerder op het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een
bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: